Onze Taaltuin. Jaargang 5
(1936-1937)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het aesthetisch karakter van het vreemde woordZelden heeft een jonge litteratuurbeweging met meer hevigheid en grooter consequentie op een (betrekkelijk) nieuw stuk taaltechniek ge-experimenteerd als de contemporaine dichtkunst op het vreemde woord. Zelden lagen de kansen zeker ook gunstiger en waren ze meer veelzijdig. Het vreemde woord, hier meestal een uitheemsche persoons- of plaatsnaam of anders algemeen europeesche pasmunt, is een soort meng-product, een linguistisch hybridisme, dat al zijn stilistische en aesthetische kwaliteiten juist daaraan ontleent. Door den ontwikkelden lezer wordt het natuurlijk onmiddellijk geassimileerd en verstaan, van tevoren is het daartoe trouwens uitdrukkelijk reeds aan de nationale taalstijl aangepast, maar het heterochtone geestesmerk schemert door en blijft daarom niet minder bewust. Een unieke gelegenheid voor het scheppen van nieuwe nuances of het verscherpen van de oude! En dan de vorm; er is misschien een bijzonder type an- of auslaut, een vocalische sonoriteit of juist een overvloed van spitse consonanten, in het eigen phonologisch systeem niet toegelaten, maar daardoor des te rijker bron voor de versrythmiek. De poëzie der jongeren zoekt voor alles naar Leven, naar ruimte voor de eigen hevige beweging; ze klopt en tast daartoe als het ware alle voegen van het taalsysteem of en zoekt in alle taalaspecten naar de plaats met de meeste resonantie. Doordringt die maar wordt er niet minder zèlf door gevormd, de vorm werkt op de inhoud terug. Het vreemde woord biedt een moment van vrijheid, van europeanisme in het vers, even een oogenblik van verheviging, van strakkere geleding in de ontwikkeling van de gedachte, maar het blijft toch bereikbaar en los. En er is slechts één gevaar; juist in zijn veelzijdigheid is het bijzonder fragiel en dient met mate en inzicht aangewend. Vooraf enkele globale cijfers, percentsgewijs naar honderd verzen omgerekend en opklimmende gerangschikt, om de frequentie exact aan te toonen. De ouderen beginnen zwak, en alleen Theun de Vries sluit zich even bij hen aan. P.N. van Eyck (Getijden met 1012 verzen) nul percent, Theun de Vries (West. Nachten met 452 verzen) 0.002 percent, A.v.d. Leeuw (Herscheppingen met 1702 verzen) 0.587 percent en W. de Mérode (Het kostbaar bloed met 800 verzen) 0.75 percent. Maar bij verscheidene jongeren, met G. Gossaert als overgang, komt de vloed onmiddellijk opzetten; ze schommelen tusschen een en twee percent. A. van Duinkerken (Lyrisch Labyrinth met 1720 verzen) 1.163, G. Gossaert (Experimenten met 1527 verzen) 1.571, W. Moens (De boodschap met 432 verzen) 1.620, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J. Engelman (Tuin van Eros met 575 verzen zonder de vocalises) 1.913 en H. de Vries (Silenen met 208 verzen) 1.923. Bij de meest hevigen en de meest reizieken stijgt het cijfer sprongsgewijze nog veel hooger. P.v. Ostayen (Music Hall met 1382 verzen) 2.170, H.v.d. Bergh (De boog met 869 verzen) 3,567, H. Marsman (Paradise Regained met 674 verzen) 4.451. Kuyle (Seinen met 693 verzen) en A. Mussche (De twee vaderlanden met 1056 verzen) taken zelfs over de vijf; resp. 5.05 en 5.208. Maar Slauerhoff, overal te gast en nergens thuis, spant natuurlijk de kroon over allen met een gemiddelde van niet minder dan 6.843 (Eldorado met 906 verzen). De ontwikkelingslijn is duidelijk. De Tachtigers blijven over het algemeen veel dichter bij huis; van Eeden (Van de Passielooze lelie, Ellen) komt b.v. niet verder dan 0.53 percent. Kloos (Verzen I) maakt een duidelijke uitzondering met 2.085 percent; Boutens (Carmina) 1.501 percent. In de beschrijving van een uitheemsch milieu, in de Parijsche Verzen van Dop Bles, in coplas enz. is het vreemde woord vanzelf direct op zijn plaats, maar daarom niet minder moeilijk te hanteeren als aesthetisch element. Slauerhoff vloeien de exotische namen soms wel eens te vluchtig van de lippen om nog veel sfeer te kunnen wekken. Welk een innigheid en welk een broosheid daarentegen in de beide kostbare namen uit het oostersch kwatrijn door Leopold vertaald! Hij denkt niet meer, het is te lang geleden,
Aan 't harde schoon der Castillaansche steden.
