Onze Taaltuin. Jaargang 5
(1936-1937)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKatwijksche variaI. De fiets en zijn trawantenDit opschrift kondigt niet een verhandeling aan over de concurrenten van het paard, de ‘stoomfiets’ en de ‘auto’ of paardlooze ‘wagen’. Ook niet over het taalkundig ‘probleem’ van de -ts in dit woord, den naam van ‘het meest nationale moderne voertuig’ waarover ik O.T. II 379 heb opgemerkt, dat de -t- in den vorm ‘fiesse’ (uit ‘fiesselepee’ verkort) moet zijn ingevoegd ‘als duidelijke uitdrukking van de magische snelheid van dit voor Oud-Apeldoorn sensationeele wonder der techniek’. Sensationeel was de oudste twee wieler, éen hoog vóor- en éen laag achterwiel, in dien ouden tijd, hij was het ook op een gedenkwaardigen Zondagmiddag in 1928, toen een Veluwsch boertje op dit erfstuk zijner vaderen triomfantelijk zetelende, den steilen Soerenschen weg afratelde en alle passanten, voetgangers en moderne wielrijders, den berm deed opstuiven. Ik voor mij, heb in den lateren populairen naam ‘stoomfiets’ voor motorrijwiel, altijd een weerslag van dezelfde | |
[pagina 74]
| |
‘sensatie’ gevoeld. Wat opvallend is, krijgt bij eerste opwelling in het spraakmakend gemoed, den naam van iets dat op dat oogenblik in de taalsfeer vreemd of sensationeel naar de ‘beteekenis’, vreemd en ‘onbegrepen’ naar den vórm is. Dit principe nu is niet zoozeer voor het vraagstuk van den klankvorm (inzake -tsen), als wel voor de verklaring van ontleening van vreemde woorden en voor de beteekenisleer van gewicht. Ik herinner mij, dat in het begin van deze eeuw de oude bomschuit eerst met een stoomketel (om 'n spil te drijven) werd ‘toegetakeld’, daarna vervángen door den ‘stoomlogger’, en dat de Katwijkers eerst de toegetakelde schuit, daarna den stoomlogger betitelden met den naam van ‘fiets’Ga naar voetnoot1). Toentertijd was het rijwiel nog nieuw en, althans voor de visschers, nog vreemd: de nieuwe verschijning in het type visschersvaartuig was van-zelf-sprekend een ‘fiets voor op zee’. Van deze wijze van ‘benaming’ met een vreemd woord zijn in het Katwijksch nog nieuwere voorbeelden te vinden. Zoo heeft de reclame voor allerlei voorwerpen, met gebruik en misbruik van den naam van den ‘Uiver’, ten gevolge gehad, dat in Katwijk de kleine scholletjes die níet worden gestript en alleen bij voldoenden prijs worden verhandeld, tegenwoordig als ‘Uivertjies’ worden betiteld. Kleine schelvisch die als ‘kleingoed’ bij den verkoop hoopsgewijs wordt verhandeld, is in een nabij verleden, toen het woord nog in de volkstaal bezig was in te burgeren, nog níeuw was, omgedoopt tot ‘raedio’. Wanneer de uivertjies en de raedio geen geld opbrengen, gaan ze bij het afval voor de vischmeelfabriek. Een derde benaming van een kleine vischsoort, de wijting, is klaarblijkelijk ontleend aan een of ander opschrift, deze heet nl. ‘varia’. Het oudste van de benamingen voor ‘kleine’ of ‘onbruikbare’ visch, is ‘puf’. Hier is waarschijnlijk niet een bizarre vreemde woordvorm willekeurig overgebracht. Een deskundige heeft mij op grond van zijn herinnering als verklaring het volgende voorgesteld: Toen de ‘puf’ als zoodanig begon verhandeld te worden, werd zij gelost in motorschuitjes. Deze ‘pufskuite’ kunnen zoo genoemd zijn naar het toentertijd opvallende geluid van den motorGa naar voetnoot2). De interjectie ‘puf’ heeft bovendien een minachtende ‘gevoelswaarde’Ga naar voetnoot3). Ook waren de ‘pufskuite’ verachtelijk, 10. omdat zij veel kleiner waren dan de motorbooten die de haring en de vleet innamen, 20. omdat zij door hun lading een viezen stank ver- | |
[pagina 75]
| |
breidden. Toen de puf (kleine visch) begon vervoerd te worden, kwamen juist de motor(puf)skuite in de plaats van de oude zeilschuitjes, waarmee men vroeger de minderwaardige ‘vijfvoete’ aan land vervoerde. De overgang van ‘vijfvoete’ in ‘puf’ ging dus samen met dien van zeilscheepjes in motorschuitjes. Reden te meer om het ‘kenmerk’ van die schuitjes over te brengen op de lading. De naam ‘puf’ zou dus uit het compositum ‘pufskuit’ kunnen zijn geabstraheerd. | |
