Onze Taaltuin. Jaargang 4
(1935-1936)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver Potgieters litteraire vormen V4. Zinsverband. Bij de hiervóór besproken zeer belangrijke afscheiding, die blijkens de vele en velerlei gevallen bij Potgieter zelfs ‘manier’ is geworden, is van gewicht de hervattende functie van aanwijzende pronomina. Deze pronomina zijn dan verduidelijkende steuntjes, rustpunten in de syntaxis. Zij kunnen bij Potg. ook noodzakelijke wegwijzers zijn in een al te zeer gedrongen, korten zinsbouw, wegwijzers die alleen bij logisch overleg, en dan nog dikwijls met moeite, | |
[pagina 212]
| |
door den lezer worden begrepen. We zouden zelfs kunnen zeggen, dat een overmatig gebruik van ‘anaphorische’ pronomina (en adverbia) het hoofdkenmerk is van Potgieters ‘duisterheid’ door al te beknopte syntaxis. Bij vermijding van relatief verband wijst ‘van deze’ terug in:...en biedt die harer vriendin aan. Uit de donkere oogen van deze straalt verrassing. - Minder vanzelf spreekt de betrekking van ‘deze’ op een inwéndig object in den vorigen zin: Hoe tevens die schittering wegsmelten kan in tranen, als ze deernis heeft! Of ze deze op dit oogenblik met het meisje hebben zou, dat...? - Hevig samentrekkend staat deze, terugslaand op een voorafgaanden vocatief: ‘Het regent Louise!’ hoort deze zich eensklaps toeroepen. - Bijzonder veel te ‘denken’ geeft het pronomen in: ‘Er zal daauw vallen, willen wij ook opstappen?’ vraagt de minnaar, want déze blijkt de betrekking tusschen het paar. - Het terugwijzend substantieve die is bij Potg. heel gewoon, na vrouwelijke zaaknamen en meervoud; op verren afstand spant het de aandacht: Ons zou zulk eene beslissing over het lot van een derde niet invallen, Louise! toch vindt het volk die, in zoo verlaten toestand, volstrekt niet vreemd. - De zwarte oogen schitterden niet, de zijden wimpers omhuifden die meewarig. - Humor in den dialoog door dit spannend pronomen: ‘Dank het je graauwe haren, schavuit! dat ik je spaar!’ ‘Die zal je óok krijgen,’ herneemt de oude. - Bijzonder ‘duister’ maar bij Potg. ‘suggestief’, is de pronominale functie van ‘aanwijzing’ van het attributieve ‘die’ in de beschrijving der crisis van de novelle: Ongeloovig slaat zij de heldere oogen op en ontmoet zijn donkere; neer gaan de hareGa naar voetnoot1), neer op het kleedje, dat zij onder den arm draagt, en waaruit toch geen wesp op die blankheid was gesprongen. - Verwarrend is ‘haar’ in: Het zou Adrienne even onmogelijk zijn geweest, die beweging te bedwingen, als Machteld, haar niet te beantwoorden. - De aanduidende partitieve genitief heeft den vorm ‘er’: ‘Hoop? maar wat zou zij hopen? op welke heeft zij recht? voedt zij er dan?’ - Nog bezwaarlijker is dit bijwoordje in deze liefdesverklaring: ‘Ge zijt al wat ik wensch, mijn uitverkorene! Wat u ontbreekt, zou er u niet toe maken, als gij het nu niet reeds waart!’ - Hier bovendien ‘het’ als aanduidend praedicaatsnomen; een bij Potg. frequente verbinding: Hoe bleek hij in al wat het bosch betrof te huis; was hij het zelfs in de wolken niet? - De samentrekking door ‘het’ is hier tevens een humoristische woordspeling. Een partic. perf.: Slechts de vierde is gehuwd, is het gelúkkig, dewijl zij in waarheid kíezen kòn. | |
[pagina 213]
| |
