| |
Verschrijvingen
In den loop der jaren heb ik uit het schriftelijk werk mijner leerlingen der hoogste klassen eener lagere school, der vijf klassen eener H.B.S., van candidaten voor het Staatsexamen, en van ouderen aanteekening gehouden van wat men onder den algemeenen naam ‘verschrijvingen’ samenvat. Hierbij behooren niet fouten tegen de geslachtsregels, tegen het gebruik der werkwoords- en naamvalsvormen en tegen de spelling, alles volgens De Vries en Te Winkel. De laatstgenoemde fouten kunnen door terugdenken aan het vroeger geleerde òf vermeden worden, òf, als zij eenmaal gemaakt zijn, erkend worden als in strijd met het geleerde. Van verschrijvingen kan men alleen constateeren, dat zij niet het vereischte woordbeeld vertoonen, maar zij strijden niet tegen regels, die men leeren kan. Het schriftelijk werk bestond in hoofdzaak in eigen opstellen, navertelde verhalen, vertalingen en zakelijke mededeelingen, b.v. het weergeven van den inhoud eener geschiedenisles. De aanwijzingen achter de voorbeelden wijzen op den leeftijd der foutenmakers. l = lagere school en toelatings examen voor de H.B.S.; 1, 2, 3, 4, 5 = klassen eener H.B.S. en 5 = eindexamen H.B.S.; d = staatsexamen en verschillende oudere personen.
In het bekende boek van R. Meringer en K. Mayer, Versprechen und
| |
| |
Verlesen. Eine psychologisch-linguistische Studie (1895, Stuttgart) wordt eenige aandacht gewijd aan verschrijvingen (bl. 151-157). Eveneens in R. Meringer, Aus dem Leben der Sprache, bl. 136-142 (1908). De schrijvers beschikten echter over zeer weinig materiaal, meest nog eenige terstond opgemerkte verschrijvingen van Meringer zelf. In zijn overigens zeer belangrijke bespreking van dit boek door R.M. Meyer, Indogerm. Forsch., Anzeiger, VII, 209-214 (1897), heeft deze over dit onderdeel niets in het midden gebracht. Meringer en Mayer meenen opgemerkt te hebben, dat verschrijvingen veel overeenkomst vertoonen met versprekingen.
Belangrijk is, wat zij zeggen over het bestaan van grafische, motorische klankbewegingsbeelden, klankschrijfbeelden in ons, die ontstaan, doordat wij het schrijven letter voor letter, a.h.w. spellend leeren, maar die op den duur door veel schrijfoefening zich verbinden tot grafische woordbewegingsbeelden, woordschrijfbeelden, waarnaar de geoefende schrijver zich richt. Daarvan is het gevolg, dat wij zeer veel voorkomende woorden, bv. onzen naam onder brieven, ook als een eenheid, schetsend, trachten neer te schrijven, d.i. slordig, onduidelijk. Men zal bespeuren, dat deze opvatting steun vindt in een aantal der door mij opgemerkte verschrijvingen.
Wilhelm Wundt behandelt het schrijven als onderafdeeling der ‘Complexe intellectueele functie's’ (Grundzüge der physiologischen Psychologie5, III, 612-615; zie ook I, 307-320: Die Sprachzentren). Hij ziet het verschil tusschen lezen en schrijven vooral daarin, dat bij het lezen de optische indruk, de articulatiebeweging en de akoustische reactie nauw verbonden zijn, terwijl bij het schrijven naast de bewegingsgewaarwordingen der hand, die zeer veel minder duidelijk zijn dan het articulatiegevoel bij het spreken, nu eens het klankbeeld, n.l. bij het dicteeren, dan weer het schriftbeeld, n.l. bij het afschrijven, en eindelijk bij het opschrijven van eigen gedachten, de innerlijke akoustische en articulatorische gewaarwordingen een rol spelen. De bewegingen van het schrijven zijn daarom zeer afhankelijk van de hulp der optische woordbeelden. De ongeoefende schrijver heeft voortdurend, de geoefende herhaaldelijk de contrôle van het oog noodig. Men zal uit het hier meegedeelde materiaal kunnen afleiden, dat inderdaad jongeren zich lichter verschrijven dan ouderen. Dit wil echter niet zeggen, dat, als men maar voldoende geoefend is, men zich niet meer verschrijft.
Het tegendeel is waar, zooals iedereen weet, die veel correspondentie ontvangt. Wel doet zich bij meer geoefenden herhaaldelijk het geval voor, dat de verschrijving door het controleerende oog bemerkt en
| |
| |
daarna hersteld wordt, voordat het woord geheel af is. Meringer en Mayer geven daarvan eenige voorbeelden. Iedere schrijver neemt dit bij zichzelf waar.
