Onze Taaltuin. Jaargang 4
(1935-1936)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 7]Kleine woorden wortelen diepSEDERT jaren hield ik het, om een reeks van vluchtige indrukken, aanwijzingen en vergezichten, voor vanzelfsprekend: dat ons voorzetsel ‘van’ een oude verholen samenstelling was van ‘af-aan’. Pas onlangs ontdekte ik nu tot mijn schrik, dat zoo goed als alle nieuwere taalgeleerden daar blijkbaar niets meer van willen weten. Dat geeft mij aanleiding om mijn verspreide aanteekeningen hierover eens bijeen te zetten, om te zien, of zij tegen de beweegredenen mijner latere vakgenooten wel bestand zijn. Jacob Grimm heeft (Gramm. 3, 262 en 4, 782) deze samenstelling ontdekt, en is zijn meening trouw gebleven. De eenige moeilijkheid die hij ertegen had, was: dat ‘die vereinigung der sich beinahe widerstrebenden partikeln af und ana allerdings etwas befremdliches hat’. Maar in de tweede aangehaalde plaats heeft hij die zelf reeds opgelost. Trouwens daar komen wij hieronder nog nader over te spreken. Matthias de Vries volgde Grimm, en ik vermoed dat ook het begin mijner overtuiging op het Eerste Deel van het Groot Woordenboek (829) berust. Maar Verdam durft dit in zijn Mnl. Woordenboek al niet meer vierkant zeggen; maar heel schuchter oppert hij toch nog de mogelijkheid. Maar Behaghel (Syntax II, 24) hakt zonder blikken of blozen den knoop door: ‘Entstehung aus af-ana ist ausgeschlossen’. Van Wijk vernoemt deze meening dan ook zelfs niet meer, maar vergelijkt het toch tamelijk ver afliggende Oudpruisisch pansdau, dat Nota bene: ‘toen, daarna’ beteekent; en het nog minder bevredigende po van Latijn pôno uit po-s(i)no. Brugmann wil het met Lesbisch en Thessalisch apù, gr. pumatós en het Sanskrit púnar (terug, weder, ech- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||
ter) verbindenGa naar voetnoot1). Vercoullie houdt ‘van’ voor de afleiding van een bijvorm van ‘af’, die va-geluid heeft, maar vergeet te zeggen waar die bijvorm voorkomt. Kluge reconstrueert naar oude methode een vóór-Germaansch *pana (sic) ‘als eine Erweiterung des apokopierten idg. apo’. Nu gelieve men toch op te merken, dat dit voorzetsel noch in het Gotisch, noch in de oudere of jongere Skandinavische en Engelsche talen voorkomt, maar zich in den Oudgermaanschen tijd beperkt tot het Oudfriesch fan, fon, het Oudsaksisch fon, fan(a), het Oudnederfrankisch fan, van, en het Oud-hoogduitsche fon(a), fan(a), waaruit dan het Nieuwfriesch fen, fin, fan, het Middel- en Nieuwnederlandsch ‘van’ en het Middel- en Nieuwhoogduitsch von zijn voortgekomen. En als nu Behaghel (ibidem) toch maar zegt: ‘erst as. und ahd. belegt, muss aber älter sein’, dan willen wij dit toch nog wel eens nader onderzoeken. Ten tweede wil ik er op wijzen, dat, als ‘van’ een reeds Oudgermaansch voorzetsel zou zijn, het dan toch wel merkwaardig is, dat het in het Nederlandsch en Duitsch zoo goed als nooit als bijwoord in een verbale samenstelling voorkomt, gelijk af- en aan- dat zoo vaak doen. Tot op den dag van heden, wordt het zelfs in het algemeen Duitsch of Nederlandsch nooit als zelfstandig bijwoord gebruikt, maar treden hier ‘af’ en ab stelselmatig ervoor in de plaats. Bovendien geeft onze samenstelling blijkbaar juist de reden aan, waarom sedertdien ‘af’ en ab (op het Zwitsersch Duitsch na) altijd een louter bijwoord zijn geblevenGa naar voetnoot2). Alleen in ‘waarvan, daarvan, ervan, wovon, davon’ heeft ‘van’ in de laatste eeuwen het oude bijwoord ‘af’ in de meeste dialecten vervangen. Het Mnl. heeft nog wanof, danof en kent daer-van bijna nog niet. In het Brabantsch en Vlaamsch leven daoraf en waoraf nog in volle kracht. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ten derde is een uit twee praeposities samengesteld voorzetsel toch niets ongehoords, denk b.v. aan de ons onmiddellijk aansprekende voorbeelden als de Engelsche within en without, throughout, before, into, betwixt, het ags. altforan, ohd. inzuïskon (intusschen), os. biforan, forutar (zonder), undartwisk (ondertusschen), mhd. zuwider, nhd. mitsamt, gegenüber; nl. voorbij, nabij, tegenover; vanachter, tot-aan, tot-in, om-te; om van oudere verholen samenstellingen als: until, unto (uit und +...), of nederl. tegen uit te-jegen nog maar niet te spreken. Weliswaar zegt Behaghel weer: ‘die tatsächlich vorhandenen Verbindungen zweier Präpositional-adverbien sind anderer Art, vergl. biuten, farutar usw;’ maar ik zie dat nog niet zoo onmiddellijk in. In al deze voorbeelden toch vullen de beide praeposities elkanders beteekenis heel aanschouwelijk aan. In before b.v. voelen wij dit nog duidelijk. Het algemeene fore wordt door be- of bij geconcretiseerd en vlak bij ons gebracht: in dezen oogen-blik. Zoo gaat het ook met ondertusschen of intusschen, (die bij ons geen praeposities meer zijn, maar het in het ohd. wel waren), of met ons ‘tegenover’. Wij voelen hier toch - bij niet gehaast verpoozen - nog heel duidelijk de aanschouwelijke beteekenisschakeering, die aan elk der beide deelen in de samenstelling toekomt. Natuurlijk is dat in de verholen samenstellingen later anders geworden, maar dit verandert niets aan het ontstaan. Bovendien hebben wij ook andere samengestelde voorzetsels met ‘aan’ als