- ‘Het’ staat dikwijls gecombineerd met het ‘vervangende’ werkwoord doen: Zij boeijen haar meer, dan bijwijle de schitterendste bloemen het deden. - Die gedroogde bloemen herinneren haar niet alleen Rogier, zij doen het haar ook deze liefhebberij zijner moeder. - Zelfs in den dialoog, in het betoog van den minnaar: ‘Wantrouwen! ge mógt, ge móest het mij doen.’ - Hier tevens de boven besproken afscheiding van den infinitief; deze wordt door dat hervat in de door het op verren afstand volgend object ingewikkelder constructie van: Doceren, dat deed de goede man sinds tal van jaren ochtend aan ochtend zijn gymnasiasten. - Bij een intransitief werkwoord kan het ontbreken: Toen zij de lange witte staart ter zijde had zien wapperen, zooals de manen deden, toen zij stonden in het goud der avondzon. - Coördinatie van twee zinnen door herhaling van een eigennaam, vooral het subject, is het tegendeel van de tot nu toe besproken neiging tot den korten taalvorm, zooals die bleek bij de pronominale aanduiding. De herhaling van den naam is veeleer een verzwaring van den zinsvorm, in tegenstelling met de andere vormen van coördinatie: samentrekking van het subject (waarover later) of variatie ervan in den vorm van een voornaamwoord. Kórt is deze verbinding alleen in zooverre dat een voegw. ontbreekt. Herhaling kan de reflex zijn van verschillende ‘aspecten’, als het iteratieve of het intensieve, zooals in: Anneke moei bestráfte, Anneke moei vermáande, maar... - Machteld wist met de bessen en de bloesems het knorrige, kribbige kind bezig te houden; Machteld bedacht zoo velerlei spelen. - Maar Potg. legt er toch ook zijn deelneming’ aan het gebeuren mee aan den dag. Een zekere humoristische innigheid schemert door in verbanden als deze, waar de verlegenheid van een personnage wordt beschreven: Machteld glipt voorbij; Machteld wrijft de glazen wat op, die de hospita intusschen heeft gespoeld (313). - Louise bukt zich om op haar beurt ook te plukken; Louise is ijverig in de weer: zij kiest en zij schikt (297). - Dit meeleven wordt ook geaccentueerd in een ‘verrassende’ mededeeling, als: Bert wist hoe Rogier liefhad; Bert geloofde aan zijn goede trouw; Bert schreef aan Pauline! - Evenzeer in dit concessieve zinsverband (waarover later) na een ‘aangrijpende’ rede: Machteld is wees, Machteld meent soms meer te hebben gedragen dan menige harer zusteren, Machteld staart met eerbied dat verwelkte gelaat aan. - Een humoristische vorm is de woordspelende variatie in: ‘Ik zal eens gaan hooren hoeveel het is,’ valt Machteld in, vult Machteld aan (Machteld is hier nl. gevat, ja schalksch). - De paedagoog Potgieter kijkt | |
[pagina 214]
| |
om den hoek in deze coördinatie met het overigens ontbrekende voegw. ‘en’: Er komt leven in het bouquet, Louise ziet toe en Louise léert. - Niet alleen in coördinatie treedt deze verzwaring op; ironie ten opzichte van Wouter straalt door in de parallelle vormen: Het leed maar drie dagen en de koffer van Wouter was gepakt, en het karretje waar Wouter mee naar stad plagt te rijden, kwam vóor (309). - In zinnen als deze kan Potgieter de herhaalde noeming hebben afgeluisterd van den ‘volksmond’; zoo ook bijv. in: Moei wilde dat Machteld 's middags aan Japik onderwees, wat Machteld 's morgens had geleerd. - Een andere syntactische vorm is de herhaling, waardoor het gezegde wordt verklaard, uitgebreid, hervat in den tweeden, den herhalenden zin. Dikwijls is ook déze vorm de weerslag van spanning: En Machteld trilt, trilt nu zij den kreet weergeeft (346). - Afgelegd, als hare bekommeringen, afgelegd had Annekemoei in de kist ook dat zuur zien (303)Ga naar voetnoot1). - En Mathilde, die het laatste tooneel voor zich uitstarende heeft geschetst,...Mathilde