Onze Taaltuin. Jaargang 4
(1935-1936)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
stallen roept. Aan de hand van zijn voorbeeldenvoor Drente en Groningen geef ik hier eenig materiaal voor Oost-Brabant. Ook werd gebruikt een artikel van A.J. Swormink in Driemaandelijksche Bladen jrg. 6 (1907), p. 58, waar deze onder den titel ‘Hoe de boer zijn vee roept’ enkele voorbeelden geeft uit Salland. Zijn meening omtrent een ontwikkeling van den soortnaam tot lokroep, wanneer hij zegt ‘jonge schapen heet men ‘suukskes’; daarom roept men de schapen met ‘suuk! suuk!’ kan ik niet deelen; integendeel, m.i. is die ontwikkeling juist andersom geweest en wel ongeveer op de volgende wijze. De lokroep, die ontleend is aan een klanknabootsing, eigennaam, imperatief, enz., werd in de kindertaal dikwijls tot eigennaam en daarna tot soortnaam (b.v. poet! poet! poet! τ; Poetje (= eigennaam) = poetje = soortnaam voor veulen in Zeeland (N.B.). Nu is het mogelijk, dat een dergelijke benaming, ontleend aan den lokroep, zich enkel beperkt tot de kindertaal, terwijl de ouderen een andere benaming gebruiken (in het gegeven voorbeeld: ‘poetje’ naast ‘völle’ voor veulen). Maar het is ook een dagelijks waarneembaar feit, dat de volwassenen in hun gesprekken met kinderen vaak benamingen gebruiken, aan de kindertaal ontleend en dit geldt dubbel voor de taal der moeders en vrouwen in haar functie als opvoedster en om haar grootere invoeling. Daarom is het begrijpelijk, dat er ook in de mannen-, maar vooral in de vrouwentaal, verschillende benamingen worden gebruikt, die aan den lokroep zijn ontleend. Doch zelfs wanneer beide benamingen door elkaar worden gebruikt, blijft er toch altijd een verschil van gevoelsnuance, immers, de lokroep-benaming is in oorsprong een ‘Kosewort’ en past dus vooral in een spheer van teerheid en intimiteit, en zal nooit worden gebruikt in drift en toorn; ook wordt deze teere gevoelsnuance nog vaak versterkt door den uitwendigen vorm van het verkleinwoord. Tenslotte kan deze lokroep-benaming natuurlijk de eenig gebruikte naam worden en dan zijn gevoelsschakeering verliezen. Deze wijze van zien sluit aan bij de opmerkingen van J. Naarding over ‘Kosewörter, kindertaal, verschil van mannen- en vrouwentaal’. De bijgaande opmerkingen mijner zegslieden wijzen alle op een dergelijke ontwikkeling. 1o. Het veulen. a. proei! proei! proei! Aldus in Azewijn (in het land van Elten-Bergh). De gewone benaming is hier ‘veule’, doch de kinderen zeggen ‘proeike’; b.v. ‘We hebben een proeike gekregen’. b. poet! poet! poet! Dit is in Zeeland (N.B.) het lokwoord zoowel voor paard als veulen. De gewone benaming is ‘völle’, doch de kinderen en de volwassenen tegenover kinderen gebruiken altijd: ‘poetje’. | |
[pagina 89]
| |
2o. Het kalf. a. kuus! kuus! kuus! Aldus in Zeeland en omliggende plaatsen. De kinderen gebruiken altijd het woord ‘kuuske’, doch ook door de volwassenen wordt deze benaming vaak gebruikt naast ‘kalf’. b. kies! kies! kies! (Salland). Men noemt de kalveren ook ‘kieskes’. c. mök! mök! mök! (Velden en Groesbeek). In Velden zijn de benamingen ‘kalf’ en ‘mök’; in Groesbeek wordt ‘kalf’ gebruikt door de ouderen, doch ‘mök’ door de kinderen. 3o. Het schaap. suuk! suuk! suuk! (Salland). De benaming is ook ‘suukskes’. 