tweede lid: zoowel oude als nieuwe b.v. het Engelsche upon, ags. uppan, on. upp â, Nieuw-Zweedsch en Deensch på en paa, ohd. ûfan, os. uppan, ofri. opa allemaal uit op + aan voortgekomen en het Nederl. tot-aan. Het hd. bis is zelfs uit biz an, biz uf, bis unter en bis zu ontstaan. Zeker, andere samengestelde voorzetsels met af als eerste lid zijn er niet in het Nederlandsch of Duitsch, omdat juist het voorzetsel ‘van’ ervoor in de plaats is gekomen, en wij dus zeggen: vanuit, vanaf, vanonder, vanachter. Maar Zwitserland heeft ze weer wel. En in Skandinavië evenals in Engeland heeft from fram de plaats van af ingenomen, en dat komt in samengestelde praeposities zoowel als eerste als tweede lid voor. Dat ‘af’ en ‘aan’ verder - om zoo op Grimm's bezwaar te antwoorden - van oudsher als polaire tegenstellingen bij elkaar behoorden, die vaak samen in één oogopslag worden overzien, bemerken wij in de reeds Mnl. uitdrukkingen af-ende-aen, of af-no-an, evenals af en toe, ab und zu. Maar bovendien zijn ‘af’ en ‘aan’ meestal slechts twee phasen van een en dezelfde plaatselijke bewegingGa naar voetnoot1). Dit zien wij, zoo | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||
duidelijk als het maar kan, uit zinnetjes als: De tram loopt ‘van’ het eene einde der stad tot ‘aan’ het andere, of ‘Van’ den eenen paal tot ‘aan’ den volgende. En dit kan toch ook niet anders: als men ergens ‘vandaan’ gaat, komt men ook vanzelf weer ergens anders ‘aan’. En dit geldt niet slechts voor de plaatselijke beweging maar ook voor het verloop in den tijd. Elk begin moet uit den aard der zaak een ‘af’steken van het oude verloop zijn, en tevens een ‘aan’-vang of een aanbreken van het nieuwe. Zoo zien wij het, en zoo willen wij het ook zeggen. Daarom ook zeggen wij niet: ‘von jetzt of van morgen’ noch ‘jetzt an, of morgen aan’ maar alleen: ‘von jetzt an en van morgen aan’. En in Zwitserland zegt men, gelijk wij al hoorden, zelfs nog op zijn oud-Germaansch: ‘Ab morgen an’. Welnu evenals het Duitsche gegenüber nu in de 19de eeuw ontstaan is uit constructies als ‘gegen’ Phillis ‘über’ (b.v. nog bij Goethe en Gesner); juist als het ags. aetforan ontstaan is uit zinnen als: Lag imu ‘at’ them durun ‘foren’ (Heliand 3336) wat Luther verhaalt met Der lag für seiner Thür; juist als ons ‘vanuit’ pas onlangs, maar geheel en al volgens den ouden aard onzer taal: uit wendingen als: ‘van’ mijn venster ‘uit’ voor onze oogen is aaneengegroeid; gelijk ten slotte ons ‘vanaf’, trots het onverstand van M. de Vries, wettig geboren is (Gr. Wdb. 1, 831) uit constructies als: ‘van’ dien tijd af’; zóó is ook in den Oudgermaanschen tijd uit het voorzetsel ‘af’ en het volgend bijwoord ‘an(a)’: eerst afan(a) en later fan en fon voortgekomen. Op dezelfde wijze zijn onze conjuncties: ofschoon, zooals en zoodat tot één woord geworden. Hooft zegt nog: Of ik dat schoon toestonde, wat later overging in: Ofschoon ik dat toestond. Zooals is ontstaan uit zinnen van het type: Het is net zoo gebeurd als ik zei, later: Het is net gebeurd zooals ik zei. En zoodat ontstond in zinnetjes als: zij begon plotseling zoo te beven, dat hij het zag, later: Zij begon plotseling te beven, zoodat hij het zag. Zoo is het gebeurd in vroegen en laten tijd, want zoo moest het gebeuren, gelijk wij misschien - om een illustreerende analogie aan te halen - nog duidelijker uit de volgende voorbeelden zullen begrijpen. Reeds sedert 1840 raden onze vooral op de logica lettende schoolmeesters en leeraars het Nederlandsche volk op de scholen aan om genoegen te nemen met: ‘van nu af, van morgen af’ gelijk ook in Duitsch- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||
land von jetzt ab en von morgen ab hier en daar voorkomen. Maar noch het Nederlandsche, noch het Duitsche volk vinden hierin hun innerlijke schouwing voldoende weerspiegeld, en daarom zeggen de Duitschers ‘von jetzt an, von Morgen an’, en zegt het sprekende Nederlandsche volk nog stouter: ‘van nu af aan, en van morgen af aan’, niet ‘van kindsbeen af’, maar ‘van kinds af aan’ of ‘van jongs af aan’, niet ‘van den oudste af’, maar ‘van den oudste af-aan’, niet ‘van den beginne af’, maar ‘van het begin af-aan’. ‘Van meet af aan’ is beter Hollandsch dan ‘van meet af’ - of ‘van meet aan’, die vroeger beide voorkwamen. ‘Van voren af beginnen’ is wel niet fout; maar ‘van voren af aan beginnen’ is pas malsche volkstaal. ‘Van nu af’ klinkt in een belofte maar half besloten, maar ‘van nu-af-aan’ is met hart en ziel bedoeld, (Vgl. Gr. Wdb. 1, 834-35). De aanschouwelijkheid is nu eenmaal iets anders als koele logicaGa naar voetnoot1). En daardoor is het Nieuw-Nederlandsche af-aan weer een nieuwe samenstelling aan het worden. Er is en er was dus allerlei reden om van af-an(a) een samenstelling te maken met de beteekenis van af, maar die verrijkt met een aanschouwelijker inzicht in het realistische phasen-verloop. Hierop berusten trouwens alle andere samengestelde voorzetsels, hierop berust óók ons ‘van’ uit af-an(a). Wij merken ten slotte nog op, dat niet alle der genoemde samengestelde voorzetsels uit een Distanz-compositum van voorzetsel + bijwoord zijn ontstaan. Vele hunner waren vroeger een om den zelfden aanschouwelijkheidsdrang samengesteld bijwoord. Zoo is ons voor-bij zeker als bijwoord reeds aaneengegroeid in zinnen als: hij is voorbij, die tijd is allang voorbij, hij liep ons huis voorbij, en pas daarna ook als voorzetsel in gebruik gekomen in zinnen als: hij woont voorbij het stadhuis enz. Ondertusschen en intusschen zijn, gelijk ik reeds opmerkte, bij ons zelfs nooit tot voorzetsel geworden, maar in het Oudhoogduitsch wel. Juist om die nauwe verwantschap van samengesteld bijwoord en voorzetsel mocht ik dus ook de nieuwste nog in gang zijnde aaneengroeiing van het bijwoord af-aan hier als toelichtende analogie gebruikenGa naar voetnoot2), maar van den anderen kant is toch zeker ‘van’ | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||