ziet Louise eensklaps in het gezigt (331). - Daar beginnen zijne vragen, vragen die het veld gelden, vragen zonder tal (320). - Stil houdt het rijtuig, stil voor het établissement waarin... (344). - Verder wandelden zij, verder, als in een droom, een zachten droom (323). - Neer gaan de hare, neer op het kleedje - en mee moest Machteld met moei, mee ter kerke. - Een rhetorische schakeering van dezen verbindingsvorm (uitbreidend of hervattend) zien wij in de herhaling aan het hoofd van éen of meer nieuwe zinnen: Het leed maar drie dagen en... Drie dagen, die echter het meisje bang genoeg vielen (306). - Vooral: ‘les demoiselles la trouvaient assommante avec ses inquiétudes! Assommante? dat bruine, levendige bevallige kind? Assommante? enz. tot vier malen toe! (341). Ook de herhaling van ‘kasteel’ e.a. op blz. 342-3 is een al te zwaar geladen uitval van den nationalen paedagoog Potgieter. Dezelfde vorm ontstaat door variatie:...dier bekende regelen van den ridder Cats, bij zijne afbeelding in rijperen leeftijd vervaardigd, die verzen waar... (296). - Dit is een eenvoudige, uitbreidende variatie. Potgieter in zijn betoogenden stijl, past haar ook toe in overladenGa naar voetnoot2) rhetorischen vorm: En hoe zou zij het haren logée euvel duiden, dat deze,...geen belang toont te stellen in dien weergalm van oostersche poëzij? eene dichtkunst, ondanks al hare verhevenheid, | |
[pagina 215]
| |
waar zij ook maar gras huldigt, onze oostersche beschamend, beurtelings zoo schilderachtig van uitdrukking als diep gevoelig van opvatting? - Frequent zijn bij Potgieter de herhalingen van verbindingswoorden: tot dat leelijk luidende kropaar, tot dat nog kwalijker klinkend dravik, alles heeft zijn eigenaardig schoon. - Daar bloeiden de hagedoorns en de seringen...; daar mijmerde zij bij ondergaande zon...; daar voelde zij een arm om haar midden: ‘Machteld, ik loof dat je mij wel lijden moogt.’ De herhaling is hier onzuiver, rhetorisch, omdat ‘daar’ in de eerste twee zinnen locaal (-temporaal) is, in den derden momentaan (= toen gebeurde het dat...). - Een bekende zware vorm van Potg. is het herhaalde ‘maar’: Maar zij is van het land, maar zij neemt haar toevlugt tot een weèrvraag (322). - In hetzelfde plechtige verband (329): En hij wijst haar een rustplaats...; maar zij schudt neen, maar zij gaat voort. - Deze vorm is een tegenstellend ‘polysyndeton’. Het gewone ‘aaneenschakelende’ heeft soortgelijk effectGa naar voetnoot1); zoo in ‘das erlösende Wort’ der heldin bij het démasqué: ‘En de jonker is er ook, die vertrouwen vroeg, en verwierf, en verdiende!’ wordt er gefluisterdGa naar voetnoot2) van onder de wiegeling des strooijen hoeds. - Ook in de dramatische beschrijving: ‘Beter in gezelschap dan alleen,’ denkt ze, en isGa naar voetnoot3) bij het drietal, en brengt haperend eenige woorden uit. - Het herhaalde ‘en’ is in vele gevallen eigen aan de ‘natuurlijke taal’, zoo is het bijv. ook met de verzwaarde disjunctieve vorm in: En nu regts die dunne stengels... en nu links die slechts schijnbaar scherpe speren. - Bijzinnen worden ingeleid door het herhaalde verbindingswoord, tot uitdrukking van een tegenstelling: Zat een oude boer, die hém op den ákker gezìen had, die háar tháns eerst gewàar werd. - Aardig, dat ze zoo overeenstemden in wat haar van zelf aantrok, in wat híj móoi noemde (323). - Een versterking, waar de herhaling het correlativum vervangt: de jonkman die niet alleen van zijn tijd was dewijl..., die op het dorp velerlei nieuws had willen invoeren. - De herhaling is sterk additief in: ook om het allengs wijken van wie weet welken schrik, die haar bij dit bezoek beving, die haar straks bij dat ‘mésallieerde’ weêr door de leden liep (346). Daarentegen is de nadruk overdreven (het verband tevens onduidelijk) in: de kleine hof, waarin maar weinig bloemen bloeiden, die het gezin van groente voorzag, die in den | |
