Onze Taaltuin. Jaargang 4
(1935-1936)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
TaalboekenNa de befaamde schorsing in het bedrijf der uitgevers van taalboeken tijdens den ‘spellingstrijd’ is er natuurlijk, een tijd van geweldige productie gevolgd. Een korte beschouwing van eenige typen der ‘nieuwe’ taalboeken komt ons gewenscht voor. Immers door de ‘vereenvoudiging’ is het onderwijs in de moedertaal ‘bevrijd’ van knellende banden: nu is er tijd voor goed onderwijs in taal en stijl! Deze officieel geijkte juichkreet weergalmt dan ook in vele ‘voorberichten’. Wat het Middelbaar onderwijs betreft, is ons deze conclusie altijd vreemd voorgekomen. Werd daar een zóo belangrijk deel van den tijd besteed aan de theorie en practijk van spelling en verbuiging, dat de 6 regels van het nieuwe Besluit den weg banen tot ‘goed taal- en stijlonderwijs’? Toch staat er in het voorbericht van ‘Taalgebruik, oefeningen voor leerlingen van inrichtingen van voortgezet onderwijs door M. Mendel, tweede deel, 1935 bij J.B. Wolters: ‘Nu er minder tijd aan spelling hoeft besteed te worden, kan door taal-gebruikGa naar voetnoot1) de macht van de leerlingen over hun “zegging” worden versterkt’. En hierop volgen 97 oefeningen, die van oudsher den titel plegen te dragen van ‘stijloefeningen’, en wel in hoofdzaak de befaamde ‘invuloefeningen’. Het materiaal betreft gelijk van ouds niet den stijl, ook niet de ‘zegging’, het is lexicologie, oefening in stereotyp woordgebruik, gebruik ook van ‘vreemde’ en van ‘moeilijke’ woorden. Men kan zoo'n boekje dan ook beter ‘Woordgebruik’ noemen en beschouwen als hulpmiddel tot verstandig hanteeren van een Woordenboek als van Koenen of Van Dale. Er is den laatsten tijd voor vernieuwing van het ‘taalvermogen’ der leerlingen een nieuw artikel op de markt in den vorm van het ‘stillezen’. Men vindt hierover gehandeld in de Mededeelingen van het Amsterdamsche Nutsseminarium voor Paedagogiek (uitgave J.B. Wolters), no. 23 en in een bijzonder verband in het ons toegezonden boekje over ‘De Aansluiting tusschen Lager en Middelbaar Onderwijs door G. Bolkestein, G. van Veen, Dr. Ph. Kohnstamm en Th.A. Verdenius (uitgave J.B. Wolters 1935), waar door G. van Veen de mogelijkheid van onderzoek naar de bekwaamheid in het Nederlandsch van candidaten voor H.B.S. en Gymnasium op grond van een ‘test’ in het Stillezen wordt besproken, en wel op een wijze, die ons een hoogen dunk geeft van den ernst en de toewijding der medewerkende paedagogen en psychologen. We willen er op wijzen, dat ook zij van meening zijn, | |
[pagina 58]
| |
dat intensieve ‘dril’ in het ‘zuiver schrijven’ volkomen overbodig is bij een overigens verstandige methode van taalonderwijs. Ten tweede, dat zij tegenstanders zijn van de ‘populaire stijlanarchie’ bij leerlingen van de Middelbare School. Ten derde, dat het ‘stil-lezen’ blijkbaar nog niet als fundamenteele methode van een vernieuwd taalonderwijs op pooten staat. Eenigszins voorbarig schijnt dan ook een ‘Stil-leesboekje voor opleidingsscholen en de eerste leerjaren van voorbereidend hooger en middelbaar onderwijs etc.’ getiteld ‘Denkend Lezen’ door Dr. M.J. Langeveld en B.G. Palland, uitgave J.B. Wolters 1935. Het grootste bezwaar tegen dit leerboek is, dat het door zijn vraagsysteem en door de in een inleiding voor den leeraar bijgevoegd ‘puntenlijstje’ (ten bate van uniforme taxatie der antwoorden die de leerlingen zullen geven!) is geschoeid op de leest van het test-onderzoek der bovengenoemde Amsterdamsche heeren der ‘Aansluiting’. De leerlingen die door dit boekje in stil-lezen zullen worden geoefend, zijn feitelijk niet anders dan permanente proefkonijnen. Het is natuurlijk en begrijpelijk, dat men voor een test-onderzoek met groote zorg een geschikte text samenstelt, die gelegenheid geeft tot het stellen van ‘intelligentievragen’. Maar de leerlingen óp de school zullen toch zeker moeten worden opgeleid tot ‘denkend lezen’ van alle