niet eerst als samengesteld bijwoord ontstaan, omdat het van oudsher juist in tegenstelling tot ‘af’ alleen voorzetsel is. En nu pas is het de tijd om eens verder rond te zien in de wereld der talen, of Nederland en Duitschland met hun behoefte aan aanschouwelijke samengestelde voorzetsels wel zoo heelemaal alleen staan. En dan kunnen wij al aanstonds zeggen, dat Engeland hier minstens even ver in gaat, maar dat de Skandinavische talen ook heele reeksen voorbeelden hiervan bezitten. (Zie er b.v. een overzicht van in Grimm Gramm. III 262). Alleen het Gotisch, dat wij slechts uit een vertaling kennen, heeft er geen evidente voorbeelden van, wat waarschijnlijk aan den Griekschen grondtekst van Ulfilas is te wijten. Want als wij van hieruit nu onzen blik richten naar de klassieke talen of het Sanskrit, dan merken wij bijnaGa naar voetnoot1) niets van zulke samengestelde-voorzetsels. Ook in het Albaneesch, Balto-Slavisch of Avestisch is er weinig van te merken. Nu schijnen evenwel sommige Indogermaansche praeposities een veel concreter en ingewikkelder beteekenis te hebben gehad dan onze moderne. Grieksch ana en kata beteekenen: langs-iets-omhoog en langs-iets-omlaag of mede-naar-boven en mee-naar-beneden, zoodat anà tòn potamón = opwaarts langs de rivier en katà tòn potamón = afwaarts langs de rivier (trekken) beteekent. En zoo zeggen zij dus met één enkel woord evenveel, als waarvoor wij telkens drie woorden noodig hebben. - Nu, als men zulke rijke woorden heeft, kan men onze verduidelijkende samenstellingen wel missen - zou men zeggen. Maar de hoofdreden van het verschil is toch nog een andere. Naast de praeposities hebben de oude Indogermaansche talen nog hun locale naamvallen, wier uitgangen ten slotte weer meestal op locale bijwoorden teruggaanGa naar voetnoot2). Zoodat heel vaak de locale naamvallen de abstracte voorzetsel- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||
beteekenis concretiseeren en aanvullen of omgekeerd, gelijk dat b.v. nòg heel zwakjes in het Duitsch plaats vindt: met de voorzetsels die zoowel een Datief als een Accusatief bij zich kunnen nemen. Maar in het oudere Indogermaansch werkte dit veel sterker en veel mooier, daar de praeposities eigenlijk geen naamval regeerden, maar naar de omstandigheden door den naamval nader werden bepaald. Om nu den ouderen Indogermaanschen taalbouw en tegelijk onze eigen Nederlandsche taal beter te begrijpen, kunnen wij inderdaad onze moderne bewegingsconstructies met de Indogermaansche casus vergelijken. ‘Huiswaarts of Huistoe’ en ‘landwaarts’ of ‘het land in’ of ‘den boer op’ komen dan overeen met den Accusativus van doel: domum of rus. ‘Het huis uit’ of Rome-uit komt overeen met den Ablativus van vertrek: domo of Roma. En te-huis, thuis en te Rome of te Athene komen overeen met den Locativus: domi, Romae en Athenis. Maar dit worden spoedig uitzonderingsgevallen, daar ook deze voorbeelden weer niet aanschouwelijk genoeg meer aanspraken. En weldra ontmoeten wij bijna bij elken localen naamval ook hier een voorzetsel. Onze uitdrukkingen als: tot den middag ‘toe’, tot het einde ‘toe’, tot de brug ‘toe’, tot daaraan ‘toe’, kunnen wij met het Indogermaansche ad met de Accusativus als ad meridie‘m’, ad fine‘m’, ad occasu‘m’ vergelijken. Met moeder mee, met den wind mee, met den stroom mee zijn analoog aan: cum Caj‘o’, cum omni‘bus’, kortom met alle cum-constructies gevolgd door een Comitatieven Instrumentaal. En ab met den Ablativus in ab ort‘u’ solis, skr. ava div‘as’ of met de postpositie -then in eks homóthen, ap' ouranóthen staan op dezelfde lijn als ons van-‘af’ in: van zijn vrouw ‘af’, van het oogenblik ‘af’, van elkander ‘af’, en liggen in hetzelfde vlak met ons van-‘uit’ in: van het noorden ‘uit’. Maar interessanter wordt het, als wij onze tegenstelling tusschen de beide groepen
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||