[pagina 216]
| |
herfst vol kool stond (301). - Een voegwoord herhaald:...toen Pauline áfscheid nam, toen zij wég was gegàan - hoe die schittering wegsmelten kan in tranen, als zij diep médegevoelt, als ze déernis heeft! - Het zou hun beter dan eenige beoordeeling aanwijzen, waar hun harte sprak, waar zij niet maar verzen maakten (338). - Niet dat hij haar verweet..., niet dat hij er tot haar een woord van repteGa naar voetnoot1). - Een uitgebreide syntactische herhalingsvorm is het parallellisme: feitelijk de herhaling van eenzelfde zinsverband: Als ik u zóo als mijne bruid aan haar voorstelde, ze zou mij niet gelooven; als ge ánders zult zijn, ze zal mijne keus zegenen (330). -...door wien zij zich zag toeknikken, als zij de grammaire eindelijk digtdeed; door wien zij zich hoorde toejuichen, als zij zoo geduldig schalen zong! - (over de psalmvertalers):...toen zij, verder gaande, er ons leven bij vergeleken; toen zij, uitbreidende, van ons kortstondig leven repten. - Zoo de baardige halm als het weg te blazen zweefsel trekken hare opmerkzaamheid, de scherpe speer als de slanke spriet. - Zie ook blz. 295 het lange verband ‘Zij, die...’ en ‘Hare gezellinne, die...’ - Parallellisme schuilt ook in het dubbele verband van een concessieven zin gevolgd door een negatieven: Doch al wist Wouter, dat... híj was het níet die voor haar de riemen wat aanhaalde. Zwieren en zwenken mocht ze dra, híj zei níet tot haar: ‘leg eens aan’ (306). De herhaling is dikwijls een middel tot sterk gespannen, samentrekkende en asyndetische, coördinatie. Er wordt een snel gebeuren uitgedrukt: En onze bodinne is de trappen af, is het bosch weer in (328), - zoo ook ietwat komisch, geforceerd in: Hij had de pómp, hij had den émmer gezien; met de hándschoenen aan (!) deed hij den slinger dáverèn: de schimmel drónk (310). - Zij drukt ‘meegevoel’ uit: en het paartje vervolgt zijn weg, maar niet zoo vroolijk, niet zoo gelukkig meer te moede (324). - Gemoedelijk ‘meeleven’ met de ‘goedhartige schommel’ in: Gij weet nog niet dat de oude luidjes slechts sloofden en spaarden voor hun eenigen zoon, voor hun Wouter... Nadrukkelijke en gespannen vormen van herhaling en variatie zijn de coördinaties waar het zinséinde is ‘samengetrokken’. Dikwijls zit er in deze verbanden ook nog een ‘climax’, forméel kenbaar aan de opeenvolging van twee ‘stijgende’ metra of rhythmen: Wantrouwen! ge mógt, ge móést het mij dòen. - Ware het maar bij dat hóoren, dat zíen gebleven. - En madelieven zìjn altíjd, zijn òverál bij de hànd. - Hoe zèer moeten méisjes, mòeten vróuwen het betere deel van het menschelijk | |
[pagina 217]
| |
