Onze Taaltuin. Jaargang 4
(1935-1936)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 8]Over de betrekkelijk weinige woorden die wij gebruiken, en de ontzaglijk vele die wij verstaanOVER hoeveel woorden beschikt een normaal menschenkind? Daarover hoort men vaak de zonderlingste beweringen, verregaande geringschatting en overdrijving. En wie weet, heeft ten slotte iedereen nog gelijk. Daarom is het toch wel van belang, eens bij elkaar te zetten, wat wij hierover weten met zekerheid. Natuurlijk beschikken wij slechts over een betrekkelijk klein getal volstrekt nauwkeurige gegevens, en zijn vele der te noemen cijfers pas in de honderdtallen vertrouwbaar, waarom ik ze dan ook meestal heb afgerond. Maar dat is toch volop voldoende, en gelijk men zien zal, vaak reeds heel interessant. Mag ik er even aan herinneren, dat ik hier uitsluitend spreek van de moedertaal, en zoowel voor de opvoeding, als den volwassen leeftijd, op de later aangeleerde talen niet inga. Gelijk men weet, moet ieder kind elk woord afzonderlijk leeren; en zoodoende is een studie over den woordenschat tevens een bijdrage over den omvang van het normale menschelijk geheugen en zelfs een vrij vertrouwbare maat voor de intellectueele begaafdheidGa naar voetnoot1). Wij zullen dus bij het begin beginnen en eerst iets zien over den kinderlijken woordenschat, onder gunstige omstandigheden. Op een leeftijd van 1 jaar en 3 maanden hebben onze kinderen gewoonlijk reeds van 12 tot 20 woorden tot hun beschikking; op anderhalfjarigen leeftijd hebben zij er van 60 tot 100; op 1¾ jaar van 120 tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
200; en op tweejarigen leeftijd van 400 tot 600, op driejarigen leeftijd zijn de betet aangelegden de 800 reeds te boven. Tot aan het 5de of 6de jaar kennen de meisjes meer woorden dan de jongens, maar daarna beginnen zij achter te staan. Pas op zesjarigen leeftijd halen de meeste kinderen de 2000. Door de school wordt nu de woordenschat spoedig verdubbeld, zoodat ze op 8 jaar op de 4000 staan. Maar hiermee begint dan ook ineens het groote verschil tusschen de bekende en de zelf gebruikte woorden. In het huisgezin worden toch nog de groote meerderheid aller bekende woorden ook praktisch door de kinderen zelf gebruikt. Maar de schoolwoorden worden meestal niet in de kinderlijke omgeving door de kinderen zelf gesproken. Wij noemen dit in tegenstelling tot de actief gebruikte woorden den passieven woordenschat.
Wij hebben nu proefondervindelijk een lijstje opgemaakt, waaruit het verschil van den Actieven en den Passieven woordenschat wel duidelijk tot zijn recht komt, en waartoe het zoo juist geciteerde artikel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van George Brandenburg mij het eerste materiaal verschafte. Men ziet, hoe van de zes jaar af: de passieve woordenschat omhoog vliegt, terwijl de verrijking van den actieven woordenschat slechts langzaam op kruipt. Maar de school brengt bovendien nog een ontzettende verandering in het dagelijksch gebruik van den woordenschat. Tusschen de twee en de drie jaar gebruikt de dreumes volgens GaleGa naar voetnoot1) elken dag ongeveer 50 tot 65% van zijn heelen woordenschat, en de kinderkeuvelarijen op denzelfden leeftijd gaan, alle herhalingen meegeteld, wel van 4000 tot 8000 woorden per dag. Maar natuurlijk spelen hier temperament en individueele verschillen reeds een groote rol; doch daarvan afgezien, zeggen kinderen van 3 tot 5 jaar gemiddeld zelfs 1000 tot 1500 woorden per uur en van 7000 tot 15000 per dagGa naar voetnoot2). Maar met de school begint het leeren zwijgen en opletten. Voor ons ouderen is het bijna ongelooflijk, wat dit voor het kind beteekent en welk een nadeel zoo noodgedrongen (?) door de school aan het praattalent wordt berokkend. George Brandenburg zegt hierover: The timidity does not appear suddenly or at any definite period but is the result of a gradual growth which is fostered from the day the child enters the school. It can hardly be doubted, that the process through which pupils are impelled to inhibit their social tendency should be a more gradual one and it is very