Onze Taaltuin. Jaargang 5
(1936-1937)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |||||||||||||
[Nummer 3]‘Barbarous in beauty’IN de literatuurwereld aan de overzijde van het Kanaal is er in de laatste jaren voortdurend spraak van den dichter G.M. Hopkins, die een heele nieuwe versmaat zou hebben uitgevonden3). Nu s dat wel lichtelijk overdreven, maar de metriek van Hopkins' verzen lijkt toch vaak evenveel op die van Tennyson b.v.: als picalili op slagroom. Nu wil het ongeluk verder dat Hopkins al bijna 40 jaar dood is, en wij hem zelf dus niet meer kunnen vragen, hoe hij het allemaal bedoelde. Er blijven ons slechts twee gegevens over. Vooreerst zijn klein bundeltje verzen van 150 blz.: Poems of Gerard Manley Hopkins, edited with notes by Robert Bridges. London, Oxford University Press, waarvan de eerste editie 20 jaar na den dood van den dichter in 1918 verscheen, maar waarvan, sinds de tweede editie ‘with an Appendix of Additional Poems, and a Critical Introduction by Charles Williams in November 1930, elk jaar een nieuwe oplaag noodig blijkt. Over het leven van den merkwaardigen man, die van Anglicaan niet alleen Katholiek, doch zelfs Jezuiet werd, en van wiens dichterlijken arbeid men tijdens zijn leven zoo goed als niets heeft vernomen, raadplege men Fr. Lahey: Life of Gerard Hopkins. Het tweede gegeven, dat ons rest is wat Robert Bridges - de bekende geheel ongeloovige dichter,Ga naar voetnoot1) met wien Hopkins levenslang vrienden is | |||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||
gebleven - uit Hopkins' correspondentie met hem als ‘Author's Preface’ in dezen zelfden dichtbundel, maar ook elders nogGa naar voetnoot1) heeft laten publiceeren. Hopkins' revolutionaire ideeën laten zich tot vier hoofdpunten herleiden: 10. Het ‘Sprung rhythm’, 20. Het ‘Counterpoint’, 30. De gepassioneerde stafrijmen, 40. De onregelmatige lengte der verzen. Over elk een korte uitleg met een paar voorbeelden. | |||||||||||||
I. Sprung rhythmDe metriek van gewone Engelsche verzen noemt hij ‘Running Rhythm’ waarin hij dan verder: ‘Falling Rhythm, Rising and Rocking Rhythm’ onderscheidt. Maar ‘Sprung rhythm consists - zoo schreef hij aan Robert Bridges - in scanning by accidents or stresses alone, without any account of the number of syllables; so that a foot may be one syllable or it may be many light and one strong’. Theoretisch lijkt dat eenvoudig het bekende Middelnederlandsche, Middelhoogduitsche en Middelengelsche beginsel, maar in de praktijk is het toch heel wat anders. Want in het Middelnederlandsch b.v. moet men soms zoeken eer men een vers heeft met duidelijk twee heffingen onmiddellijk achter elkander, terwijl Hopkin's verzen dit aanhoudend vertoonen. Zijn majestueuze gedicht ‘The Wreck of the Deutschland’ begint er elk der twee eerste verzen mee, en het derde vers zelfs met drie éénsilbige voeten. In het vijfde en zevende vers stooten weer de twee eerste op elkander. Thoú mástering me
Gód! gíver of bréath and bréad;
Wórld's stránd, swáy of the séa;
Lórd of líving and déad;
5[regelnummer]
5 Thou hast bóund bónes and véins in me, fástened me flésh,
And áfter it álmost únmade, whát with dréad,
Thy dóing: and dóst thou tóuch me afrésh?
Óver agáin I feél thy fínger and fínd theé.
En dan voelt men ineens, na zooveel stooten en kreten, het laatste vers met zijn vloeienden gang toch ook heel anders aan. En daarom is ten slotte alles nieuw in dit vers. Wat de quantiteit der voeten betreft, die is ongeveer isochroon, zoodat een eensilbige heffingsvoet met z'n noodwendige pauzes even lang | |||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||
duurt als een andere voet, die uit één heffing + 1, 2 of 3Ga naar voetnoot1) of meer ongeaccentueerde silben bestaat. Zoodoende worden ook de pauze's in het rithme van vers en strophe opgenomen, wat aan het geheel, trots al die accent-onstuimigheden: een vasten vorm van eenheid geeft. Ik citeer nog stanza 32 met voor Nederlandsche lezers een tegemoetkomende vertaling, die behalve in het weergalooze laatste vers ook het oorspronklijke rithme benadert, van A. Etman: I admire thee, master of the tides,
Of the Yore-flood, of the year's fall;
The recurb and the recovery of the gulf's sides,
The girth of it and the wharf of it and the wall;
Stanching, quenching ocean of a motionable mind;
Ground of being, and granite of it: past all.