geslacht zijn. - Waarom moest zij er van zíngen, ervan lézen voorál? -...schòon zij er zich niet lángs, schòon zij er zich óver spoèn. -...en neemt het grasbouquet, dat bóven, - voor het venster met geen minder panorama dan een goed deel der vlakke, vruchtbare BetuweGa naar voetnoot1), - dat er op het bronzen voetstuk in de krystallen vaas heerlijk prijken zal. - De ‘gewone’ samentrekking, nl. de coördinatie zónder herhaling van eenig zinsdeel, wordt natuurlijk bij Potgieter tot de uiterste mogelijkheid toegepast. Nadruk en spanning zijn echter in deze verbindingen geheel zoek. Eenige ‘plastiek’ vertoonen ze, wanneer het Vf. wordt samengetrokken bij de schets van het ‘snelle’ gebeuren: Maar zij was immers met den bak al voor den schimmel en hij de chais al uit (310). En de herbergier is in den kelder geweest, de flesch afgedroogd (313). - Zij gaat de kamer uit, en aan een arbeid, die maar half vlotten wil (309). - In dit laatste geval is er, misschien uit ‘schalksch’ heid, een zeker woordenspel met de samentrekking bedoeld. Een voorbeeld van al te sterke neiging tot ‘kortheid’ is: De mooije servet moest opengespeld, en aan Stijntje beduid worden, waar het kleedje wrong. - Dergelijke samentrekking leidt tot de bekende ‘gewrongenheid’ of ‘duisterheid’. De ‘gewone’ samentrekking is een spel van het vernuft, leidende tot ‘synthese’ in den zinsvorm. De herhalingsvormen daarentegen, ook die met samentrekking gepaard gaan, zijn verschijnselen van de ‘analytische’ syntaxis. Een typeerend staaltje van Potgieters ‘meelevenden’Ga naar voetnoot2) trant van ‘vertellen’, vol van herhaling en variatie waarin deze primitieve taalvorm is gestyleerd, staat op blz. 305: ‘Maar binnenshuis mogt weigering noch wegvlieden baten; - ach lieve! ik heb geen slag van vertellen, merk ik, en toch houdt die regen steeds aan! - gij weet nog maar dat de Gouden Roskam een baas en een vrouw had; gij weet nog niet dat de oude luidjes slechts sloofden en spaarden voor hun eenigen zoon, voor hun Wouter. Machteld had in het eerste jaar weinig van hem gemerkt; hij was op het land, hij was naar den stal, des avonds was hij in de gelagkamer, maar dienGa naar voetnoot3) drempel kwam zij schaars over; en toen het lente, toen het zomer geworden was, ging hij in de week... OmGa naar voetnoot4) was de tweede winter gegaan, om als een droom voor ons meisje. Vrouw Waanders had haar weinig meer te leeren; door de goedhartige schommel werden haar een paar keurige schaatsen vereerd, en wie langer sulde, Machteld sulde níet méer.’ - Ook deze laatste gecursiveerde zin is een analytische vorm van nadruk door | |
[pagina 218]
| |
variatie. De nadrukkelijke positieve mededeeling wordt nl. omschreven in een vragenden en een negatieven zin, bij Potgieter geliefd: Maar wie haar in een mismoedige stemming mogt aantreffen, de dominé niet (316). Wat woorden de heeren in hun drift wisselen, niet zij verstaat ze, vríj is ze en vóort óokGa naar voetnoot1) (314). - Een meer uitweidende vorm der negatieve variatie is:...breekt Mathilde eensklaps hare vertelling af, niet om der logée de rogge te wijzen... Ook niet om... Al wat zij wenscht, het isGa naar voetnoot2) den blik der vriendin naar dien heuvel te richten (342). De gewone coördinatie van aaneengeschakelde zinnen is bij Potgieter zeldzaam. Het is òf de bijzondere herhalende of varieerende vórm, als: Dat troostte haar, dat overtrof hare verwachtingGa naar voetnoot3) (346) - òf de verbinding door het hervattende pronomen, en de nader-verklarende fúnctie van den zin: De zwarte oogen schitterden niet,Ga naar voetnoot4) de zijden wimpers omhuifden die meewarig (341) - òf dezelfde ‘redengevende’ functie met den verbindenden vorm der subjectsvariatie: Het valt Louise niet in, te vragen wat ze daar slechts half hoorbaar mompelt: het vròlijk kínd is lóuter óog (299). - Nevenschikkingen als deze hebben gemeen: de absentie van het énkele voegwoord. Voor zoover er herhaling, hervatting of variatie optreedt, is