doubtful if it should ever be carried so far as it is in the present school-system. Op tienjarigen leeftijd spreken kinderen dan ook in een uur zelden meer dan 700 woorden. En dat is dus een merkwaardige achteruitgang van productie tegenover hun broertjes en zusjes van 3 tot 5 jaar. Eer ik nu van de eerste opvoeding afstap, moet ik nog drie speciale monographieën vermelden, 1o door Mevr. Winfield S. Hall: over den woordenschat van een zes-Ga naar voetnoot3), 2o van Florence Mateer van een vierjarigenGa naar voetnoot4) knaap en 3o van A. DescoeudresGa naar voetnoot5) van drie kinderen: 2¾ 5 en 7 jaar oud. Aller woordenlijsten zijn in extenso gepubliceerd en degelijk bestudeerd. Maar de onderscheiding van passieven en actieven woordenschat is in geen van deze onderzoekingen scherp volgehouden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Zwitsersche kinderen kenden resp.: 639, 1956 en 2903 woorden; het jochie van 4 jaar 1020, wat alles heel goed overeenkomt met onze lijst. Maar de knaap van 6 jaar beschikte er over 2688, hij was hierin dus zijn leeftijd bijna een vol jaar vooruit, als de gevolgde methode er niet de schuld van is. Steunend op deze onderzoekingen, heb ik toen voor een groep van 10 nichtjes en neefjes beneden de 10 jaar ook hun actieven woordenschat opgemaakt. Voor de hoogere leeftijden heb ik het opstellen-materiaal mijner H.B.S.- en Gymnasiumleerlingen gebruikt en dat gecontroleerd door de spreektaal mijner makkelijkst bereikbare leerlingen te onderzoeken. Ik kwam zoo tot het betrekkelijk eenvoudig resultaat, dat juist als de kinderen van 6 tot 10, ook de jonge menschen van 10 tot 20 in doorsnee: gemiddeld ieder jaar slechts 100 actieve woorden van hun moedertaal bijleeren. Maar als wij nu daarna zien, dat ze in het jaar van 5 op 6: er 500 bijleerden, dan begrijpen wij ineens hoe belemmerend de school op de actieve taalontwikkeling inwerkt. Uit ons staatje ziet men verder bij goedverzorgde jongens uit welgestelde families zoowel den actieven als den passieven woordenschat groeien tot 20 jaar toe. En gelijk wij hierboven al opmerkten, is juist, terwijl het meisje in den actieven woordenschat, de taalvlotheid en de syntactische en stilistische schakeeringen het van den jongen pleegt te winnen, bij de jongens de passieve woordenschat aanmerkelijk hooger dan bij de meisjes. Zie b.v. de cijfers bij I.v.d. Velde: Woordenschat-onderzoekingen, Groningen 1931, blz. 64-65, wiens methode natuurlijk alleen voor den passieven woordenschat bewijzend is. Gaan wij van de jongens die later onderwijzer of student worden naar den eenvoudigen landman over, dan vinden wij in de literatuur hierover tamelijk ver afwijkende meeningen uitgesproken, die ten slotte weer grootendeels tot het verschil van den passieven en actieven woordenschat moeten worden gereduceerd. Een Engelsche dorpsgeestelijke A. D'Orsey (The Study of the English Language z.j. blz. 15) verhaalt dat de minst beschaafde daglooners van zijn parochie in hun dagelijkschen omgang niet meer dan 300 verschillende woorden gebruiken, en de Amerikaan Wood (Journal of Germ. Philology I blz. 294) bracht het voor de gewone menschen uit de arbeidersklas op 500. Prof. Wendell meent dat voor het dagelijksch huiselijk verkeer in een dorp 1000 verschillende woorden voldoende zijn en een handelsman zou voor zijn actief vocabularium het met 3500 woorden kunnen stellen. Tegen deze oudere mededeelingen is vaak ingebrachtGa naar voetnoot1), dat zij blijkbaar op gebrekkige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