hrio‘n’, g 295 (in den Accusativus) tegen den linker berg ‘op’. Pròs pétrêi‘si’ beteekent: bij de rotsen, maar pròs póli‘n’, naar de stad ‘toe’, en pros al‘os’ aan den zeekant, of gelijk wij het gewoonlijk zeggen: bij den wal ‘langs’. Sub divo (met een Locatieven Datief) beteekent gewoon: onder den hemel, maar sub jugu‘m’ (met den Accusatief) teekent den gang der krijgsgevangenen in de beide phasen: onder het juk ‘door’. In den rust-casus beteekent super cervice weer eenvoudig boven den hals, maar in den bewegings-casus wil super modu‘m’ zeggen over de maat ‘heen’; of hupèr ômon: boven den schouder ‘uit’. Ook in het Gotisch heerscht ‘Onze Vader’ over de hemelen rustig ufar himina‘m’ (in den Locatieven Datief), maar beweegt zich Jesus wandelend ufar marei‘n’ (in den Accusatief) over het meer van Genesareth ‘heen’. In het Oskisch beteekent anter têremní‘ss’ (Locatief): tusschen de grenspalen ‘in’, maar in het Latijn werd op den duur de bewegingscasus algemeen, die in ‘inter urbem ac Tiberim’ beteekent: tusschen de stad en den Tiber ‘door’. Peri stêthessi heet een kleed om de borst, maar het struikgewas om de grot ‘heen’ groeit: peri speióus (in den Genitief). Zoo beteekent katà tês klímak‘os’: langs den trap af, katà hrin‘on’: bij zijn neus ‘langs’ of bij haar neuze ‘heen’ sien, gelijk Vondel zegt. Maar om nu ten slotte op ons ‘van’ te komen: zijn er hier inderdaad verwante gevallen te vinden? Zonder eenigen twijfel. En zelfs twee soorten, die beurtelings een onzer beide aspecten laten domineeren: 1o. zijn er gevallen, waar de casus (namelijk een Genitief-Ablatief) voor ‘af’ optreedt, en de praepositie voor ‘aan’ b.v. in prós en pará met den Genitief: pròs patrós = van vaders(zijde), pàr Diós: van Zeuszijde komende of het Oskische -en met den Ablatief: imad-en = van den grond op. 2o. zijn er gevallen waar juist omgekeerd de casus (namelijk de Locatief-Datief) voor ‘aan’ fungeert, en het voorzetsel voor ‘af’; b.v. in apó en éks met den Datief: in het Arcadisch-Cyprische eks toî woíkoi, es toî érgoi en apú toî oríoi, die op de vraag: waar kom je vandaan, antwoord geven met: van (ons) huis, van het werk, of van den bergGa naar voetnoot1). Nog sterker domineert het tweede aspect in de Homerische vormen: ek passalophi of apò passalophi dat wij met: ‘aan’ een pin of spijker hangen, moeten vertalen. En als dit iemand te ver afligt, ook in 't Gotisch komt af met den Datief voor b.v. jabai ushauhjada af airthai: wanneer ik opgeheven zal worden van de aarde. Alles lag dus in het Oudgermaansch klaar om, zoodra ana voor den Datief in de plaats begon te komen af met ana in een Distanz-compositum te verbinden. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het is opvallend, hoe slecht vaak onze klassieke leeraars in Noord en Zuid hun moedertaal kennen, en hoe onbeholpen ze dan ook zulke plaatsen voor hunne leerlingen vertalen, terwijl toch de schilderachtigste uitdrukkingen in rijken overvloed ten dienste staan. Karl Brugmann worstelt in zijn Griechische en misschien nog meer in zijn Kurze vergleichende Grammatik voortdurend met zijn stilistisch onvermogen en zijn gebrekkige Duitsche taalvaardigheid: juist in het hoofdstuk over de praeposities! al grijpt ook hij herhaaldelijk naar hetzelfde middel dat ik hier toepaste. F. Muller ten onzent steekt daar in zijn Grieksche en Latijnsche Woordenboeken heel gunstig bij af. Bij hem zag ik, nadat het hier reeds was neergeschreven, dat hij mijn twee eerste Homerische voorbeelden van blz. 7 ongeveer op dezelfde wijze vertaalde. Ik dwaal dus zeker niet met deze vergelijking onzer voorzetsel-aanvullende bijwoorden bij de casus na een praepositie der oudere Indogermaansche talen. En wij begrijpen daaruit nu beter dan ooit misschien deze heele ontwikkeling. Want zoolang het casus-gevoel nog half leefde, konden, dank zij de soepele plooibaarheid der Duitsche en Nederlandsche woordschikking, zich juist deze voorzetsel-aanvullende bijwoorden achter het substantief op dezelfde plaats der casus-uitgangen ontwikkelen. Maar sinds het taalgevoel voor locale casus zoo goed als heel en al te loor ging, voelden wij die bijwoorden meer en meer één worden met de praepositie, zoodat het reeds lang Distanz-composita waren, en groeiden zij ten slotte gelijk gegen-ihr-über van Goethe in gegenüberihr, of het Nederlandsche ‘van-het venster-uit’ in ‘vanuit-het-venster’ tot een echte samenstelling aaneen. Welnu, van dit vruchtbare geslacht is nu ‘van’ uit af-an(a) zeker een der eerstgeborenen in de continentale Germaansche taalfamilie, maar er komen voortdurend nog nieuwe voorbeelden bij. Maar in de Keltische en de Romaansche talen vinden wij onze uitvoorzetsels-samengestelde-voorzetsels weer volop terug. Alleen is hier van het tusschenstadium der prae-èn post-positie niets te merken. Dat kon hier niet wegens de heel andere regelen op de woordorde. Hier heeft de praepositie toch haar vaste plaats, en als men daar iets aan veranderen wil, dan moet men dat met de samenvloeiing van twee voorzetsels tot één probeeren. En zoo is dan ook geschied. Uit de Keltische talen is voor ons van belang: dat zoowel het Welsh, (het Cornish) als het Bretonsch verschillende samengestelde praeposities kennen die, evenals ons ‘van’, als eerste deel een voorzetsel hebben, dat af beteekent. Dit luidt in het Bretonsch di, in het Cornish di en in het Welsh y. Zoo is daar een voorzetsel rac = vóór. In het Bretonsch | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||
