Onze Taaltuin. Jaargang 4
(1935-1936)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 10]De organieke wetten van het grammatisch systeemIMAAR ook op een ander punt moeten wij in de taalwetenschap den vooruitgang der exacte wetenschappen tot voorbeeld nemen. De heele ontwikkeling toch der vernuftige lagere rekenkunde, gelijk de Christelijke Middeleeuwen die steunend op het tientallig stelsel hebben uitgevonden, berust op de door hen aan de Arabieren ontleende uitvinding der nul. Peshkovski en Karcevski insisteerden op deze nul-categorie in de taalkunde het eerst van allen, maar beperkten zich tot eenige voorbeelden der Russische verbaalstructuur. Karcevski verwarde ze bovendien herhaaldelijk met den negatieven pendant. Deze verwarring of m.a.w. de gelijkstelling der negatieve pendanten met de nul-categorie trachtte Jacobson zelfs tot een principe van het systeem te verheffen. Alleen Viggo Bröndal begreep de volle beteekenis der nul-categorie als: neutraal element tusschen de positieve en negatieve pendanten in. En toen zoo het ware beginsel eenmaal vast en zeker ontdekt was, vond ik bijna vanzelf, dat tegenover de meeste der genoemde paren van tegengestelde positieve en negatieve groepen, in de taal telkens een nauw verwante derde groep staat, die juist gedefinieerd wordt door de nul, of de niettoepasselijkheid der positief negatieve tegenstelling, en die wij dus de groep der Neutralia zullen noemen, want Neutrum beteekent: geen van tweeën. Zoo vinden wij dan naast | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hiermee hebben wij das opnieuw een heele reeks scherp gedefinieerde grammatische groepen erbij gevonden; en hoe nuttig de zuivere distinctie van deze nieuwe nul-categorie of de groep der neutralia is, begint men eigenlijk pas te beseffen, als wij ze voortdurend met de nu volgende groep gaan vergelijken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIWant ook hierbij bleef het nog niet. Naast de nul ontdekte de wiskunde, pas eeuwen later, de even irreëele, maar ook even bruik- en vruchtbare complexe getallen, die uit de combinatie van een reëel en een imaginair getal bestaan. De taalkunde volgt ook dit voorbeeld op eerbiedigen afstand na, en Bröndal vond nu in de taal bijna overal naast de nul-groep der neutralia, die hun tegenstelling tot de correlatieve paren ontleenen aan hun nietpositief noch negatief zijn, een nieuwe groep complexen, die hun tegenstelling tot dezelfde correlatieve paren te danken hebben aan hun ongehoorde combinatie van tegelijkertijd zoowel positief als negatief te zijn. U ziet 't is bijna even onrustbarend als de combinatie van reeële en imaginaire getallen. En het was met het oog op deze complexen, dat ik in mijn vorig opstel reeds de eerste philosophische termen van meet af aan afwees, en aan de wiskundige termen de voorkeur gaf. Het lijkt gedurfd. Doch gaan wij 't maar eens rustig na. Bröndal gaf zelf slechts een enkel paar uitgelezen voorbeelden van deze complexen. Maar toen ik hem begon na te cijferen, werd het al spoedig een even wonderbare vangst, als met de Neutralia. Wij vinden toch in veel gevallen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men ziet hieruit, dat de correlatieve paren de scherpst omschreven taalkundige categorieën en functies omvatten; terwijl de Neutralia die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als nul-categorieën alle op een negatie berusten, meestal reeds veel minder scherp zijn afgebakend, en daarom vaak in sterk uiteenloopende beteekenissen voorkomen. Denk b.v. slechts aan de aantoonende wijs, die een geheel amodaal karakter draagt en den tegenwoordigen tijd, die feitelijk een reeks van den tijd geheel onafhankelijke beteekenissen heeft. Maar vooral de complexen