observatie berusten. En toch geloof ik, dat zij een goed deel waarheid bevatten, mits wij ze letterlijk en dan uitsluitend voor den actieven woordenschat verstaan. Want inderdaad, ook ik meen uit mijn Oudenbossche dorpsomgeving wel van die zwijgzame stille naturen gekend te hebben, die nooit iets anders zeiden dan het allernoodzakelijkste en dat in zoo weinig mogelijk woorden. Ik heb daar nooit een statistiek van opgemaakt. Maar het lijkt mij volstrekt niet onwaarschijnlijk, dat er hieronder extreme gevallen voorkomen, die zelf slechts 300 woorden gebruiken. En dat er Nederlandsche dialectsprekers zijn met een actieven woordenschat van 1000 woorden, meen ik heel zeker; en dat er zelfs kleine kooplui zijn die het in hun handel met 3500 woorden weten te stellen, komt, gelijk wij straks zullen zien, heel goed met onze verdere gegevens overeen. Daarmee is echter volstrekt niet in strijd dat, naar de mededeeling van C. Lenz (Heidelberger Gymnasialprogramm 1892) aan ieder volwassen man uit het nabijgelegen dorpje Handschuhsheim, zonder onderscheid van beroep, toch zeker een 10 à 15.000 dialectwoorden ‘bekend zijn’. De Zweedsche taalgeleerde Smedberg (Svenska landsmålen XI, 1896 blz. 57) gaat zoover, dat hij, zonder er dit uitdrukkelijk bij te zeggen, het ‘passieve’ vocabularium der lagere volksklasse in Zweden op ongeveer 26.000 woorden begroot, en de Deensche taalkundige Marius Kristensen (Aarbog for dansk kulturhistorie 1897) stemt voor Denemarken daar volkomen mee in. Maar dat is niet in tegenspraak met de rest. Verstaan en kennen is nu eenmaal heel iets anders als zeggen en gebruiken. Want in dit laatste speelt niet alleen het geheugen, maar het karakter en de heele levenshouding een rol van beteekenis. Voor het passieve woordgebruik der intellectueelen hebben verschillende geleerden systematisch het woordenboek onderzocht, en bij elk woord dat zij verstonden een streepje gezet. Dr. E. Holden bewerkte zoo Webster's unabridged Dictionary, edition 1852. Hij verstond er: 33.456. Aangezien de laatste edities van Webster zeker 3 maal meer woorden bevatten, is dit getal voor een man uit de 2oste eeuw van het intellectueel peil van Dr. E. Holden zeker veel te gering, wat trouwens E.H. Babbit (Common Sense in Teaching Modern Languages, New York 1895, blz. 11) bewees, door Holden's methode op zijn Universiteits-studenten toe te passen. De meerderheid der begaafde oudere studenten bezat een passief vocabulair van ± 60.000 woorden, dat is dus drie maal zooveel als bij hun komst aan de Universiteit. De Amerikaansche universitair gevormde contemporaine Miss M.W. Shinn heeft op haar zelf ook de woordenboekproef genomen en kwam - ik zeide het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reeds, dat de vrouw in woordenkennis bij den man achterstaat - tot 40.000. Maar de Amerikaansche Prof. E.A. Kirkpatrick die op zich dezelfde proef deed, komt tot 70.000! Het technische vocabularium van een Universiteitsprofessor in een der natuurkundige vakken schatte dezelfde hoogleeraar alleen reeds op 30.000 woorden, en adstrueerde dit met de mededeeling dat de natuurlijke historie b.v. alleen reeds de kennis vraagt van een 25.000 plant- en diernamen. Later heeft men deze tijdroovende methode aanmerkelijk bekort, door het onderzoek van het heele woordenboek tot een paar honderd typewoorden te beperken. Zoo nam Dr. E.W. Doran de woorden van blz. 50, blz. 100, blz. 150, blz. 200 enz. van Websters Dictionary en verrekende daarna het resultaat met over het algemeen zeer vertrouwbare uitkomst voor het geheel. Op eenigszins andere wijze ging ten onzent I.v.d. Velde te werk, en koos uit elke vier bladzijden van Endepols' Woordenboek één woord, dat hem toescheen binnen het bereik van kinderen van 12 à 15 jaar te liggen. Zoo kreeg hij 300 woorden, die hij aan de 6de klas van verschillende Amsterdamsche lagere scholen voorlegde. Hem was het daarbij niet om den woordenschat zelf, maar om de woordenschatproef als een intelligentietest te doen, waarvan ik hierboven reeds een der resultaten over het verschil tusschen meisjes en jongens citeerde. Ik zelf ging voor mijn lijstje van den passieven woordenschat weer anders te werk en construeerde in navolging van George Brandenburg, na allerlei voorproeven, een lijstje van 200 Nederlandsche woorden, van de allergemakkelijkste tot de allermoeilijkste voor jongens van 20 jaar en berekende dan uit een enquête aan 5 groote scholen: een lagere, een Mulo, een kweekschool, een H.B.S. en een Gymnasium voor alle school-leeftijden het doorsnee-percent; en verrekende dan elk dier percenten op 20.000 woorden. Want uit verschillende Amerikaansche onderzoekingen had ik geleerd dat dit de normale passieve woordenschat is van de best