2. De afgesloten gemeenschapEen volksgmeenschap als die van Katwijk a/Zee vormt een gesloten groep, als in de primitieve samenleving. Herhaaldelijk hebben we taalverschijnselen uit dit sociale kenmerk kunnen verklaren. We zullen thans eenige bewijzen van die geslotenheid trachten te leveren. Het meest verwant voelt men zich aan de visschersbevolking van andere kustplaatsen; toch is hier een ironische kritiek altijd waakzaam. De ‘Skevelingers’ zijn, evenals trouwens onder alle visschers, befaamd als ‘Beere’, en wel omdat zij, hoe zeer ook trouwe vrienden met visschers van dorpen als Katwijk, tegenover al wat niet zeeman is, vrij ongemanierd plegen op te treden. Door vecht- en steellust hebben zij het al menigmaal ook voor andere Nederlanders verkorven. De ‘Noortechers’ hebben geen bepaalden schimpnaam, zij worden alleen door het attribuut ‘blaeuwe (Noortecher)’ gekenmerkt: ten eerste droegen zij vroeger blauwe kousen, ten tweede zijn ze tamelijk gesteld op ‘'n pietsje’ ('n borrel), waaraan zij misschien een blauwe gelaats- of althans neustint dankten. Een niet algemeene, stereotype, betiteling is die van ‘suikerijkonte’, omdat zij naar verluidt, zulke liefhebbers van cichorei waren, dat dit artikel veeleer dan koffie den pot vulde. Noortech heet dan ook wel Suikerijland. Verder plachten vroeger de Kattekers te verhalen, dat eens het heele dorp Noortech is leeggeloopen, toen iemand vertelde dat een man op een anker was aangedreven, of te zeggen: ‘We komen nog nae die gekke pet (= put) te Noortech kijken, waar die spijker in drijft’. Of: ‘In de wind zeilen hebben de Noortechers al geprobeerd’ wordt gezegd als een matroos of jongen bij ongeluk het schip zoo stuurt, dat de kop te veel naar de richting waaruit de wind komt, draait. Dan gaat de vaart er uit. Trots deze plagerijen varen op Katw. schepen Kattekers en Noortechers broederlijk samen, huwelijken tusschen bewoners van beide dorpen komen veel voor en van vechtpartijen naar aanleiding daarvan is niets bekend. De Zántferder is, evenmin als de Aímender (Egmonder) en al die | |
[pagina 76]
| |
soort van ‘raerechaaid’, als degelijk visschersman bekend: wat noordelijker dan Noortech woont ís niet degelijk. Op zee onderscheidt men de schuiten van het eigen volk van alle andere door: ‘Dat benne burgers’ (schepen uit Katwijk). Niet-zeelui zijn ‘landmense’ of ‘walmense’; een ‘landrot’ is ‘'n eigenwijze landmens’ die zeelui afkamt. Alle landmense buiten Katwijk a/Zee zijn ‘boere’. Een ‘zaeman’ die zijn vak niet goed verstaat, wordt ‘boer’ gescholden (ook koeieboer, graskever, boereklaphengst). Een verkeerde knoop, die gauw loslaat, zooals een ‘landmens’ die legt, is 'n ‘boereknóop’ of kort ‘'n boer’ (Je legt 'n boer!). Iemand die geheel onervaren is in zee- of visscherijzaken is 'n Laaijenaer (van Laaije, de gewone Rijnlandsche uitspraak van Leiden). Alles wat afwijkt van het gewone, is Laais: ‘Dat gaeter allemael zoo Laais nae toe (niet gedegen, stuntelig).’ ‘Die pet staet je zoo Laais!’ Een omweg, een omslachtige manier van werken is: over Skeveling nae Laaije. Van de eigenlijke ‘boere’ hebben de Rijnsburgers (Raainsburger) vooral een slechten naam. Komen ze om Katwijksche meisjes, dan zijn er vechtpartijen. Waarom? ‘Wat 'n Raainsburger haad (heeft), haad ie án’ (d.w.z. hij schept op met mooie kleeren enz.) De verwanten van een familie vormen ‘het geslacht’, zooveel als de oude maagschapGa naar voetnoot1): ‘Vriende-n-en ‘maege’ haad-ie enoot’. (Ieder die ‘erbij hoort’ heeft hij uitgenoodigd). Over de betiteling van verwanten in vormen als ‘mə Pietvaertje (= m'n schoonvader Piet), ‘mə Neelmoertje (= m'n schoonmoeder Neel), mə Neelsnaertje (= m'n schoonzuster N.) en over de verbuiging van den vaders- en grootvaders-, soms ook den moedersnaam, is gesproken in O.T. III. Katwijk is het ‘durrəp’ bij uitnemendheid. ‘Vóor ('t) durrəp’ is vóor de bebouwde kom van Katw. aan het strand. ‘Voor durrəp annəkommə;’ is alles wat daar is aangespoeld. ‘Op durrəp’ of ‘hier op durrəp’ zegt de eene Katwijker tegen den ander om aan te duiden dat het eigen dorp is bedoeld. Dàn zegt hij niet ‘bij ons’: dat is de tegenstelling met ‘bij jollie’ als hij het heeft tegen een niet-Katwijker, bijv. een Skevelinger. G.S. OVERDIEP |
|