Boekbespreking
H. GODTHELP EN A.F. MIRANDE, Het Nieuwe Nederl. Proza in Novellen, drie deelen à f 1.-, f 1.25 geb. J.B. Wolters, 1935.
Deze bundels zijn buiten kijf een belangrijk nieuw leermiddel voor het Middelbaar en Voorbereidend Hooger Onderwijs. ‘Geef den leerling een voltooid werk van iemand die wat te zeggen heeft’. ‘Krachtiger en sneller, door de bestaande verwantschap, wordt de geestelijke bewust wording van onze leerlingen bevorderd door met ze door te dringen in de literatuur van schrijvers na 1880’. ‘Hoe langer hoe meer dringt het besef onder ons, Neerlandici, door, dat ons vak geen ‘vak’ is, dat taal niet maar een stukje van het menschelijk wezen weerspiegelt, maar dat in en door taal de mensch zich openbaart in al zijn gecompliceerdheid en dat ons taal-doen: spreken, schrijven, lezen, luisteren, niet anders kàn en mòet zijn dan een voortdurend streven naar zelf-verwerkelijking en een herhaald met ‘elkaar-onderzoeken van menschopenbaringen’. ‘Gelegenheid tot deze veelzijdige taalactiviteit’ bieden de verzamelaars in deze bundels aan. Nogmaals: deze beginselen zijn nieuw en belangrijk. Waren er dan geen ‘novellen’ voor de school beschikbaar? Ik herinner mij, dat de Wereldbibliotheek een serie novellen van éen vel druks voor de somma van éen kwartje ten bate van het onderwijs beschikbaar stelde; en er zijn er heel goede bij. Maar déze bundels zijn nog goedkooper, men is alleen gebonden aan de keuze van de uitgevers. Waar tegenover staat, dat 3 × 13 stukken wel nooit alle met dezelfde leerlingen in ‘volle taalactiviteit’ zullen worden gelezen, zoodat de docent vrije keuze heeft. Wij zullen natuurlijk niet over de ‘keuze’ gaan twisten, dat wil zeggen over wat wij in deze boeken wèl vinden. We zouden een korte opmerking willen maken over wat we erin missen. Dat is vooral een duidelijke bepaling van het begrip ‘novelle’. Wat is een novelle? Hebben de Nederlandsche prozaïsten na 1880 een nieuwe
‘novelle’ geschapen? In hoeverre voldoen déze stukken aan den ouderen, den klassieken, den romantischen eisch der novelle? Zijn deze stukken wel alle, of grootendeels, novellen? Ik vermoed, dat de docenten die naar de hooge beginselen van de heeren Godthelp en Mirande taalactief willen worden, aan een schematische analyse en karakteristiek van deze stukken, op grond van hunne strekking, hun geest, en hun auteur, behoefte zullen gevoelen. In onze Nederlandsche litteraire geschiedenis bestaat bij mijn weten geen methodiek der ‘genres’, laat staan van het proza-genre. En wat de formeele analyse betreft: zijn inderdaad zoovele Neerlandici ‘doordrongen’ van het besef, dat de taal-