Het is nu New che wang, Ning poo Foo Chow,
Twee dagen stilliggen, Amoy, Swatow,
En nergens andere Europeanen
Dan Duitschers, missionaries en douanen.
J. Slauerhoff. Oost-Azië. Captain Miguel.
O werkman, wees omzichtig in Uw doen!
Tot aardewerk van alledaagsch fatsoen
vormt gij de vorstelijke vingeren
van Kai Khosrau, de hand van Feridoen.
J.H. Leopold. Verzen I.
De zon sprong op van de brug te Châlons,
uren vet weg achter Montereau,
trok over Nemours naar Fontainebleau
en viel door een avond van schemerdauw
in de Seine bij Charenton.
Toen bloeide de nacht...
H. Marsman. Porta Nigra. Seine-et-Marne.
Juist doordat het vreemde woord niet aan de gewone semantische en morphologische kategorieën is gebonden, bezit het altijd nog een zeker plus of minus tegenover het schijnbaar volkomen analogon in de moedertaal, een nuance meet of minder, iets snels, een zeker perspectief, en vooral de klank heeft ook invloed. Over de geheele linie is met name deze zijde door de moderne dichters uitgebuit, vooral in de adjectiva en de vergelijkingen uit de eerste periode van exuberante explosie in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jaren 1920-1925. Zelfs het gevaar van een zekere nieuwe dichterlijke taal, dat freewheel van den dichter als zijn inspiratie stokt, is toen een tijdlang niet geheel vermeden; in de epigonen die maar al te gaarne mee wilden lagen de kapers al op de kust. Speciaal de jonge katholieke poëzie van die dagen wijst eenige tientallen karakteristieke clichés en mode-beelden op. In de grootste hevigheden is nu eenmaal niet veel variatie. En pas later is er nieuwe tucht en nieuwe zakelijkheid gevolgd. Men denke aan frequente vormen vol sfeer en muziek als firmament, spiraal, citadel, fantomen, chaos, ovaal, opaal, kristal, erts, antilope, tribunaal. Uw stille virginale lippen (Marsman), de tank van onzen wil (Gijsen), haren droeven staat van afgehuurd idool (van een prostituée, D. Bles). Ook Kloos: de basilieken des hemels, Apokalupsis van mijn donkren gloed. ik rust in Uw hand
als in een schelp,
het staketsel van Uw vingeren
is mijn bolwerk.
(W. Moens. Opgangen).
Een zeil en een perfide wind;
Dit spookschip ‘Het Verlangen’ glijdt
Over den zwarten gladden tijd
Stuurloos en blind.
(J. Greshoff. Aardsch en Hemelsch).
Het is een verre weg
naar de passieloze berg
van het blote schouwen
Logos
Tao
(P.v. Ostayen. Gedichten).
O gij verre vogelaar van de metaphysische
kimmen... (Mijn hart) is op zoek naar de
apotheose van God in de bevende vuile handen
van een besje...
(A. Mussche. De Twee Vaderlanden).