bestaat daarnaast nu een voorzetsel di-rac, dat aanvankelijk van-voren, maar later weer gewoon vóór beteekende, evenals wij dat straks in het Fransche avant (uit ab-ante) zullen wedervinden. Maar in het Welsh bleef de oude aanschouwelijker beteekenis van y-rac bewaard, gelijk Strachan dat heel goed toont aan een voorbeeld, waarin iemand iets wordt afgekaapt ‘van-voor’ iemand zijn eigen oogen. Daarentegen hebben het Middel-Welsch y-dan = van onder en het Bretonsche di-dan, hun aanschouwelijke beteekenis reeds heelemaal verspeeld, en beteekenen ze eenvoudig: onder (cf au dessous de voor sous). Tusschen beide uitersten in staan nu in het Welsh de volgende vier voorbeelden, die ten slotte, met een lichte bijschakeering, allemaal dezelfde beteekenis hebben als het Engelsche from:
Ook het Bretonsche di-gant = van-bij beteekent nog ‘de chez’ (in een zinnetje als: je viens de chez lui)Ga naar voetnoot1). Bij de ons beter bekende Romaansche talen moeten wij iets langer stilstaan. In het Fransch vinden wij al aanstonds: avant uit ab ante = van-voor, dès uit de-ex = van-uit, dans uit de-intus = van binnen, jusqu'à uit de-usque-ad = van-tot-aan. Merk op, dat hier overal de tweede praepositie domineerde evenals in het Bretonsche di-rac. Maar bovendien moeten wij er nog aanstonds bijvoegen: devant (uit de-ab-ante = van voren af) d'après, d'auprès, d'avec, de chez, d'entre, dehors, de par, depuis, devers, om van de devant, de dessus, de dessous au dedans de, en au dessus de, au dessous de, of hors de, près de nog maar te zwijgen. Eveneens met ad of in voorop hebben wij hier nog: après, auprès en envers. En dit alles is het resultaat van dezelfde aanschouwelijkheidsdorst, die wij bij ons: aan den overgang ‘van het begin af’ naar ‘van het begin af aan’ hebben geconstateerd. Vers uit versus = waarts was niet aanschouwelijk genoeg: het werd tot devers = deversus of envers = (inversus) naargelang het uitgangspunt of de aankomstphase domineerde. Outre gaat daarom langzaam maar zeker uit de mode, en moet wijken voor ‘en outre de: ‘pour être expressif’! zegt Meillet (B S L 22, 74). En dat is niet alleen zoo in het Nieuwe Fransch, neen in het Oudfransch was het reeds precies hetzelfde bij een reeks voorbeelden, die | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||
geheel, of althans als voorzetsel, buiten gebruik zijn geraakt als dejoste, desur, desanz, detrès, empor, emprès, encontre en ensemble, apruef, avers enz. Als wij hier dus straks ons ‘van’ uit af-an(a) zullen wedervinden, verkeert dit zeker in goed gezelschap. Maar wij moeten eerst nog even naar de andere Romaansche talen zien. In het Italiaansch hebben wij dopo = de-post: van na, evenals het fra depuis. In 't Roemeensch vinden wij din = uit, dat komt van de-in of ‘van in’. Heeft in het eerste geval post het in de beteekenis gewonnen, in het tweede geval hebben wij nog duidelijk een beteekeniscombinatie van beide. Roemeensch prin = door: komt uit per-in = door in. Het Spaansch-Portugeesche desde = sedert komt uit de-ex-de = van uit af. Maar per-intro = binnen dóór: heeft zijn plaatsbeteekenis tot een doelaangifte ontwikkeld in Roem. pentru = om of ‘für’. In het Italiaansche dinanzi = tegenover of vóór, schuilt de-in-intus = van binnen, dat als van binnen-uit het huis b.v. werd opgevat, voor dat wat men dàn onmiddellijk buitenshuis ontmoet, evenals intu-versus (van)binnennaar in Rhaetië tot tiers werd, dat eenvoudig ‘naar’ beteekent. Het Spaansch-Portugeesche para met dezelfde beteekenis komt uit pro-ad of per-ad = voort-naar. En deze ontwikkeling is al oud, we vinden namelijk in het Latijn van de 8ste eeuw over een weg gesproken die loopt de civitate pro ad illo castro = naar die legerplaats: met nog zuiver locale beteekenis; maar spoedig daarop vinden wij por ad aqua: om water; en zoo ook in het oudste Spaansch van den Cid en het Portugeesch van de Cancioneiro. Interessant is ten slotte nog het Gasconsche enda of enta, uit het ‘inde ad’ der Peregrinatio, dat gebruikt wordt om in de Reisgidsen den afstand tusschen twee plaatsen aan te geven en dus van-tot beteekent, dat met ons af-aan reeds bijna gelijk staat. Nu heeft verder het Oud-Sardinisch van de 11de eeuw twee praeposities in ongeveer dezelfde beteekenis van af-aan: Logudoro: ave en dave en het Kalaritaansch: ava en dava, Nieuw-Sardinisch dae, die Meyer-LübkeGa naar voetnoot1) door een naslagvocaal van ab afleidt, waarbij hij de d van dava door bijgedachte aan ‘de’ verklaart, maar uitdrukkelijk een samenstelling afwijstGa naar voetnoot2). Nu is die naslagvocaal zonder bewijzen natuurlijk maar een uitvlucht, en moeten wij ava uit ab-ad, en dava uit de-ab-ad verklaren, en staan de beide voorzetsels dus tot elkaar gelijk het Fransche paar: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||
avant en devant. Maar dan hebben wij hier in ava uit ab-ad weer een volledige parallel van ons ‘van’ uit af-an(a) gevonden. Maar hier blijft het niet bij. Want over een veel verder uitgestrekt gebied vinden wij nu de Romaansche combinatie van de en ad, die als da in de oude Lombardische teksten der 8ste eeuw voorkomt, en zich op verschillende tijden in minstensGa naar voetnoot1) twee Romaansche talen in dezelfde beteekenis als af-an(a) vertoont.Ga naar voetnoot2) Het duidelijkste en waarschijnlijk ook het oudste voorbeeld is het bekende Italiaansche voorzetsel da, dat juist daarom zoo merkwaardig is, wijl dit woordje onze beide van-aspecten heeft bewaard; en naar den contekst of de soort van uitdrukking volkomen weet uiteen te houden en trouw van het simplex di heeft onderscheiden.