winnen het in onafheid, het zijn uit den aard der zaak min of meer onduidelijke en zeer ingewikkelde groepen, die voor alles en nog wat kunnen gebruikt worden. Denk b.v. aan het medium of den Griekschen optativus. Wij hadden dit vooral op het oog, toen wij hierboven in navolging van Bröndal de talrijke scherp correlatieve begrippen aan het scherpzinnig intellect der Indogermanen hebben toegeschreven. Opvallend is het nu ook, dat er onder de neutralia reeds eenige, maar onder de complexe heel veel grammatische verschijnselen zijn, die gelijk opnieuw Bröndal het eerst signaleerde, het meest in de talen van betrekkelijk onbeschaafde volken worden aangetroffen. Wij kunnen dan ook in het algemeen dit reeds zeggen, dat wat de abstracte wetenschap nu als de meest samengestelde categorieën karakteriseert, onze complexen, juist vaak de oudste maar steeds de primitiefste en onbeschaafdste taalverschijnselen zijn, die alleen bij volken van lagen cultuurstand plegen op te komen. De neutralia staan reeds op een hooger trap, daar hun negatieve begripsinhoud theoretisch althans eenvoudig moet genoemd worden. Maar de correlatie-paren, die op de aan- of afwezigheid van één positief kenmerk berusten, vormen een hoog-ontwikkeld systeem, dat verreweg het best geschikt is om al de elementen van ons bewust psychisch leven te rangschikken en te ordenen, en zoo aan elkander mee te deelen, wat er in ons binnenste omgaat; wat toch het doel is van alle taalgebruik. Dit neemt echter niet weg, dat al deze tegenstellingen: nog min of meer volledig in onze moderne volkstalen voortleven; alhoewel er een sterke cultuur-neiging bestaat om de complexen in neutralia of correlatieven op te lossen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIIIn verband hiermee moeten wij ons ten slotte nog afvragen of de twee laatste soorten van groepen, de Neutralia en de Complexen wellicht nog onderverdeeld kunnen worden volgens den een of anderen regel, die met hun toch zoo nauw verwante correlatieparen in verband staat. Welnu, het antwoord op deze vraag luidt voor de Neutralia: Neen, maar voor de complexen: Ja. Immers het distinctieve wezen der Neutralia bestaat juist uit hun noch positief noch negatief zijn. Maar de complexen omvatten juist zoo wel het positieve als het negatieve lid van elk paar, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en hier kunnen wij ons dus met Bröndal afvragen: welk van beide leden in elk complex domineert. Ik geef onmiddellijk toe, dat dit een tamelijk vage vraag is, die in veel gevallen niet zal zijn uit te maken. Maar wij weten immers reeds, dat wij in de complexen zelf met vaag omschreven groepen te doen hebben, en daarom is dit onderzoek toch niet geheel en al nutteloos. Het zal ons namelijk blijken, dat er trots deze bezwaren, twee toch vrij duidelijk onderscheiden groepen voor den dag komen. die Bröndal kortweg als positieve en negatieve complexen betitelt, maar die ik om begrijpelijke reden, met den naam van: positief of negatief gekleurde complexen juister geteekend achtGa naar voetnoot1). Welnu, nemen wij nu opnieuw onze correlatieparen in dezelfde volgorde onder handen, dan vinden wij in dezelfde volgorde als hierboven:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook hier kan en zal men mij wellicht op allerlei punten tegen willen spreken, maar dit meeningsverschil zal toch, meen ik, weer alleen de concrete toepassing betreffen; want het indeelingsbeginsel moge hier uit den aard der zaak wat vager zijn; er blijven - na schrapping der twijfelachtige - genoeg evidente gevallen over, om de heele categorie tegen alle aanvallen te verdedigen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IVTot nog toe hebben wij alle tegenstellingen als polen opgevat; d.w.z. wij hebben tot nu toe alleen met paren van tegenstellingen rekening gehouden. Wel is waar kwamen wij door combinatie en nulgroep zoo reeds in vele vlakken tot een vijftal punten, maar het beginsel der indeeling bleef steeds het tweetal polen:
