Ja, men wil het aanvankelijk niet gelooven, en men kan zelfs een schaterlach ter nauwernood bedwingen, als men dat leest.
‘Dat onze schrijver onder de naar Engeland verhuisde Vlaamse geestelijken is te zoeken, is hoogst waarschijnlijk; dat, wat hij neerschreef, is toch een variatie op de bekende bijbelse woorden: ‘De vosse si hebben hole, en de voghele hebben neste dar si in schulen, mar des menschen sone en heft niet daer hi sijn hoeft op resten mach’.
Maar laat ik nu eindelijk ons gedichtje, want dat is het, en wel een prachtig eenvoudig minnedichtje! toch even overschrijven mèt tusschen haakjes de ééne letter correctie, terecht of ten onrechte door Dr. Schönfeld aangebracht.
Het gedichtje bestaat uit twee vershelften, die, gelijk alle Oudgermaansche verzen, door stafrijmen aan elkander vastzitten.
Hebban olla vogala nestas Hagunnan - Hinase Hi(c) anda thu.
De Latijnsche vertaling staat er boven en luidt:
Abent omnes volucres nidos inceptos - nisi ego et tu.
Of in het Nieuw-Nederlandsch:
Hebben alle vogelen (hun) nestjes begonnen; het-en-zij ik en jij.
Is het niet aandoenlijk van naïviteit: die Keltische woordorde, beginnend met den finalen werkwoordsvorm; geheel en al in constructie gelijk aan Goethe's ‘Sah ein Knab ein Röslein stehn? Bovendien opent juist dat Hebben, met zijn smachtende h, de ketting der vier gevoelige stafrijmen, die het vers niet alleen prachtig aaneen doen klinken, maar bovendien een model zijn van Oud-Nederlandsche klankexpressie. De versmaat vormt een overgang tusschen het stafrijmend Oudgermaansche vers en het eindrijmend Nibelungenvers. Van het Oudgermaansche vers volgt het nog den regel van den hoofdstaf, volgens welke één of twee heffingen van het eerste halfvers moeten allitereeren met de eerste heffing van het tweede halfvers. Maar van het Nibelungenvers heeft het reeds de daar nog uitzonderlijke vier heffingen in het eerste vrouwlijk eindigend en de gewone drie heffingen in het tweede mannelijk eindigend halfvers.
Hagunnan = begonnen houdt Dr. Schönfeld voor een ‘weinig beteekenende toevoeging’ en ‘een persoonlijke afwijking’ (sic) van den Evangelietekst! Een afwijking is het wel heel zeker, maar in plaats van een van weinig beteekenis, is het wel zóó'n ingrijpende, dat er de schijnbare gelijkenis met den bijbeltekst: ineens geheel door wegvalt.
Wat kan men in een allereenvoudigste zaak toch ver van de waarheid afdwalen.
Maar Kenneth Sisam doolt weer naar een heel anderen kant af, als hij