Doch ook het Rhaetisch heeft dezelfde combinatie de-ad bewaard en meestal trouw van de zelf onderscheiden, al beteekent da, juist als bij ons, in sommige rhaetische dialecten ook den Genetivus. En ook hier vinden wij dezelfde twee aspecten. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||
De cijfers tusschen haakjes geven de blz. van Gartners Handbuch aan, waar de hier geciteerde uitdrukkingen voorkomen. Ten slotte heeft ook het Roemeensch nog een halve parallel met ons ‘van’ in zijn dela uit de-illac = van daar of van bij, dus in zijn oudste beteekenis vergelijkbaar met de chez in Je viens de chez lui. Het heeft echter, ook in zijn latere beteekenissen, heel begrijpelijk alleen het afaspect ontwikkeld, aangezien hier geen ad, of heenwijzing naar het eindpunt aanwezig was. Evenzoo is het met het Roemeensche din uit de-in (van binnen uit) gegaan, waar ook de heenwijzing ontbrak. En vandaar vinden wij hier b.v. dela bisearecə pânə la scola: van de kerk tot aan de school en din vârf pânə la tulpinə: van den top tot aan den wortel. En ook het Spaansch en het Fransch verkeeren met hun desde en des uit de-ex-(de) of depuis (uit depost) in hetzelfde geval: desde la casa de Caifas hasta de casa de Pilato, desde infancia hasta la edad madura, ofra dès aujourd'hui jusqu'à la fin du mois, depuis le matin jusqu'au soirGa naar voetnoot1). Zeker komt ook in het Spaansch de groepeering de-ad voor; maar hier beteekent de niet het uitgangspunt maar den casus partitivus, en bovendien zijn de twee praeposities hier nooit aaneengegroeid: dos hombres de á caballo, dos de á pié. Wij mogen hieruit dus reeds de conclusie trekken, dat het volstrekt geen toeval is, dat juist alleen de twee Oudgermaansche talen, die door hun gebied waren voorbestemd, om meer dan de andere onder vroeg-Romaanschen invloed te komen, deze zoo samengestelde praepositie hebben ontwikkeld; en wij kunnen, daar ons ‘van’ reeds als ‘fon’ in de glossen der Lex Salica voorkomt, heel gerust het ontstaan der samenstelling af-an(a) in het vroeg Merovingische tijdperk dateeren; en daar nu ook weer voor de Romaansche talen de conclusie uit trekken, dat hun da uit de-ad reeds vóór denzelfden tijd moet bestaan hebben. Maar daar volgt toch ook weer onmiddellijk een moeilijkheid uit. Als toch ons ‘van’ geheel en al op het Italiaansche da moet gelijken, waaróm heeft het dan zijn oorspronkelijke volle beteekenis niet beter | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||
bewaard; want ons ‘van’ beteekent ten slotte meestal een gewone Genitief-functie en bovendien nog het eerste aspect, dat wij het beste met het Engelsche from kunnen vergelijken, maar dat in ‘van’ ook al aanmerkelijk verzwakt is. Het voorloopige antwoord hierop is spoedig gegeven: dat komt namelijk omdat in bijna heel Italië di < de naast da < de-ad is blijven bestaan, en di in de behoefte aan de Genitieffunctie ruimschoots voorzag, terwijl in Duitschland en vooral in Nederland de oude praepositie ‘af’ niet bewaard is, en dus niet in de Genitieffunctie kon voorzien. Maar verder vinden wij ook in Noordoost-Italië ‘da’ bijna reeds in de gewone Genitief-functie. Dat beetje meer of minder kan men mij wel op den koop toe geven. Maar gelijk ik al liet merken: ik vind ook, dat er aan dit antwoord toch nog iets ontbreekt. En ik ga aan den kant der lezers staan, die mij de verwaarloozing van dit beetje meer of minder niet toestaan, want ik voel zelf wel: neen, er is tusschen het Germaansche ‘van’ en het Italiaansche ‘da’: van den eenen kant toch een te groot verschil om de twee gevallen maar gelijk te stellen, doch van den anderen kant komen ze toch ook weer veel te veel overeen om ze zoo maar te scheiden. Het eenige wat ons dus rest is te onderzoeken, of er in het Duitsch en Nederlandsch niet nog iets bijzonders gebeurd is, dat dit verschil kan verklaren m.a.w.: waaróm is af als praepositie niet naast ‘van’ kunnen blijven bestaan, terwijl het Italiaansche di naast da wèl voortleefde? En waarom is de beteekenis van ‘van’ zoo uitermate snel verwaasd? Om hier een antwoord op te geven, moeten wij naar het Oud-Romaansche gebied terug, om een bezoek te brengen aan de Oost- en Zuid-Fransche kerkhoven, en de dingplaatsen van hetzelfde gebied, waar recht gesproken werd. Die kerkhoven hebben ons toch een heele reeks vulgair-Latijnsche grafopschriften bewaard, en van de rechtspraak zijn ons nog allerlei formules in de oude wetboeken overgeleverd. Daar in die grafschriften en rechtsformules zien wij nu, dat in Gallië en West-Zwitserland de Genitiefvorm der persoonsnamen spoedig verdrongen wordt door den Datief, die daarna zelf voor de praepositie ad (fra à) moet wijken. Zoo vinden wij daar: Qui foerunt fili Magno; filium duci, in curte duci (Leg. Alam 35 en 33), Ursiniano ossa quiescunt enz., waarbij zich dan spoedig grafschriften aansluiten als: Hic requiiscunt menbra ad duus fratres, filia a rege, of in wetsbepalingen: ancilla ad illo, terra ad illo homine; en daaraan beantwoorden dan weldra het oude Provençaalsch en Fransch met filha a l'emperador en la fille a l'empereor. Trouwens ook het moderne Fransch zegt nog precies zoo: la fille au roi, un vieil ami à moi. En daarom nam dus in Frankrijk à bij de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||