Maar zou er dan toch geen enkele trits van tegenstellingen oorspronkelijk zijn? Of zouden er althans naast deze correlatieve tegenstellingen die op de aan- en afwezigheid van één positief kenmerk berusten, ook geen paren van contraria of disjunctieve tegenstellingen bestaan, waarvan elk lid een eigen positief attribuut vertegenwoordigt, zooals dat b.v. met de kleuren het geval is, die wij toch psychologisch duidelijk als contraria met elk een eigen positieven inhoud opvatten? Ook in de phonologie staan toch naast de volkomen aan onze positieve en negatieve pendanten beantwoordende correlatieve tegenstellingen, de disjunctieve tegenstellingen b.v. gelijk Prins Troubetzkoy zelf leert: die tusschen de verschillende graden der mondopening. Nu heb ik het altijd in het Praagsche systeem als een leemte gevoeld, dat de theorie dezer tegenstellingen van graad niet positief verder werd uitgewerkt, maar alleen diende als een soort nul-groep tegenover de correlaties. Ook deze graadverschillen kunnen toch op de wijze der wiskundige reeksen nader geanalyseerd en gekarakteriseerd worden. In mijne Nederlandsche phonologie heb ik dan ook op eigen verantwoording, dit graadverschil der mondopeningen als een tweede positief princiep naast het eerste princiep der correlatieve tegenstellingen consequent voor klinkers en medeklinkers toegepast, en als bewijs, dat ik daarmee diepe waarheid gevonden had, telt bij mij nog altijd het niet zoo geringe resultaat, dat alleen dit tweede princiep ons in staat stelde, om het systeem der klinkers met het systeem der medeklinkers, die in de theorie der Praag- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche school als twee losse eenheden naast elkander staan: met elkander tot één groot organisch geheel te verbinden. Toen ik nu het systeem van Bröndal verder begon uit te werken, was ik van meet af aan, héél benieuwd om te zien, of ook hier het disjunctieve graadverschil niet in den vorm van een wiskundige reeks voor den dag zou komen. En het is nu de plaats, om dat nader eens degelijk en kritisch te onderzoeken. Om hierover tot zekerheid te komen, is het nuttig: nu toch nog eerst eens speciaal naar tritsgevallen te zoeken. Welnu schijnbare primaire tritsen zijn er in overvloed. Zoo vonden wij immers al:
Maar wij zagen reeds hoe het hier werkelijk mee gesteld is: het medium, het neutrum, de 3de persoon behooren alle tot de nul-categorie. En de nul staat nu eenmaal tusschen de negatieve en de positieve waardes in het midden. Zij beantwoorden dus alle aan de wiskundige trits: negatieve getallen - nul - positieve getallen, die op het polaire verschil tusschen positief en negatief teruggaat. Maar bijna op dezelfde wijze als wij in de phonologie vonden, dat verwante correlaties met elk een gemeenzaam lid tot kettingen van 3 schakels aaneengroeiden en drie zulke parallelle kettingen samen een hecht systeem van 9 leden vormden, zoo vinden wij dat ook hier met de latijnsche en Grieksche correlativa van plaats:
