nobele doel omschreven onder d. Wat dit punt betreft: zij verstaan onder ‘levende’ taal blijkbaar, als vele ‘modernen’, de gesproken taal, c.q. de praattaal, en niet, gelijk anderen die meer recht hebben op den naam van ‘modernen’, alle taalsoorten die product zijn van en onderhevig zijn aan groei en ontwikkeling. De syntaxis komt in hoofdzaak aan de orde in hoofdstuk VI: ‘Veranderingen in de grammaticale vormen en functies’, tellende 20 bladzijden. Hiervan zijn er, natuurlijk, meer dan de helft besteed aan de omineuse, taalpolitieke vraagstukken betreffende verbuiging, naamval, geslacht en getal, die nòg eens aan de orde komen in het zeer omvangrijke hoofdstuk ‘Analogie’ en in het slothoofdstukje. Geen wonder dat in de ‘Litteratuurlijst’ aan het einde van het boek het taalsysteem van Kollewijn, De Vooys, Simons en Royen volledig in volle glorie prijkt, terwijl daarentegen van zeer belangrijke publicaties van sommige ‘verzetslieden’ niet of nauwelijks wordt gerept. De leer van klank en woord, van ‘Algemeen Beschaafd’ en ‘Geslacht’ omvat in deze leidraad de ‘belangrijke verschijnselen uit het leven der taal’.
Wij moeten ons onthouden van kritiek op de détails van deze stof; het gaat hier om de principes van het taalonderwijs volgens taalboeken.
Dat de nieuwe voorschriften niet altijd van harte zijn aanvaard, kan worden vermoed, wanneer wij het ‘inleidend woord’ lezen bij de Nederlandsche Spraakkunst door Th. Lancée en A.L.J. Wytzes, Groningen Wolters, 1926-34 vijf drukken. Deze spraakkunst is bestemd voor Kweekscholen, dus voor de onderwijzersacte. Maar énkele hoofdstukken werden ‘gewijd aan de zoogenaamde algemeene verschijnselen uit het leven der Nederl. taal, - hoofdstukken, waarvan men kan zeggen, dat ze feitelijk vallen buiten het bestek van de “spraakkunst”. Onze bedoeling daarmee was eenige voorbereiding te geven voor de studie voor de Hoofdacte. We vertrouwen dat ook de candidaten voor dat examen van het gebruik van ons boek eenig profijt kunnen hebben’. Ook uit de slotalinea blijkt, dat de auteurs door het nagerecht der ‘verschijnselen etc.’ de voor de hoofdacte studeerenden hun grammática willen doen bestudeeren. Deze grammatica is echter niet ‘nieuw’ in het oog der heeren Gertenbach en Van Slooten: immers in hun Litteratuurlijst komt deze niet voor onder ‘de spraakkunsten, het meest geschikt om naast dit boek geraadpleegd te worden’.
Een ander type van ‘Studieboek’ voor de hoofdacte is ‘Het examen in de Nederlandsche taal’ door T.P. Duhen en F. den Eerzamen, Joh. Ykema's Uitg. Mij., 3de druk 1933. Dit boekje bestaat uit mondelinge examens in den vorm van een reeks van vragen. Hier lezen wij in het voorbericht dat op de examens die de auteurs bijwoonden en uit de