persoonsnamen: het voornaamste deel van de Genitieffunctie over. Maar het Latijn van Italië en Oost-Zwitserland, evenals om Salzburg, te Trier en Keulen deden hier niet aan mee, hier bleef aanvankelijk de Genitief ongestoord in filium ducis, in curte ducis, filia regis enz. totdat hij voor de praepositie ‘de’ moest wijken, en we dus vinden: filia de rege, of in een Lombardischen tekst: istae terrae de illis hominibus fuerunt enz. En daarom nam dus in Italië het uit Lat. de ontstane voorzetsel ‘di’ de heele functie van den Genetief over ook bij persoonsnamen, en bleef het voorzetsel da uit de-ad beperkt tot de oorspronkelijke beteekenissen: from en to. Maar tusschen die twee West-Europeesche ad- en de- gebieden in: strekte zich nu een grensgebied van de Rhône tot aan de Maas, een strook Romaansch taalgebied uit, waarop Nota bene, beide praeposities de en à naast elkander in dezelfde Genitief-beteekenis voorkwamen, gelijk nog heden het geval is aan de kust van Marseille, in de departementen Haute-Loire en Rhône, aan de Fransche en Zwitsersche Italiaansche grens, in Noordwest-Zwitserland en in de VogezenGa naar voetnoot1). En hier gebeurde nu nog iets anders, wat wij uit de nieuwste vorderingen der Nederrijnsche taalgeschiedenis als een bijna onvermijdelijk gevolg van zoo'n grensgebied hebben leeren kennen: Er ontstond namelijk een compromis-vorm van de en a in den vorm van da (elders dè en do). De kaart geeft de twee gebieden in de Vogezen en in Zuid-Nederland aan, waar Edmont op zijne rondreis deze compromis-vormen nog in de 19de eeuw aantrof. Maar volgens de beginselen der taalgeographie mogen wij, om den ouderen toestand te reconstrueeren, deze beide gebieden verbinden en dus concludeeren, dat in de heele streek van Metz tot Maastricht, de compromis-vorm da in de genetieffunctie voorkwam. Is het nu soms wonder, dat in het onmiddellijk daaraan grenzend | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||
Nederlandsch en Nederrijnsch taalgebied, met zooveel tweetaligen als wij die tusschen Luik en Maastricht en in de streek van Luxemburg, Malmédy en Eupen al de eeuwen door ontmoeten, waar in dienzelfden tijd juist een samenstelling van af en an(a) met de beteekenissen van from en to was opgekomen, deze nog levende samenstelling niet slechts een volkomen gelijkluidenden Nederlandschen en Limburgschen compromis-vorm naast zich kreeg, maar bovendien weldra den invloed van dezen volkomen parallellen compromis-vorm onderging; en dus spoedig zijn aanschouwelijke from-en-to-beteekenis moest inboeten, en er de abstracte Genitief-functie voor in de plaats kreeg? Neen dat was onvermijdelijk. En dat kunnen wij ook aan de interne geschiedenis van ons voorzetsel nog duidelijk merken. En daarvan moeten wij nu dus ten slotte een kort overzicht geven. Ten eerste toch komen er in het oude Middelnederlandsch een heele reeks gevallen voor, waarin ons ‘van’ heel duidelijk ook het tweede aspect der Italiaansche da-beteekenissen vertoont. Sommige dier uitdrukkingen leven zelfs nog in de huidige taal zoo: houden van, dat, wat ook de oorspronkelijke beteekenis moge zijn, voor gangbare beteekenis nu al sedert vele eeuwen heeft: geven om, liefde toedragen aan. Maar slaan wij nu het Mnl. Woordenboek op, waar ons telkens en telkens weer beteekenissen opvallen, die alleen uit onze toen nog gevoelde samenstelling kunnen worden verklaard.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||
Hieruit ziet men dus dat ‘van’ vroeger ook in vele soorten van uitdrukkingen de beteekenis had van het tweede aspect. Voorbeelden voor het eerste aspect behoef ik natuurlijk niet te geven. Maar bovendien was het ook toen nog aanschouwelijk genoeg om als bijwoord gebruikt te worden. Vooral het Leven van Sint Amand, dat zeker is bewerkt naar een veel ouderen tekst, heeft er verschillende voorbeelden van: (Hi) schiet te Pevele dus van = Hij ging uit Pevele weg. Hoe sine ghebrochten des levens van: hoe zij hem om het leven brachten. Eens komt het hier zelfs als scheidbaar praeverbium voor: namelijk vándoen = losdoen tegenover vastdoen = vastmaken: hi beval de line te doene van. Deze gevallen, vooral de laatste, komen nu des te vaker voor, naarmate wij ons verder van de Limburgsch Fransche taalgrens verwijderen. Naast ‘toe ende af’ ons af en toe, komt in het Noordoostelijk Nederlandsch voor: ‘to ende van’. In den Hollandschen tekst van der Minnen Loop vinden wij: als hi den huse is verre van, elders; Hope ende troost dies benic van (die ben ik kwijt). Houdi mi des lidens van: houd mij van het lijden af. Geert Groote gebruikt in zijn bijbelvertalingen: vandraeghen voor wegnemen: O Got, waerom en vandraechstu niet mine sonden: cur non tollis peccatum meum? daerom vánghanc van hem en wenich: recede paululum ab eo, ja zelfs komt vanvallen driemaal voor decidere voor. In het Oudhoogduitsch vinden wij bij Hrabanus Maurus alleen: fona- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||