Ook de bundels en de verzen zelf worden zoo door de dichters het liefst in een keurig pakje aangediend en trekken direct de aandacht. De tijd van de Verzen zonder meer, de Sonnetten en Canzonen etc. is voorbij, laat staan die van de Vallende Bladeren, de Liederen uit mijn Jeugd, de Stichtelijke Gezangen. Men reist thans rustig door het Clair-Obscur en schuwt zelfs de Acheron niet; en ginds gidst Ganymedes, blij van zin ten Tuin van Eros met een Zilveren Flambouw. En iedereen is welkom in het Lyrisch Labyrinth, Brahman en Silenen, een Verliefde Betonwerker evengoed als een troep Tziganen of Fantomen, jazelfs wie Sine Nomine is. Paradise Regained! Daar zijn weer kleine meesterstukjes bij van sfeer en techniek, maar de keus wordt op den duur gering. De prozaïst Bordewijk zoekt het vooral in de teekening van de individueele persoonsnamen. In een van zijn laatste boeken, dat op een H.B.S. speelt komt de edelklasse van directeur Bint o.a. te bestaan uit de leerlingen Bolmikolke, Klotterbooke, Kiekertak, van der Karbargenbok, Whimpysinger, Nittikson, Taas Daamde, Peert, ‘de vrouw’ Schattenkeinder. Is het wonder dat één van de leeraren royaalweg van ‘de hel’ gaat spreken? De invloed van het moderne leven op de vreemde woorden is, evenals | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die van de oorlogsterminologie, onmiskenbaar. Een goed voorbeeld daarvan is het bekende vers van H. Bruning. De straat uit De Sirkel, dat tot in zijn spelling de spanning tracht vol te houden; minder harmonisch maar even fel Nacht van zijn ouderen broer Gerard (Nagelaten Werk). Verlatenheid is over de menschen:
in een angstigen morse-sleutel
tasten de continenten naar elkaars nabijheid,
- op den wankelen rand der café-tafeltjes
klemmen desperados zich in feilloos evenwicht.
Wij Leven gelijkelijk op alle continenten...
Soms schijnt enkel het klankgehalte beslissend voor de keuze van het vreemde woord; zoo de vage ijlte van de dubbele aa met een ondertoon van vrees en verwondering in de klacht van den tuinman die de dood gezien heeft: Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan,
Voor de avond nog bereik ik Ispahaan! -
(P.N. van Eyck. De tuinman en de dood).
Hangt de maan
als 't roekeloos nest der salangaan
aan de duistere klip der nacht.
(W. ten Berge. De reiziger).
De glijding van de eerste woordhelft en dan ineens het dichtvallen van de laatste silbe in De Verdoemde eveneens van W. ten Berge. Mijn lichaam ligt dood te bed:
ik ben een lijk
vunzig en wit,
achter een kamerraam
in Valladolid -
Een bekend engelsch procédé, waarvan men b.v. bij Coleridge en Keats prachtige voorbeelden vindt en dat Kuyle bij ons heeft nagedaan, is het spel met de klankrijkdom van een gefingeerde naam. Zoo in Kuyle's Ballade van den zeeman die sterft in een havenkroeg (Songs of Kalua). Réné Marie Jehanne de Courrence,
stond er in kopren spijkers op de kist.
Né le onze février, Marseille, France,
in een oud jaar, dat niemand nu meer wist.
Réné Marie Jehanne de Courrence,
staat er in kleine letters op zijn kruis.
Né le onze février, Marseille, France,
Gestorven in den vreemde, ver van huis.
Een ander maal, speciaal in de kring van Forum bij Greshoff, du Perron, Slauerhoff e.a., is het om een dissonantische speling in het rijm te doen of een snelle syncoop. Het is de toon van het hekelvers en het spotdicht die dan bovenkomt. Groot is de allure gewoonlijk niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Neem U in acht: daar is de Winter weer
Spreek in uw linnenkast het breigoed aan,
bevecht met aspirien den greep van 't Noorden
want wee u, 't ergste komt nog achteraan:
een bundel van Urbanus Van de Voorde.
R. Minne. Verordening.
Soms voelen wij 't stille mysterie
van 't leven op tásten nabij!