4o. Varkens en biggen. a. poet! poet! poet! (Azewijn). De gebruikelijke benaming is ‘varken’, doch de kinderen gebruiken ‘poetje’ = varken; b.v. ‘We hebben een poetje geslacht’. b. koer! koer! koer! Aldus in Zeeland. De gewone benamingen zijn ‘vaerkes’ en ‘bagge’, doch tegenover kinderen spreekt men meestal van ‘koerkes’. c. koes! koes! koes! Horst, Velden; vandaar weer de benaming: ‘koes’ of ‘kuuske’; in Velden merkte men weer speciaal op, dat deze benaming door en tegenover kinderen wordt gebruikt om de varkens aan te duiden. d. kuus! kuus! kuus! Aldus in Wellerlooi; interessant is de opmerking: de gewone benaming is ‘varkens’ doch door vrouwen en kinderen wordt vaak gebruikt ‘kuus’ en ‘kuuze’. Evenzoo in West-Noordbrabant. e. kuuj! kuuj! en koej! koej! (Beesd in Ned. Betuwe). f. Kwoei = kreet om vee, vooral varkens te roepen (v.d. Water. Dialect van den Bommelerwaard). g. De biggen speciaal worden bijna overal geroepen door een smakkend of klikkend tonggeluid. Hierin mogen we, zooals ook J. Naarding en A. Swormink opmerken, veilig zien een nabootsing van het gulzig slokgeluid der varkens. 5o. De kat. a. A. Swormink geeft voor Salland: De jongere katten roept men met: ‘pie! pie! pie!; de oudere met: poes! poes! poes! b. poes! poes! poes! of pies! pies! pies! Aldus in Zeeland. De benaming ‘poes’ of ‘poeske’ wordt zeer veel gebruikt, doch heeft nog de gevoelsnuancen van een ‘Kosewort’; - bij een neutrale en zeker bij een vijandige stemming ten opzichte van deze huisdieren gebruikt men altijd ‘kat’, b.v. Vort, leelijke kat! | |
[pagina 90]
| |
6o. De hond. Bij grootere honden gebruikt men bijna altijd den eigennaam, doch voor kleinere honden kent men den lokroep: soek! soek!, terwijl men tegenover kinderen ook vaak gebruikt de benaming ‘suukske’ (Zeeland) 7o. Het konijn. A. Swormink loc. cit. merkt op: ‘In Deventer en ook elders in Overijssel werden de konijnen met ‘truke! truke! aangesproken, wat eigl. hetzelfde is als “Truitje” of tenminste daarmee in verband wordt gebracht’. Ook J. Naarding wijst bij zijn voorbeelden op dit verband met een eigennaam en haalt dan als parallel aan ‘Mies’ voor de poes. De geleerden zijn het echter over deze benamingen niet eens. Troeke! troeke! troeke!: (Zeeland). Ook wordt dit woord door de kinderen als soortnaam gebruikt. 8o. De kip. a. tuut! tuut! tuut! (Salland, Azewijn, Horst). In Salland wordt ‘tuute’ ook als soortnaam gebruikt; in Horst worden de kippeneieren ook genoemd ‘tuuteikes’. b. kiep! kiep! kiep! (In Zeeland en in de meeste plaatsen van N.O. Brabant en Maas en Waal). Voor de benaming der kippen worden hier twee woorden gebruikt nl. ‘kiepe’ en ‘henne’, doch er is verschil in hun gebruik. In de Meyerei is de gewone benaming ‘henne’; het woord ‘kiepe’ en speciaal in den vorm ‘kiepkes’ wordt op sommige plaatsen alleen door de kinderen gebruikt; in andere plaatsen heeft dit de beteekenis gekregen van: kuiken. In Zeeland en omliggende plaatsen worden beide woorden naast elkaar gebruikt, doch er is eenig verschil in gevoelswaarde; in drift b.v. zal men altijd spreken van ‘henne’. In het land van Maas en Waal eindelijk is ‘kiep’ de eenige benaming. 9o. Het kuiken. a. tiet! tiet! tiet! Aldus in Volkel en Schaijk; in beide plaatsen wordt ‘tietjes’ ook als soortnaam gebruikt. b. piel! piel! piel! In Someren; naast ‘kuikens’ wordt ook ‘pielekes’ als soortnaam gebruikt. c. kloek! kloek! kloek! Aldus in Zeeland. Evenals de meeste lokwoorden uit deze groep is ook dit een onomatopee, nl. een klanknabootsing van den klokkenden lokroep der klokhen. In West Noordbrabant is kloek de algemeene naam voor de klokhen. 10o. De eend. piele! piele! piele! Aldus in Salland, naar het geluid der jonge eendjes. Een eendvogel heet men een ‘piel-ènde’. In West-Zeeuwschvlaanderen komt als de vaste naam: boel, mv. boelen voor. | |
[pagina 91]
| |
11o. De ganzekuikens. De roepnaam in Salland is: wiede! wiede! wiede! naar het geluid, dat de jonge ganzekuikens maken. Het vorige moge een kleine materiaalvermeerdering zijn waaruit duidelijk blijkt, hoe de lokwoorden ook belangrijk zijn voor de benamingen der huisdieren, speciaal voor de verklaring van het feit, dat soms meerdere benamingen naast elkaar worden gebruikt, en wel met verschillende gevoelswaarde. In de Indogermaansche handboeken is dit gegeven totnutoe niet voldoende verwerkt. A. VAN GERWEN |
|