de zinsvorm verzwaard; de verbinding zonder voegwoord, het asyndeton, is een kórte, gespannen vorm van den puntigen, doordachten stijl. Deze voorkeur voor den hoofdzinvorm, zónder verbindingswoorden, gepaard aan Potgieters neiging tot de antithetische verklarende gedachtevorm, wordt botgevierd in zeer typische concessieve verbindingsvormen: En het jonge meisje, dat die verscheidene gadesloeg, hetGa naar voetnoot5) mogt bij velerlei leeds weinig liefs met haar hebben gedeeld; het mogt Ga naar voetnoot6) die oude nooit hartstochtelijk hebben liefgehad, het schreide toen het... (303). Mathilde moge geene lente zien aanlichten zonder de aanschouwelijkheid te waardeeren,...Mathilde hebbe... het schoone schouwspel gadegeslagen dat... Mathilde heuge het datGa naar voetnoot7)... Louise had langer bij haar moeten logeren dan zij deed, eer Mathilde het zou durven wagen van dergelijke studiën te reppen (300). Vooral met het hulpww. mogen: Het moge haar weg zijn, voort- | |
[pagina 219]
| |
stappende schijnt zij geen oogen voor het verschiet te hebben. - De woorden mogten rijmen, in deftig dicht bleef het iets ongerijmds. - Vlug moge het nog niet gaan..., toch steelt zij er ons hart door. - Praten mogt hij drukker dan straks, pijn voelde hij. - Zelfs in den begeleidenden zin na een directe rede: ‘Heeren, zoo heet ik niet,’ mag het meisje zeggen, terwijl zij de flesch op tafel zet; als zij de wíjk nemen wil, is de weg versperd (313). - Tegenstellend-concessief verband door het enkele ‘toch’: Ons zou zulk eene beslissing niet invallen Louise! toch vindt het volk die volstrekt niet vreemdGa naar voetnoot1). - Kort is ook de bijzin met konjunktief, puntig de niet-geïnverteerde woordschikking in: Van wát hij ophale, het vlót níet. - Het zinstype met ‘mogen’ is even goed als de andere verbindingswijzen regelrecht aan de volkstaal ontleend: ‘Maar hij mag tien flesschen leeg drinken, míj pompt hij niet úit!’ (334). - De nadrukkelijke, puntige vorm van den hoofdzin zonder inversie of inleidend adverbium (dan of zoo) staat in Potg. ‘spreektaal’ ook na een conditionalen bijzin: ‘Als een vógel zóng, ik zou u laten lúisteren, ik zou...’ (300). ‘Maar als ik je niet op de hánd beloofd had, dat ik schríjven zòu, dit káttebelletje gìng in de vóddenmànd’ (334). - Zelfs het ‘redengevende’ zinstype ‘Hoe zou hij het haar hebben durven vragen, flink als ze voortstapt’ is een korte nadrukkelijke vorm van natuurlijken oorsprong. In Potgieters tijd, en thans waarschijnlijk ook nog wel, sprák men vergelijkende bijzinnen met of van het bij hem zeer gebruikelijke type: Hare oogen zochten den grond, of daarin het geheim harer toekomst school (307). - Iets meer aan een ‘archaïsme’ doet ‘of’ denken in een beperkend-conditionaal verband: Maar of ge 't nog niet gemerkt hadt, in den waren zin des woords ben ik even weinig oeconoom als economist! - Kort en populair is de pronominale bijzin van:...tot het een aardigheid werd voor wie van geen salade houdt! - Uit een bijzonderen taalstijl daarentegen zal wel stammen de relatieve zin met redengevende functie: Hoe oprecht moet hij het meenen, die geen bezwaar ziet haar in het gezelschap van Francijntje te brengen! - Ten slotte, Potgieter de ‘litteraire technicus’ kan zich jegens den lezer een scherts over het ‘anakolouthon’ veroorloven: ‘Die coquette, - ik bid u, vul niet te vlug en dus verkeerd aan -, op coquette moet violette volgen, de woorden mogten rijmen, in deftig dicht bleef het iets ongerijmds. - G.S. OVERDIEP |
|