Maar grijpen we schielijk terzij,
dan vallen we in de oude miserie -
- het gleed ons voorzichtig voorbij...
A. van Oosten. Ons Blindemanspel.
Te voici à Amsterdam avec une jeune fille que tu trouves belle et quí est laide
Elle doit se marier avec un étudiant de Leyde
On y loue des chambres en latin Cubicula locanda
Je m'en souviens j'ai passé trois jours et autant à Gouda.
G. Apollinaire. Alcools.
Hoe strak en kit is daartegenover het halve rijm in dit vers van W. Schirmeier. Vor vierzehn Tagen starb Lieschen schon.
ihr Bild hängt noch immer im Photomaton,
Achtmal wie die Garbo oder Clara Bow,
einmal glücklich, gelöst und froh.
De communistische dichter Otto Nebel verzwaart nog aanmerkelijk zijn opgave en speelt in Unfeig eine Neunrunenfuge met de dissonant van het schijnbaar-ongenoemde en is daardoor ‘duidelijker’ als ooit! De bijna tegen-natuurlijke maar uiterst virtuoze suggestie van (voor den goeden verstaander!) twee stemmen in één vers. Een donker gezicht in driftig betoog van achter een stom en nauwlijks bewogen masker vandaan. Nur in Regierungen gerinnt Gift zu Fennitin
Regierungen nie zu zetten
nein
Teute in Tintin zentrifugieren
In Regierungen gerinnt Fintin unter Furzfeuer zu Regie
Fintin erzeugt Renitentin
Renitentin Furzin
Furzin Infinitin
Infinitin Zeitungen
Zeitungen erzeugen Irritin
Irritin gerinnt in Teuten zu Teutereuteu
Teutereuteu zu Tintin
Tintin zu Nigrin
Nigrin negiert nur Zeit
Zeit negiert nie
Zeit zeugt Zeit zur Unzeit...
Hier zijn we ook in de omgeving van de macaronische poëzie waarvan Nijhoff ten onzent een meesterlijk voorbeeld heeft gegeven in zijn KinderkruistochtGa naar voetnoot1). Aan het eind komt de ondertoon van dit tot het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uiterste bedwongen gedicht eindelijk vrij en teekent de eeuwige achtergrond waartegen het geheel moet worden gezien. Ze in de eerste regel zijn de kinderen. Toen stonden ze zingend voor-op het schip
En zagen in zee een wit huis op een klip.
Wie alles verlaat vindt in vaders huis
Dat vele woningen heeft, zijn thuis.
Het anker rinkelde en viel in zee.
- ‘Domine infantium libera me -’
Het hart van een kind is zoo warm en los,
- ‘Pater infantium liberet vos -’
Zoo buiten de wereld en roekeloos,
- ‘Domine infantium libera nos -’
Dat ze gingen en zelfs geen afscheid namen.
- ‘Libera nos a malo. Amen.’ -
Soms is de vreemde plaatsnaam ook enkel symbolisch op te vatten; A. Roland Holst. Van een Kind uit De wilde Kim. O, het lachen van een kind
voor de wereld en na haar einde -
van een kleine blinkende wind
vertelt het, die eens uitgezonden
zal worden over trots en pijn,
totdat Babylon en Londen
vergeven en vergeten zijn.
Zoo kan ook Ernest Michel. Liefde aan zee (Forum II, 773) zonder bezwaar een transatlantische dienst openen op een heerlijk bergoord in de Javaansche Preanger. Een stoomboot danst naar Soekaboemi toe
in blauwe wind en witte wolken...