aangelegde Universiteitsstudenten van het eerste jaar. Welnu, voor de 19 jarigen vond ik nu de doorsnee van 90%. Van de 20.000 is dat dus 18.000. Voor de 11 jarigen vond ik gemiddeld 41%. Van de 20.000 is dat 8200, en zoo verder voor alle leeftijden het afgeronde cijfer dat onze lijst aangeeft. Met de resultaten van Brandenburg voor de jaren van 9 tot 12 stemmen de mijne volkomen overeen. Maar hoe staat het nu met het actieve woordgebruik der hoogerontwikkelden op lateren leeftijd? Een ontwikkeld Engelschman, die aan de Universiteit gestudeerd heeft, en die verder getrouw zijn Bijbel, z'n Shakespeare, z'n Times en nog de noodige wetenschappelijke vakboeken leest, maar er verder geen litteraire pretenties op na houdt, ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bruikt in zijn dagelijksche omgang volgens Max Müller (Vorlesungen, Leipzig 1892 blz. 360) niet meer dan 4000 woorden. Friedrich Kluge (Bunte Blätter, Freiburg 1910 blz. 181) stemt hiermee in en Ritchie Smith (Presbyterian and Reformed Review 1891 blz. 647) berekende zelfs voor den universitair-ontwikkelden Amerikaan een doorsnee-cijfer van slechts 3000 actief gebruikte woorden. Met woorden worden, hier als overal, de zuiver lexicale woorden bedoeld, en niet de verschillende vormen van een woord. Alleen de scherpe denkers en de betere stilisten gaan in hun actief gebruik volgens Max Müller tot de 10.000 woorden. Hieruit volgt dus, dat mannen rond 1860 als Dr. E. Holden met een passief vocabulair van 33000 woorden er in hun dagelijksch leven toch slechts een 3000 of 4000 actief gebruikten. En dat deze verhouding van 1/10 in de laatste 50 jaar niet anders geworden is blijkt uit het onderzoek van Miss R.C. Eldridge: Six Thousand Common English Words, New York 1911; die tot de conclusie komt, dat de Amerikaansche journalist in doorsnee - en dat is dus toch nog wel iemand van het schrijversvak - in zijn krant niet meer dan 6000 woorden pleegt te gebruiken; die zij in extenso afdrukt, en niemand is er tegen op gekomen. En toch zijn er onder deze journalisten zeker wetenschappelijk ontwikkelde mannen, die naar de bevinding van Babbit over een passieven woordenschat van 60.000 woorden beschikken. De verhouding van 1/10 is dus juist dezelfde gebleven. En hoe staat het nu hieromtrent met ons Nederlandsch publiek? Waarschijnlijk wijkt dat niet zoo heel ver van de Amerikaansche doorsnee 1/10 af. Maar het is moeilijk hieromtrent tot nauwkeuriger uitkomst te geraken. Voor de jongens van 8 tot 20 jaar daalt deze verhouding, volgens onze lijst, van ½ tot ⅕. Van onzen Van Dale voor de Nederlandsche cultuurtaal, en van onze dialectwoordenboeken als b.v. de Bo, Teirlinck, Cornelissen en Vervliet, Boekenoogen en ter Laan, is nog nooit in dezen zin partij getrokken, terwijl toch vooral van Dale, Teirlinck en ter Laan betrekkelijk gemakkelijk aan te streepen en te tellen zouden zijn. Want natuurlijk zouden wij, strikt genomen, den actieven woordenschat van onze schrijf- en spreektaal ook nog moeten trachten te onderscheiden. Voor den actieven woordenschat der groote schrijvers van het buitenland zijn wij in een veel gunstiger positie, en is er dan ook reeds heel wat materiaal bewerkt. Het Oude Testament bevat volgens Renan: Histoire des Langues sémitiques, p. 138, die onzen landgenoot Leusden citeert, slechts 5642 verschillende Hebreeuwsche en Chaldeeuwsche woorden. Friedrich Kluge corrigeerde dat tot 5800. De Oudindische Rig-Veda telt er vol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gens den zoo juist genoemden taalgeleerde, die hiervoor Grassmann's Wörterbuch gebruikte: 10.000. De Ilias en Odyssee geeft hij er 9000. Maar H. Dunger: Die Sprachreinigung und ihre Gegner, Dresden 1887 kent er slechts 8000. Voor het Nieuwe Testament berekent Kluge 4800 verschillende koinê-woorden. Maar laat ik liever de resultaten der verschillende genoemde en nog ongenoemde geleerdenGa naar voetnoot1) in een overzichtelijke tabel samenvatten. Dan zal men zien, dat door de cultuurontwikkeling der laatste eeuwen, de taal onzer groote schrijvers en dichters in woordenschat alle vroegere kunstenaars overtreft.