ist = abest en fona-kitân = abactus, en in het Middelhoogduitsch slechts het verbaalnomen van-kêr voor afkeer. Maar het Middelnederduitsch heeft hier al meer voorbeelden van: ván-slân = afslaan, ván-stân = afstaan of verwijderd zijn, ván-varen = afvaren of afreizen met het verbaalnomen ván-vârt = afvaart en vánwerpen = afwerpen of ontnemen. Maar in het Oudfriesch vinden wij er het meest: fondêla = uitdeelen, afscheiden, fonfera = afvaren, fongunga = weggaan, fonrenda = afscheuren, fonskîria = absolveeren, fonslâtia = afslooten of door een sloot afscheiden, fonwella = los-willen en fonwîsa = afwijzen. Van den anderen kant vinden wij het vroegste gebruik van ons voorzetsel in de abstracte Genitiefbeteekenis: het dichtst bij de Romaansche taalgrens en wel juist in het Oosten, ten Noorden en ten Oosten van de Waalsche taalgrens. Zoo vinden wij in Heinric van Veldekes Eneid 62, 7 diu gotinne von dem wilde, 159, 1 der got von dem viure en bij Wolfram von Eschenbach in zijn Willehalm 138, 28: er striche des orses zoum an ein ast von ölbaum. Ook in de Limburgsche Sermoenen (anno ± 1325) komen een reeks plaatsen voor, waar ‘van’ de loutere abstracte Genitieffunctie vervult. Ik onderzocht zoo het 45ste sermoen en vond daar: 38 maal: den verbogen Genitief, 38 maal: ‘van’ in de beteekenis van from, 32 maal: ‘van’ met Genitief-functie en 6 maal: af (in daeraf) met Genitief-functie. In de helft van alle gevallen had dus toen ‘van’ (met de af-relicten) reeds de functie van den Genitief overgenomen. Dit nieuwe ‘van’ uit den compromis-vorm stond echter in frequentie reeds volkomen gelijk met het oude ‘van’ uit de aanschouwelijke samenstelling. Bij het steeds afnemend gebruik van den verbogen Genitief kreeg nu echter na 1300 in Limburg spoedig het ‘van’ uit den compromis-vorm de overhand; en daardoor werd ook het oude ‘van’ uit de samenstelling al langer hoe onaanschouwelijker en abstracter. In het Duitsch, waar blijkbaar het in Rijnland en misschien ook in Zwitserland opgekomen abstracte compromis von: het niet zoo spoedig van het aanschouwelijk samengestelde ‘von’ heeft gewonnen, en waar de Genitief ook veel langer in gebruik bleef, staat von nog heden ongeveer op het Middelnederlandsche standpunt. Maar in het Nieuw-Nederlandsch heeft op het oogenblik ‘van’ reeds bijna heel zijn aanschouwelijke beteekenis verloren, zoodat het in 80% van alle gevallen niets meer beteekent als een overgangsgevoelentjeGa naar voetnoot1) of gelijk men tegenwoordig liever zegt: als een vluchtig subjectief bewustzijnGa naar voetnoot2) van een overgang tusschen twee punten, alleen hierin ver- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||
schillend van het voegwoord ‘en’, dat bij dit voegwoord de twee genoemde dingen of feiten waartusschen de overgang plaats heeft, in hetzelfde gezichsvlak naast elkaar liggen; terwijl ze bij ‘van’ achter elkander liggen op dezelfde straallijn, zoodat het vóór dit voorzetsel genoemde dichter bij het blikpunt van het bewustzijn gelegen is dan het na dit voorzetsel volgende; want hierin bestaat het in de taal bijna overal wederkeerend verschil tusschen nevenschikking en onderschikking. Alles te zamen meen ik hiermee de oudere opvatting over den oorsprong van ons voorzetsel ‘van’ en von, evenals die omtrent het Italiaansche en Rhaetische da, zóó te hebben aangevuld, dat ze voor de nieuwere meeningen wel niet meer behoeft onder te doen. Wie echter meenen zou, dat ik hiermee de heele voor-geschiedenis van de praepositie ‘van’ heb uitgeput, vergist zich; want het begon eigenlijk op het laatst pas interessant te worden. Zoo hebben wij de Britsche parallellen nog maar half geëxploiteerd, en de Baskische parallellen zelfs verzwegen. En met opzet heb ik ook de diepere vraag vermeden: waaróm Frankrijk, in plaats van den Genitivus, aan den Dativus bij persoonsnamen voor de bezitsverhouding de voorkeur heeft gegeven. Dit is namelijk een gevolg van een traditioneele voorliefde voor het werkwoord ‘zijn’, ook nadat het hulpwerkwoord ‘hebben’ reeds was uitgevonden. Om de ontwikkelingsgeschiedenis van ons voorzetsel ‘van’ dus te voleinden, moet ik in een der volgende afleveringen de ontdekking, neen de uitvinding van het hulpwerkwoord ‘hebben’ behandelen. Dit is toch een der groote keerpunten in de heele Indogermaansche taalgeschiedenis, dat totnutoe niet genoeg de aandacht heeft getrokken. Want ook hebben is weer een van die kleine woordjes, wier wortelen tot diep in het praehistorisch verleden reiken.
Nijmegen, 2 September 1935. JAC. VAN GINNEKEN |
|