Een ander uiterste van deze verliefdheid op klank is een half complot met de muziek, waarbij het woordrythme zelf bijna tot beteekenis wordt en de taal tot vlinderen en fluisteren. De rococo-élégance van P.v. Ostayen's Zeer Kleine Speeldoos, Engelman's vocalise En Rade die als de golfslag van de branding zelf trekt en beweegt. Ook andere verzen van deze beide dichters, A. den Doolaard's Ballade du Jeune Marin (Erts) en uit de verte ook Wijdeveld's Kinderlijk Lied (Het Vaderland) zouden hier tot voorbeeld hebben kunnen dienen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De normatieve aesthetica lacht natuurlijk met een dergelijke ‘poëzie’ en de intellectualist grijpt fronsend zijn code. Halt aan zulk een taalpaniek! Maar ach, wie zal er nog spreken bij een sterrenmuziek als die van Cocteau, toch slechts één stapje verder op de weg dierzelfde techniek, extatisch en juichend maar oneindig droef en vermoeid tegelijk! Hier zwijgt het verstand. Une folie très méditée (Gide). En wie voelt niet achter alle taal om de donkere drang van Rudolf Blümer's duitsch-consonantisch Ango laina? Syncoop op syncoop en moedwillig verscheurd. Een leven dat aan scherven ligt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Walden-Silbermann. Expr. Dicht. p. 23 v.) (Poésie, 1916-1923; p. 52 v.) Er zijn er natuurlijk slechts weinigen die zich zonder artistiek verraad met een dergelijke spasma van klank en rythme op de rand van het verstaanbare kunnen wagen en alle als tastbare aanschouwelijkheid van zin en beeld ongestraft daarin op kunnen lossen. Daar behoort een veel heviger leven en een veel scherper zelfkritiek toe dan men oppervlakkig wel meenen zou, de gevaren dreigen aan alle kanten en nergens zou een inzinking zich ook beslissender wreken. Maar ook het spel met het ‘gewone’ vreemde woord in ietwat heviger verhouding levert al zijn groote risico's op. Bij zwakkere figuren als Adwaïta, K.v.d. Oever etc., waar vorm en visie niet meer onmiddellijk op één golfslag van de inspiratie aan komen zeilen, wordt het spoedig kil en cerebraal. Ook hier is weer een strakke beheersching noodig, een zuiver aanvoelen van de kansen en de mogelijkheden. Maar wat er dan ook groeien kan! Men neme Nijhoff's Kleine Prélude van Ravel uit Vormen; een beknopte dans waarin het kitteloorig rythme klein beweegt en dan weer gracielijk struikelt. O neen! niet groot en zonder perspectief en fin-de-siècle, maar zoo doorzichtig precieus als het fijnste Sèvres en virtuoselijk subtiel! Ieder woord spint verder aan de sfeer. Langs de twee coniferen naar
Het smalle rozenboompje, was
Met kamerschermen een boudoir
Geïmproviseerd op het gras.
Kaptafel, spiegels, doozen, flacons,
Een waaier tusschen een theeservies,
Een beker bloemen, lampions,
Een masker op een spies.
De danseres, nog bijna kind,
Zit op haar afgegleden shawl,
Buigt zich over haar voet, en bindt
Zich vaster de sandaal.
Terzijde wacht, gehurkt, een man
In wijde kleeren op een stoof:
Hij heeft het peer-hoog voorhoofd van
Een Chineesch filosoof.
Hij wacht, met bril en roode fez,
Bij zijn orkestrion bereid,
Waarmee hij wals, pavane of jazz
Evengoed begeleidt.
Dit zelfgemaakte clavecin
Verbergt in zijn polyphonie
Al de mazurka's van Chopin,
Cakewalks van Debussy.
Maar ook zonder exotische stimulans tenslotte, ook zonder de zilveren balken van den linguistischen buurman kan hier iets waarlijk fraais worden bereikt. Ook het meest eenvoudige woord kan door een goeden dichter als worden omgestempeld en vernieuwd. M. Gijsen in zijn Loflitanie van St. Fransiscus, van Schagen in zijn Narrenwijsheid, van Duin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kerken in De Litanie der zonderlinge zielen hebben daar elk op hunne wijze naar getracht, maar géén slaagde er zoo koninklijk simpel als Gezelle in zijn ééne regel O Jesu, uw bloed op mijn hoofd astublieft...
E. DE FRÉMERY |
|