Natuurlijk moeten wij hierbij bedenken, dat deze cijfers ook in niet geringe mate afhankelijk zijn van den heelen omvang van ieders werken, maar van den anderen kant nam ik juist één der werken van Victor Hugo, namelijk de twee deelen van zijn roman Notre Dame ook nog eens afzonderlijk op, om te laten zien, dat dit onze heele indeeling toch allesbehalve waardeloos maakt. Ten slotte heeft natuurlijk ook de synthetische natuur der oudere talen, die voor al de vormen van hun rijke werkwoordsconjugatie maar één lexicaal woord toebedeeld krijgen, terwijl de nieuwere schrijvers daar vaak telkens een ander synoniem voor gebruiken, een storenden invloed op de vergelijkbaarheid dezer cijfers. Maar daar het ons hier juist om den rijkdom aan zelfstandige woorden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en niet om den rijkdom der verbaalsystemen te doen is, heeft deze vergelijkende lijst den bescheiden lezer toch altijd nog heel wat te zeggen; en ik eindig slechts eenerzijds met de veronderstelling, dat een Vondel en Hooft, een Lodewijk van Deyssel en een Israël Querido, als voor hen eens een telbare woordenlijst of concordans bestond, in dit staatje nog niet zoo'n kwaad figuur zouden maken; en anderzijds met de constateering, dat de laatste vijf genoemde dichters en schrijvers met Virgilius en Theodor Storm incluis dus wereldberoemd zijn geworden met een actieven woordenschat, die zeker niet grooter is, dan die van vele niet-litteraire maar ontwikkelde mannen van den tegenwoordigen tijd; want woorden zijn toch nog maar woorden. Nadat wij zoo van de individuen den woordenschat hebben vastgesteld, moeten wij nu ten slotte ook trachten den woordvoorraad der voornaamste natuur- en cultuurtalen bij benadering te achterhalen. En dit is in zoover gemakkelijker, daar ons hier meer woordenboeken ten dienste staan. Laat ons daartoe met de talen der natuurvolken beginnen. Daniël G. Brinton heeft zich in zijn ‘Essays of an Americanist’ verdienstelijk gemaakt met den woordenschat van eenige Amerikaansche talen uit de bestaande woordenboeken te berekenen; en al heeft hij bij dezen arbeid tallooze moeilijkheden van wege de synthetische taalstructuur te overwinnen gehad, Brinton was een degelijk linguist, en is in de beoordeeling dezer verschillende talen zeker consequent te werk gegaan. En wij mogen dus zijn verschillende resultaten gerust met elkander vergelijken. Welnu, ik zet zijn gegevens dus weer maar in een systematisch lijstje bijeen.
Dat deze cijfers echter zeker niet geflatteerd zijn door de synthetische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taalstructuur, blijkt wel hieruit: dat de Fransche missionaris A.G. Morice, de beste kenner der Déné- of Athapaskische talen getuigt, dat zij elk zeker ± 150.000 werkwoordsvormen bevatten. Wij zien hieruit dus reeds, dat de menschelijke geest de Europeesche hoogcultuur niet heeft behoeven af te wachten om tot een rijken taalschat te komen. Geen wonder echter, dat de Indogermaansche cultuurtalen het hierin toch nog van de zoogenaamde ‘natuur’-talen blijken te winnen. Volgens Adamantinos Korais telt het Oud-Armenisch Woordenboek reeds 50.000 verschillende woorden. De Londensche editie van het grootste Latijnsche Renaissance-woordenboek van Rob. Stephanus (†; 1559), gewoonlijk als ‘Stephani’ geciteerd, bevat reeds ± 150.000 woorden. En welk getal de thans in München nog steeds in bewerking zijnde Thesaurus linguae latinae eenmaal zal opleveren is nog niet te schatten. De eerste editie van het Engelsche woordenboek van Robertson en Webster bevat volgens Thommerel 43.566 woorden. De eerste uitgave van Johnson telde slechts 36.784 woorden, maar Todd's uitgave van Johnson bevat er reeds 58.000 en de latere edities van Webster, zelfs 70.000, als men ten minste de daar als aparte woorden getelde deelwoorden meerekent. Felix Flügel schatte in 1843 zijn eigen Englisches Wörterbuch op 94.464 woorden, waarvan 65.000 grondwoorden en bijna 30.000 