Ook hier vormen hic, illic en ibi de nul-categorie, terwijl hunc, illuc en eo de positieve en hinc, illunc en inde de negatieve pendanten zijn. Maar tegelijkertijd beantwoorden de 3 onder elkaar staande rijen van demonstratieve adverbia aan den eersten, derden en tweeden persoon. Hunc, hic en hinc zijn dus positief gekleurde en eo, ibi, inde zijn negatief gekleurde complexen. En illuc, illic en illunc zijn dus indifferente complexen. Iedereen ziet, hoe prachtig zoo dit negental plaatselijke bijwoorden tot een systeem bijeen, aaneen en ineen sluiten. Met de tijdsadverbia is het echter reeds een beetje anders. Hier hebben wij het drietal: zooeven - nu of thans - aanstonds. Maar hiermee hebben wij nog niets gevonden, dat niet volkomen door correlatieve tegenstellingen kan worden verklaard. Merk nu echter op, hoe er nu een tendenz op- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komt om deze tritsen tot vijftallen uit te bouwen. Immers ‘zoo even’ ziet op een kort gelèden tijd, ‘toen’ op een verderafgelegen tijd, ‘aanstonds’ wijst den naasten toekomstigen tijd, maar ‘straks’ of ‘dan’ wijzen weer op een verderen tijd in de toekomst. Wij krijgen dus: toen - zoo even - nu - aanstonds - dan; of nog duidelijker in: eergisteren, gisteren, heden, morgen, overmorgen. Zoo gaat het nu ook met de absolute en de relatieve tijden van het werkwoord:
Maar dan hooren hierbij ook de trappen van vergelijking:
Ook dit lijkt aanvankelijk niets anders dan een naar beide kanten één station verder uitgebouwde spoorlijn, terwijl het nulstation in het midden ligt. Het wezenlijke echter van al deze kettingen bestaat hierin, dat zij aan een ketting van drie schakels, die uit de negatieve pendant, de nulgroep en de positieve pool bestaat, naar beide kanten één schakel toevoegen, die een hoogeren graad beteekent van de beide polaire woordbeteekenissen minder : minst en meer : meest; vooraf : lang vooraf en daarna: lang daarna. perfectum: plusquamperfectum en futurum primum: futurum secundum. Dat zien wij nog sterker in de namen voor de filiatie, waar wij niet slechts met relaties, maar ook met de steeds positieve dragers dier relaties te doen hebben, zoodat de nul-groep zelfs ten eenen male ontbreekt. Overgrootvader grootvader vader - zoon kleinzoon achterkleinzoon. Maar hier zien wij dus ook nog wat anders. De reeks is hier naar beide kanten niet één, maar twee termen grooter geworden. Want vader en zoon zijn de primitiefste polaire begrippen: den vader noemen wij negatief: den zoon positief. En hier herhalen zich de beide relaties tot tweemaal toe. De grootvader is vaders vader of vader in 't kwadraat, en de overgrootvader is een vader in de 3de macht. De kleinzoon is een zoon van den zoon dus zoon in de 2de macht, en de achterkleinzoon is dus een zoon in de derde macht. En zoo ontstaan de graden van verwantschap juist gelijk: meer, het meest, allermeest, ontzettend veel, oneindig veel: samen ook een reeks van comparatieve en superlatieve graden uitmaken. Hieruit zien wij dus, dat het princiep der polaire tegenstellingen weliswaar overal van kracht blijft; maar dat het grammatische systeem, evenals de phonologie en de wiskunde, daarnaast of daaronder, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook met reeksen van disjunctieve graadverschillen moet gaan werken. Wij hebben hier toch een keten zien ontstaan van aan elkaar verbonden schakels, die gelijk wij weldra zullen leeren, soms nog heel wat meer dan 5 of 6 schakels omvatten kan; maar door een herhaling der voorafgaande graad-relatie toch telkens uit de aaneensmeding van slechts één nieuwen schakel aan één ouden schakel langer en langer wordt. Wat de terminologie betreft, stel ik voor: al deze nieuwe leden, die immers slechts op een herhaling of een vermenigvuldiging van de voorafgaande relatie berusten, eenvoudigweg: disjunctieve reeksen en reekstermen te noemen. Een verdere specificatie zal zich uit de voorbeelden van zelf wel ontwikkelen. De nadere uitwerking van deze disjunctieve reeksen in het grammatisch systeem belooft ons echter nog een paar ongedroomde verrassingen omtrent de vraagzinnen en de negatie. Daarover dus nog een laatste derde maal in de volgende aflevering.
Nijmegen, 10 Januari 1936. JAC. VAN GINNEKEN |
|