Grasp God, throned behind.
Death with a sovereignty that heeds but hides, bodes but abides.
Ik bewónder u, vórst der getíjden,
Van de zóndvloed, van der járen vál;
De ómval en de terúgvloed van der gólven zíjden, -
De omgórding ervan, de begrénzing en wál.
Brékende, brándende zée van zwérvenden zin
Grónd van zíjn, graníetvást, ál -
Onvátbaar, God, op Uw troon,
Achter Dóod door Májesteit míld, maar niet móedeloos, líjdzaam zonder verbéiden.
Merk op dat de tweede voet van het 3de en laatste vers, and the recóvery with a sovereignty uit 1 geaccentueerde en 5 ongeaccentueerde silben bestaat; en hierdoor voelen wij ineens, hoe deze versmaat thuishoort bij een volk, dat met zijn veelsilbige Romaansche woorden - als nécessary Univérsity en dergl. - anders in zijn verzen geen blijf weet.Ga naar voetnoot2) | |||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||
Ter rechtvaardiging van al deze nieuwheden beroept Hopkins zich, voor hen die nog andere rechtvaardiging dan zijn eigen verzen noodig hebben, op het kinderliedGa naar voetnoot1); gelijk ook wijlen Prof. Kalff dat ten onzent placht te doen. Immers de Nederlandsche kinderen kennen dat alles even goed als de Engelsche, die Hopkins beluisterde als ze zongen: Díng, dóng, béll
Pussy's ín the wéll
Whó pút her ín?
Líttle Jóhnny Thín
Whó púll'd her oút?
Líttle Jóhnny Stoút.
| |||||||||||||
II. CounterpointMet dit nieuwe beeld bedoelt Hopkins het ook ten onzent reeds vaak besproken maar zelden volkomen begrepen feit, dat in jambische versmaat vooral de eerste voet maar ook wel eens een jambe midden in het vers plotseling omslaat in een trochee, natuurlijk komt dit verschijnsel alleen in regelmatig ‘running Rhythm’ voor. Zijn gedachte is daarbij deze. Het wezen en de schoonheid van het contrapunt in de muziek, is dat twee onaf hankelijke melodieën op 't onverwachtst samen harmonieeren en toch tegen elkaar ingaan. Welnu bij deze omkeeringen der metriek heeft hetzelfde plaats. De regelmatige jambenmaat loopt natuurlijk in onze subconsciëntie ook tijdens deze trochee automatisch voort. Maar van den anderen kant gaat daar de gesproken trochee toch recht tegen in. In de mooie gevallen hiervan is er evenwel van botsing geen sprake, alleen nijpt voor een oogenblik van wege het dubbele beleven een grootere spanning; en dat is het juist wat de dichter beoogt. Mooie voorbeelden hiervan behoef ik niet bij Hopkins te gaan zoeken, zij zijn ook bij ons gemakkelijk te vinden; vooral vaak bij Albert Verwey. Aan Rembrandt:
Wie heeft het donker zoo met licht bezield,
Als gij die koning zijt van zichtbre dingen.
Geen zon kan ooit het duister zoo doordringen,
Als nacht van ziel uw oog dat ge open hieldt -
| |||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||
5[regelnummer]
5 Levende lichtkern, flonkering-omwield -
Tot al de golven van haar schemeringen
Kleurden en weken en bestaan ontvingen
Van werkelijke wezens nacht-omkrield.
In het voorlaatste vers hebben wij hier een enkelvoudig, maar in het vijfde vers, dat niet per toeval tusschen twee gedachte-streepen staat, hebben wij er een dubbel en stralend voorbeeld van. | |||||||||||||
III. De gepassioneerde stafrijmenHet stafrijm is al zoo oud, dat het evenals bij Swinburne in Engeland ook bij menig dichter ten onzent een verouderd kunstje lijkt. Maar niet bij Hopkins, die juist in zijn sprong-rythme weer nieuwe accenten vond voor dezen traditioneelen dubbel-tred. Zijn vele dichters hierbij het volgzame kind der woorden, Hopkins is hier het kind van zijn fellen hartstocht. De beide boven aangehaalde stanza's geven er voorbeelden te over van. Williams zegt terecht in zijn Introduction dat wij ook bij Hopkins nog onderscheid moeten maken tusschen de zich vanzelf opdringende als ‘Lord of the living’, en die knal-vondsten van dichterlijke passie, waarin woorden samenkomen, die elkander te voren nog nooit ontmoetten als: Thou hast bound bones... fastened me flesh; maar die door den dichter ineens op elkaar gestempeld worden als één ondeelbaar woord, dat feller aanspreekt dan al de woorden van ons woordenboek samen; want eer dat we met ons verstand er de vaak nadenken vorderende beteekenis van achterhalen, is de gloed der passie reeds helrood of felgeel, soms verblindend wit; en in dàt hartstochtelijke brandpunt wordt dan de verstandelijke karakteristiek ontvangen. En zoo'n ontvangst daar in den smeltkroes is iets hemelsch op aarde, a barbarous thing of beauty, a barbarous joy for ever. Ten bewijze citeer ik nog twee stanza's uit het einde van het gedicht. De beide stanza's sluiten onmiddellijk bij die van blz. 67 aan: 33[regelnummer]