samenstellingen. Wij gaan dus zeker niet ver mis, als wij op grond van den New English Oxford Dictionary het aantal lexicale woorden van de huidige Engelsche wereldtaal op minstens 120.000 schatten. Van het Fransch is mij niets anders bekend, dan dat de oude Dictionaire de l'Académie française slechts 29.712 woorden bevatte, dat is dus nog bijna 9000 minder dan Victor Hugo er later alleen gebruikte; maar dat de huidige kenners den Franschen taal-inventaris op ± 110.000 woorden ramen. Omtrent het Duitsch vind ik in Kaeding's Häufigkeits-Wörterbuch, Sterlitz 1898, dat het aantal verschillende woorden ‘en vormen’ 258.000 bedraagt. Ik berekende nu uit zijn verdere opgaven, dat de verhouding van de vormen tot de woorden in het Duitsch ongeveer is als 3:5. Het gegeven cijfer moet dus door 8 gedeeld en daarna met 5 vermenigvuldigd worden, wat mij bracht op het ronde getal van 160.000. Dat het Duitsch het Fransch betrekkelijk ver overtreft, komt natuurlijk van de talrijke afleidingen en samenstellingen. Wat het Nederlandsch aangaat, schatte Verdam het Middelnederlandsch Woordenboek reeds op 45000 en Kiliaen's Woordenboek uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1578 op 35000. Maar voor het Nieuw-Nederlandsch zijn op van Dale's vierden druk indertijd twee berekeningen gemaakt, die heel ver uit elkander loopen: de eene door Verdam zelf (Nutsalmanak 1884 en verder: Uit de Geschiedenis der Nederlandsche taal4 Zutphen 1923, blz. 122), die slechts 110.720 woorden raamde, terwijl Noord en Zuid, Deel 23, blz. 284, dit getal op 175.000 bracht. Wij doen zeker verstandig met het verschil middendoor te deelen, en dus voor 1884 tot een Nederlandschen schat van ± 142.000 woorden te besluiten, die sedertdien minstens tot 150.000 is toegenomen. Gelijk men hieruit dus ziet, loopen de nieuwere nationale-West-Europeesche talen niet zoover uiteen, en behoeven wij ons voor onzen Nederlandschen taaltuin, trots ons kleine taalgebiedeke voor onze veel grootere naburen heelemaal niet te schamen. Voor het Afrikaansch-Hollandsch hebben wij ten slotte het statistisch onderzoek van AucampGa naar voetnoot1), die slechts 14.222 netto-woorden geeft, waarin nog de afzonderlijke vormen zijn opgenomen, die er echter in het Afrikaansch niet zooveel meer over zijn, wat dus nog heelemaal niet meevalt. Alles te zamen hebben wij dus, nog afgezien van schrijf- en spreektaal, van de dialecten en de speciale groep- en vaktalen, vooreerst twee woordenschatten scherp te onderscheiden:
Niemand ter wereld kan er ooit aanspraak op maken, den heelen woordenschat eener moderne Europeesche cultuurtaal te verstaan. Want ook een Woordenboek-schrijver heeft altijd vele zijner gegevens uit de tweede hand en zou bij een mondeling verhoor, op grond van zijn eigen boek, misschien nog niet altijd zoo'n schitterend figuur maken. In ieder geval blijkt, dat de hoogst-ontwikkelden dus op zijn best de helft van den nationalen woordenschat kennen. Denk aan Babbits resultaten, die het tot 60.000 woorden brachten, terwijl de Engelsche Oxford-Dictionary zeker 120.000 contemporaine woorden bevat. Doch de meeste stervelingen, die nog heel goede taalkenners kunnen zijn, moeten het met heel wat minder stellen. De vrouw in het algemeen - merk op, dat het bijna zonder uitzondering altijd mannen zijn, die woordenboeken schrijven - kent zeker slechts ¼ van den nationalen taalschat. Alles hangt hier verder van het peil der ontwikkeling af. Maar het is zeer goed aan te nemen, dat de hoogstaande Zweedsche en Deensche landbouwers - als wij de Deensche en Zweedsche cultuurtalen op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
100.000 woorden stellen - dus ook ¼ van den nationalen taalschat passief bezitten of verstaan. Maar ik zou van alle Nederlandsche boeren niet graag hetzelfde beweren. Want er zijn er in Drenthe, Groningen, Overijsel, Gelderland, Brabant en Limburg zeker ook velen, die zich met het verstaan van 1/10 of zelfs 1/20 van den nationalen woordenschat tevreden moeten stellen, en er zich heel wel bij bevinden. Maar ten tweede moeten wij een scherp onderscheid maken: tusschen
