Onze Taaltuin. Jaargang 4
(1935-1936)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUit de persNaar aanleiding van mijn protest in aflev. 4, blz. 125 van Onzen Taaltuin, schrijft Prof. De Vooys op blz. 18 van het ‘Orgaan van de Vereniging tot vereenvoudiging van onze spelling’ het volgende als antwoord op mijn vraag aangaande de spellingGa naar voetnoot1) van zijn Historische Schets: ‘De gevallen staan niet gelijk. Gedurende dertig jaar - en nog in mijn brochure van 1933! - heb ik bepleit, dat de Regering aan de oude en de nieuwe spelling tijdelijk gelijke rechten zou verlenen, zodat ze bij het onderwijs in de overgangstijd naast elkaar in gebruik zouden blijven, totdat de nieuwe, uit eigen kracht, de oude verdrongen zou hebben. De consequentie daarvan was, dat alle schoolboeken dan in twee uitgaven verkrijgbaar zouden zijn. Inderdaad is bij de zevende druk, in 1915, een parallel-uitgave in de vereenvoudigde spelling verschenen, die toen nog onverkoopbaar bleek. Had de Regering de door mij aanbevolen gedragslijn gevolgd, dan zou ik ook nu zonder enig bezwaar en zonder enige inconsequentie een uitgave in beide spellingen bezorgen’. Den heer De Vooys zij hierop nog het volgende geantwoord. Toen ik in Augustus '34 den uitgever van onze Stilistische Grammatica voor de Middelbare School voorstelde, een dubbele uitgave in de nieuwe en de oude spelling te doen verschijnen, weigerde hij deze ‘oplossing’ van de reeds sedert een half jaar hangende moeilijkheid. En wel op louter commercieele gronden, die de auteurs van het boek natuurlijk hebben geëerbiedigd. Ik heb echter in het verslag der ‘rede’ van den heer De Vooys, waar ik mij tegen verzette, niets gelezen van dít verwijt, nl. dat in onze grammatica niet de béide schrijfwijzen zijn gevolgd. Zijn piquante en onvriendelijke tirade die ik aan critiek onderwierp, zou | |
[pagina 223]
| |
echter ook in dát geval aan den haag zijner tanden zijn ontvloden, immers het ging er om, volgens hem, dat ik persoonlijk een spelling toeliet in een schoolboek, die ik strijdend had ‘verfoeid’. Tegen die bewering van ‘inconsequentie’ (zooals hij het nu blijkbaar zou noemen) blijf ik protest aanteekenen. Ik herhaal: het gebruik van de officieel voorgeschreven schóolspelling 1934 in een schóolboek is minstens even ‘consequent’ als het gebruik der spelling van De Vries en Te Winkel in een schoolboek van vóor 1934. Ik zeg ‘minstens’, omdat de heer De Vooys vóor 1934, ook blijkens zijn poging in 1915, feitelijk meer ‘vrijheid’ had zijn boek in de vereenvoudigde spelling te drukken, dan ik in 1934. G.S. OVERDIEP |
|