33 With a mercy that outrides.
The all of water, an ark
For the listener; for the lingerer with a love glides
Lower than death and the dark;
A vein for the visiting of the past-prayer, pent in prisonGa naar voetnoot1),
The-last-breath penitent spirits - the uttermost mark
Our passion - plungèd giant risen,
The Christ of the Father compassionate, fetched in the storm of his strides.
| |||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||
35[regelnummer]
35 Dame at our door (-d)Ga naar voetnoot1)
Drowned, and among our shoals
Remember us in the roads, the heaven-haven of the Reward:
Our King back oh, upon English souls!
Let him easter in us, be a dayspring to the dimness of us, be a crimson-cresseted East,
More brightening her, rare-dear Britain, as his reign rolls,
Pride, rose, prince, hero of us, highpriest,
Our hearts' charity's hearth's fire, our thoughts' chivalry's throng's Lord.
Vrouwe, voor mijn woon
Vergaan - op onze ree
Gedenk ons hier omlaag daar in de haven hemel van ons loon:
Onze Koning terug over de Engelsche zee!
Laat Hem dageraden, paschen in ons donker, als een purper gekamd Oosten
Morgenrood brengen aan 't mooie Brittannië, in vrije vree,
Pracht, Stamroos, Prins, onze held en hoogepriester,
Onzer harten liefdeskerngloei, onzer gedachten edelste Godskroon.
| |||||||||||||
IV. De onregelmatige verslengteMet opzet heb ik uitsluitend stanza's uit dat ééne model-gedicht aangehaald, om zoo ineens ook op de schijnbare onregelmatigheid in de lengte der verzen te wijzen. Als wij toch de heffingen der versregels tellen, vinden wij voor de aangehaalde stanza's deze cijfers om zoo ineens ook op de schijnbare onregelmatigheid in de lengte der verzen te wijzen. Als wij toch de heffingen der versregels tellen, vinden wij voor de aangehaalde stanza's deze cijfers
| |||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||
Nu zien wij aanstonds - en dat blijkt bij verder onderzoek ook uit te komen - dat wij hier met een grondvorm in verschillende variaties te doen hebben, zonder dat wij met zekere juistheid één optimalen vorm kunnen vinden. En zoo gaat het ook met vele zijner andere gedichten. Hier regeert een gevoelde maat, die met allerlei rekkingen en versnellingen rekent, zoodat de getelde voeten en vooral de pauzes daartusschen niet volkomen gelijkwaardig zijn, zoodat onze optelsom verzaakt. En is dat eigenlijk wel zoo'n wonder? Zouden voelers van bijzonder en persoonlijk-musicalen aanleg, en daartoe moeten wij toch alle geborendichters rekenen, niet tot een schatting in staat zijn, die met de allerelementairste optelsom niet is bij te komen. Waarom niet? zou ik willen vragen. Want dit is zeker, Hopkins' onnatelbare versregels en strophen zijn, wanneer men ze door een getrainden Engelschen verzenlezer hoort voordragen, van een áfheid en een sluitende eenheid die vele Sapphische, Horatiaansche strophen, en de mooiste stanza's van Torquato Tasso ternauwernood evenaren. | |||||||||||||
V. De Hebreeuwsche metriekNu trof het, dat, in de dagen dat Hopkins' metriek mijn volle belangstelling had, ik een brief kreeg van mijn Collega Prof. Zorell aan het Pauselijk Bijbelinstituut te Rome, om mij te vragen, of ik hem niet kon helpen bij zijn onderzoek naar de versmaat der Hebreeuwsche psalmen en prophetieën. Hij heeft daar al jaren aan gewerkt, maar reeds zoo vele geleerden hebben daar hun beste krachten aan verspild, zonder dat zij het onderling eens konden worden, zoodat er op het oogenblik voor dit vraagstuk weinig belangstelling meer is. En dat is ten slotte heel begrijpelijk. Want voor dit soort studies moet men ten eerste een methodisch geschoold taalgeleerde zijn, om de toenmalige klinker-uitspraak van het Hebreeuwsch tot in de fijnste accentschakeeringen te kunnen reconstrueeren. En dat is bij de bekende schrijfwijze van het Hebreeuwsch, die voor de massoreten der 7de eeuw na onze jaartelling al de klinkers in het schrift gewoon wegliet, nu juist niet zoo'n gemakkelijke taak. Maar bovendien moet men dan nog aan de vergelijkende metriek-kennis in de meest-verschillende talen der wereld een dichterlijke gevoeligheid voor rythme paren, om hierin tot meespreken bevoegd te zijn. En nu geloof ik, dat het hiertoe wel heel uitzonderlijk bevoegde talent van Hopkins ons hierin wel eens een heel eind verder zou kunnen brengen. Collega Zorell verklaarde mij het door hem gevonden | |||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||