Bij niemand ter wereld opnieuw zijn die twee schatten gelijk, en bij de allermeesten is er een zeer groot verschil. Een verhouding van actief: passief = 1:10 is heelemaal niet buitengewoon. Denk aan den Engelschen intellectueelen stand met zijn 60.000 passief bekende woorden, en zijn dagelijksch gebruik tot zelfs in de krant van slechts 6000. En zoolang wij van litteraire pretenties afzien, is zoo'n verhouding nog vrij gunstig. En ik denk dat bij de toegeknepen Tukkers van Twente er heel wat zijn, bij wie deze verhouding met 1 op 20 nog veel te hoog geschat is. Maar niet alleen speelt hier het nationaal, provinciaal en individueel karakter een rol; maar ook de verhouding van den spreker tot een grootere of kleinere omgeving. Iedereen heeft immers zijn eigen afwijkingen in het spraakgebruik; en in tijden dat de traditie minder invloed heeft gelijk thans, zijn die individueele afwijkingen vaak zeer aanzienlijk. Als een spreker dus met 20 individuen omgaat, moet hij 20 individueele talen verstaan, terwijl hij er maar één spreekt. Maar nu zijn er vele Nederlanders, die bijna dagelijks met 100 landgenooten uit de meest verschillende kringen en streken omgaan. Kan het dan wel anders, dat de woordenschat die zulke menschen spreken, slechts een minimale breuk is van den woordenschat, dien zij verstaan? Zien wij, om dit naar volle waarde te realiseeren nu eens terug naar de derde cijferreeks van ons eerste lijstje op blz. 226. In het huisgezin zelf is de groei van het verschil tusschen den passieven en actieven woordenschat relatief nog heel gering en langzaam. Maar met den schoolgaanden leeftijd verandert dit plotseling. Nu pas komt het kind gedurende het grootste deel van elken dag in aanraking met zijn onderwijzers en de heele schoolgaande jeugd. Langzaam maar zeker wordt die kring door de bij het onderwijs gebruikte boeken al grooter en grooter, zoodat wij nu eigenlijk verwonderd staan: dit totnogtoe ternauwernood te hebben opgemerkt. En nu wij dit zien, verwondert het ons niet meer, dat de verhouding die bij kinderen van 8 jaar nog als van 1:2 is, en bij de jongere-jaars-studenten reeds is: als die van 1:5, nu tijdens hun | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Universiteitsstudie oploopt tot een verhouding van 1 op 10; en in de latere jaren der praktijk misschien nog heel wat hooger uitgroeit. Maar deze verhouding is en blijft in de bijzondere gevallen moeilijk nauwkeurig na te gaan. Veel gemakkelijker en leerzamer is het ten slotte:
Ten derden male is er a fortiori niemand ter wereld, die ook maar in de verste verte in staat zou zijn, den heelen taalschat zijner gemeenschap actief te gebruiken. En dat dit toch Bilderdijks ideaal was, bewijst opnieuw hoe wild deze zeker hoogbegaafde: zijn persoonlijke krachten overschatte. Als Victor Hugo, dien wij voor zijn taalgebruik gerust met Israël Querido mogen vergelijken, nog in de verste verte niet reikt aan de helft van den Franschen nationalen woordenschat, spreekt het toch van zelf, dat de kunstenaars, die het er wat minder dik opleggen, zich met heel wat minder moeten tevreden stellenGa naar voetnoot1). Een Shakespeare doet het reeds met ⅕, Shelley met 1/7 en Homerus doet het waarschijnlijk met 1/10 Tennyson met 1/12 Theodor Storm en Vergilius met 1/30 om van Ovidius, Horatius en Cornelius Nepos nog maar niet te spreken. Dat dus de mindere goden zonder litteraire aanspraken het gewoonlijk best met 1/40 kunnen doen, spreekt bijna vanzelf. In het licht dezer cijfers doet het getal van de 6000 woorden der Amerikaansche journalisten dat is 1/20 nog heel vleiend aan; en nemen wij van Ritchie Smith weer heel graag aan, dat de doorsnee-Amerikaan aan de helft, dat is dus juist 1/40 of 3000 woorden voor zijn dagelijksch gebruik genoeg heeft. En zou het bij ons wel zooveel anders zijn? Stille zwijgzame naturen of