mogelijke normále lectuur, van hun leesboek bijvoorbeeld. Normaal proza is dit opzettelijk als ‘test’ gefabriceerde stel van verhaaltjes en verhandelingen in geenen deele. Het heeft geen ‘stijl’ en het is geen ‘levende taal’, dat is onbevangen uitingsvorm, opgeweld uit de ziel van de schrijvers. Er is nog een tweede bezwaar. De heeren Langeveld en Palland beweren, dat stil-lezen een oefening is ter vergrooting van de taalbeheersching en onder taalbeheersching verstaan zij ‘beschikken’ over de ‘ordeningsvormen’ der taal, voor de middelbare school vooral gelegen op het gebied van het zinsverband. De heer Langeveld verwijst voor de methodiek van het taalonderwijs die naar zijn meening voor die taalbeheersching noodig is, naar zijn dissertatie over Taal en Denken. Ik herinner mij, dat hij in dat boek zeer critisch stond tegenover grammatische methodes. Dat heeft mij verwonderd, omdat ik meen, dat scholing der leerlingen in bijv. een stilistisch-grammaticaal stelsel tot hetzelfde doel leidt, als dat van de propagandisten van ‘denkend lezen’. De stilistische grammatica lost de vraag op: wat staat er, en waarom schrijft de auteur het zóo en niet anders. En hoe men leerlingen van een middelbare school kan verrijken door ‘beheersching der syntactische ordeningsvormen’ zónder hun het stelsel van die ordeningsvormen te openbaren, is mij een raadsel. En | |
[pagina 59]
| |
nu meen ik uit de vragenlijsten van dit boekje te moeten opmaken dat ‘denkend lezen’ wordt beoefend zónder den steun van grammaticaal systeem: grammaticale begrippen zijn er blijkbaar taboe. Ten slotte nog een opmerking over de ‘paedagogiek’ van dit denkend lezen. Ik begrijp, dat bij zoo'n vragenboekje de docent op sterk water wordt gezet: die mag alleen ‘punten geven’ volgens het ‘cijferlijstje’. Maar dat hij zijn dierbare ‘kinderen’ zélfs geen aanwijzingen mag geven over de vraag hóe zij het boekje moeten gebruiken, zie, dat wil er bij mij niet in. De paedagogen Langeveld en Palland volgen in dit opzicht het voorbeeld van andere zeer ‘moderne’ auteurs van grammatica's en oefenboeken, die, als honingzoete kindervrinden de ‘leerlingen’ toespreken op den toon van neerbuigende bakers, over de hoofden van de door de overheid gestelde en bezoldigde klasse-docenten heen. Ik ken zelfs een grammatica, waar den leerlingen wordt geadviseerd: ‘als je hier méer van wilt weten, vraag het dan eens aan jullie plant- en dierkundeleeraar’. Dit is een echt-knusse stijl. De heeren L. en P. zetten eveneens den klassevoogd achter het bord (die mag dáar waarschijnlijk gaan ‘stil-lezen’), en drukken cursief en vet op de voorhandsche pagina ‘Aanwijzingen voor den leerling’, waar men om zou kunnen lachen, als het niet zoo onpaedagogischGa naar voetnoot1) was: 1o. Gebruik je verstand. 2o. Kijk de vragen en opgaven goed aan! 3o. Beantwoord een vraag nooit alleen met ‘ja’ of ‘neen’, als het ook maar even mogelijk is te zeggen, waarom je ‘ja’ of ‘neen’ zegt! 4o. Als je rustig werkt en toch een vraag niet goed begrijpt, ga dan verder en kijk later nog eens of je de opengelaten vragen kunt beantwoorden. 5o. Er is soms meer dan éen antwoord mogelijk (dat mos-nie-magge!)Ga naar voetnoot2). Weet je er meer, geef ze dan. 6o. Let zorgvuldig op de spelling (van je eigen werk wel te verstaan!) Zet alleen ‘den’ waar het hoort! (Ha! geen grover denkfout dan een ‘n’ te veel!) 7o. Werk keurig netjes en rustig. Begin elk antwoord op een nieuwe regel en laat een behoorlijke kantlijn, als die niet op je papier gedrukt staat (Wat is dat ‘laten’ van een kantlijn eigenlijk). 8o. En...: gebruik je verstand. - Deze achtste imperatief herinnert ons, ook door zijn interpunctie, wel heel sterk aan dat boek waarin óok een baker optreedt, aan Woutertje Pieterse, en wel speciaal aan Woutertjes moeder, die in haar huiskamer temidden van de schare harer spruiten elke vermaning placht te besluiten met: ‘Enne... snuit je neus!’
(Wordt vervolgd) G.S. OVERDIEP |
|