systeemGa naar voetnoot1), naar hetwelk de Psalmverzen telkens in het aantal heffingen verschillen. Maar die heffingscijfers der verzen leiden tot een verdeeling der psalmen in min of meer symmetrische strophen. De systemen die dat niet aannemen, moeten tot eindelooze en de meest gewaagde emendaties hun toevlucht nemen. Verder gebruikt Collega Zorell echter bij de bepaling zijner heffingen onze gewone versmaat-regels van het ‘running rhythm’, zoodat er geen twee heffingen naast elkaar mogelijk zijn, maar er steeds een of twee ongeaccentueerde silben tusschen de heffingen instaan. De twee vragen die Zorell mij ten slotte stelde, waren deze: 10. Kennen Sie vielleicht eine Sprache in der ähnliche Gesetze in der Dichtung beobachtet werden? 20. Wie soll man sich solche Lieder gesungen denken? Mijn antwoord is geweest: Geachte Collega, maak eens kennis met de Engelsche metriek van Hopkins. Leer daaruit vooral rekening houden met het ‘Sprung rhythm’, dat verschillende heffingen achter elkander toelaat, wat zeker een heele verandering in de door U totnutoe gevonden heffingsgetallen zal te weeg brengen. Maar over de ongelijke versregels en de daaruit volgende strophen-indeeling behoeft U U niet ongerust te maken. Hopkins heeft analoge cijferverschillen als de Uwe en de bouw van Uw Hebreeuwsche strophen sluit heel goed bij die van Hopkins aan. Wat Uw tweede vraag betreft, geloof ik, dat U hiervoor eensdeels de techniek van het kinderlied en anderdeels de techniek der Middeleeuwsche epos-voordragers en troubadoursGa naar voetnoot2) en der nog thans in Montenegro levende aodenGa naar voetnoot3) zult moeten bestudeeren. Want de hoofdmoeilijkheid omtrent de heffingen onmiddellijk achter elkaar wordt zoowel in het kinderlied als in het troubadourslied gewoonlijk al heel eenvoudig opgelost. Die heffingen beantwoorden bijna altijd aan gerekte noten; zoodat een versregel die uit drie loutere heffingen bestaat even veel maatduur heeft als de daaropvolgende regel met 6 à 8 silben waarvan slechts drie met heffing. M.a.w. de heele voetheffingen zijn altijd veel langer dan de heffingen die slechts een deel van den voet uitmaken. Het resultaat dezer nieuwe studies heb ik nog niet vernomen. Maar | |||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||
alles belooft, dat Hopkins' techniek ons ook een heel eind verder zal brengen niet in de Hebreeuwsche metriek alleen, maar ook nog in de versmaat van allerlei andere oude talen, wier verzen wij tot nu toe wel kunnen verstaan, maar waarvan ons het rythme nog ten eenen male ontgaat. | |||||||||||||
VI. De Middelnederlandsche metriekMaar ten slotte behoeven wij niet zoover van huis te gaan, om van Hopkins te leeren. Ook omtrent onze eigen Middelnederlandsche versmaat zijn er nog allerlei problemen en meeningsverschillen. Zijn de zoogenaamde verzen met drie heffingen misschien niet allemaal gevallen van twee of meer heffingen achter elkaar? Het is toch een feit, dat deze verzen alleen in de oudste Middelnederlandsche poëzie, en wel meer speciaal in de volkspoëzie voorkomen. Zou deze Hopkins-techniek dus bij de altijd weer tot rationalistisch tellen geneigde klerken reeds vroeg zijn uitgestorven, en zou de eisch der vier heffingen mèt tusschensilben de eerste stap geweest zijn ter voorbereiding van den tweeden stap: der vaste acht of negen silben in het gladde renaissance-vers? Best mogelijk. Maar dan is nu de tijd gekomen om daarnaast the barbarous beauty in haar aloude eere te herstellen. Nijmegen, 2 Juni 1936. JAC. VAN GINNEKEN |
|