menschen die zich moeilijk uitspreken, zijn er in alle landen, en in Nederland zeker relatief nog meer dan in Amerika, Duitschland of Frankrijk. De gevallen dat de verhouding 1:400 is, gelijk dat van de Engelsche dorpelingen, die Rev. D'Orsey beschreef, zullen thans bij ons wel niet meer voorkomen. Maar ik geloof vast, dat een verhouding van 1:100, dus een actieve Nederlandsche woordenschat van 1400 woorden op het platteland zeker nog veel zal voorkomen. Dit blijkt nu in elk geval zeker, dat de door Jespersen (Growth and Structure of the English Language, Leipzig 1905, blz. 213) met bijval geciteerde opmerking van Sweet (History of Language, London 1900, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blz. 139) er geheel en al náást is. Naar aanleiding van den Engelschen dorpeling van Rev. d'Orsey met zijn actieven woordenschat van 300 woorden, schrijft deze laatste: When we find a missionary in Tierra del Fuego compiling a dictionary of 30.000 words in the Yahgan language - that is, a hundred times as many - we cannot give any credence to this statement, especially if we consider the number of names of different parts of a waggon or a plough, and all the words required in connection even with a single agricultural operation together with names of birds, plants, and other natural objects’. Men ziet, hier wart Sweet de drie begrippen van den gezamenlijken nationalen woordvoorraad der Vuurlanders, met den individueelen actief-gebruikten woordenschat van den bewusten Engelschen dorpeling, en de individueele woordenkennis der welgestelde Zweedsche boeren, kriskras en hopeloos dooreen. Net of elke onontwikkelde Vuurlander al die 30.000 woorden zou kennen, en net of elke ervaren landbouwer al de door hem gekende termen van het boerenbedrijf voortdurend zelf op de lippen zou moeten hebben, net of er geen ontzaglijke afgrond gaapte tusschen ieders woordgebruik en woordverstaan! Zelf heb ik betrekkelijk veel met Nederlandsche boeren omgegaan, en daarbij groote verschillen gevonden. Naast een boerenfamilie te Buren in de provincie Gelderland, die mij uit eigen beweging een kostbare collectie met boerentermen opschreef, die in rijkdom van schilderachtige bijzonderheden den woordvoorraad van Paul Pipers: Landbouwwoordenboek in 2 deelen, Antwerpen 1911 verre overtreft, ken ik in West Brabant rond mijn geboorteplaats Oudenbosch, vele boerenfamilies, die niet veel plegen te zeggen, en weinig teekenends in hun boerderijtermen hebben bewaard. Een grage prater, uit dien kring, maakte op de heele omgeving den indruk van een virtuoos. Maar bij goed luisteren bleek al spoedig dat zijn welsprekendheid er een was van de soort die heel weinig woorden of technische boerentermen noodig had. Trouwens ditzelfde type komt ook onder onze schrijvers voor. Toen ik twintig jaar oud was, heb ik verschillende Nederlandsche auteurs met de pen in de hand doorgewerkt, waarbij ik opschreef alle woorden, die ik wèl verstond, maar zelf toch nog nooit had gebruikt, zoover ik mij herinnerde. Welnu, toen ik daarbij een keer onmiddellijk na Ferdinand Huyck van Jacob van Lennep: den Max Havelaar van Multatuli onder handen nam, was het onderscheid verbluffend. Terwijl ik van elke bladzijde uit van Lennep ongeveer 10 à 20 echt Hollandsche teekenende woorden noteerde, vond ik ineens bij Douwes Dekker van een paar uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonderlijke passages afgezien, bijna niets te noteeren, dan wat Indische woorden. Al zijn woorden behoorden toen reeds tot mijn actieven woordenschat; terwijl de actieve woordenschat van Jacob van Lennep mij ook later nog vaak geïmponeerd heeft. Men ziet hieruit, dat het vraagstuk waarover wij hier een en ander hebben meegedeeld, mij reeds voor bijna veertig jaar heeft beziggehouden. En aan een gelukkig terugvinden van oude, lang verloren gewaande aanteekeningen van ongeveer 15 jaar terug, heb ik zelf nu dit opstel te danken.
Nijmegen, 6 November 1935. JAC. VAN GINNEKEN |
|