Wundt is van meening, dat de meeste schrijffouten veroorzaakt worden door het feit, dat men in een veel sneller tempo spreekt en leest dan schrijft. Hoe meer deze beide tempi elkander naderen, des te minder schrijffouten worden er gemaakt. Stenografen zouden dus veel minder schrijffouten maken. Ik heb niet kunnen nagaan, of dit juist is. Hij onderscheidt: 1. weglating van woorden, lettergrepen of letters; 2. verwisseling van letters, in het bijzonder anticipatie van volgende letters; 3. herhaling van enkele letters of lettercomplexen.
Wundt zegt verder: ‘Umstellungen kommen bei normalen und geübten Personen nur bei sehr schnellem Schreiben vor (t.a.p. 615). Dit ‘nur’ is zeker niet juist, en wij moeten dan ook aannemen, dat hij niet over een voldoend aantal waarnemingen beschikte. Hij zegt verder, dat verwisseling van letters veel voorkomt bij het werken met de schrijfmachine, omdat hier wegens de overeenkomst der afzonderlijke bewegingen vaste woordcomplexen niet zoo in het geheugen zitten. Ik beschik op dit punt niet over feitenmateriaal, maar het zou belangwekkend zijn vast te stellen, of men hier in de meerderheid der gevallen te doen heeft met verwisseling van twee teekens, dan wel met verkeerden aanslag op het toetsenbord, nu eens hier, dan weer daar.
E. Meumann behandelt in zijn Abriss der experimentellen Pädagogie (1914; bl. 350-372) het schrijven, het schrijfonderwijs en het zuiver schrijven (spelling), waarbij hij ook de proeven van W.A. Lay vermeldt aangaande fouten bij het schrijven. Deze schijnt echter verschrijvingen niet als een bijzondere soort fouten onderscheiden te hebben en ook Meumann zelf spreekt er niet over.
Van Dr. C.B. van Haeringen verscheen in 1921 in De Nieuwe Taalgids, 15de jaarg. bl. 11-29 en 75-90, een artikel ‘Over verschrijvingen’. Hij verdeelt de door hem waargenomen gevallen in: 1. auditieve of phonetische verschrijvingen; 2. visueel-motorische verschrijvingen; 3. ‘indifferente’ verschrijvingen, in vele gevallen beter ‘visueel-auditieve’ te noemen, en verklaart het feit, dat hij van groep 1 niet veel voorbeelden heeft kunnen verzamelen, uit ‘het grote overwicht, dat uit de aard der zaak de visuele invloeden bij verschrijvingen hebben’. Deze opvatting wordt door de psychologen, die later het schrijven hebben bestudeerd, niet gedeeld. Het auditief-motorische woordbeeld is volgens hen in de eerste plaats beslissend voor wat neergeschreven wordt en niet het visueele.
| |
| |
Over het schrijven, niet in het bijzonder over verschrijven, handelt Mary L. Thompson, Psychology and Pedagogy of Writing (1925). Belangrijk is haar 3de hoofdstuk, dat inhoudt een samenvatting van de proeven met betrekking tot de psychologie van het schrijven. Over de werkzaamheid van het oog bij het schrijven zegt zij (bl. 62), dat wij bij introspectie bevinden, dat wij nooit letten op de bewegingen onzer vingers, maar schijnbaar op de juist geschreven letters; dat wij evenwel, wanneer wij een ander waarnemen bij het schrijven, opmerken, dat de oogen slechts weinig bewegen en niet den vorm van elke letter volgen, maar letten op de ordening der regels, de tusschenruimten en hoever het woord gevorderd is ter voorkoming van fouten. Het motorische woordbeeld heeft dus volgens haar den meesten invloed.
Verreweg het belangrijkste van het weinige, dat op dit gebied tot dusverre verscheen, is het boek van den psychiater Paul Ranschburg, Die Lese- und Schreibstörungen des Kindesalters (1928), dat pathologisch georiënteerd is, en voorts veel meer aandacht wijdt aan het lezen dan aan het schrijven. Onder het hoofd Faktoren und Vorgang der Schreibfähigkeit behandelt hij o.a. het denkend schrijven (bl. 153), waarvan in dit opstel uitsluitend sprake is, en zegt dat wij weliswaar niet weten, hoe de gedachten worden omgezet in woorden, maar dat wij eerst krijgen overwegend acoustisch-motorische woordvoorstellingen, die daarna in schrift omgezet worden. Hij is dus eveneens van meening, dat het visueele woordbeeld bij de wording van het schrift van minder beteekenis is.
Als voornaamste oorzaken van allerlei fouten bij het spreken, lezen en schrijven alsook bij het machineschrijven en in drukwerk beschouwt Ranschburg (t.a.p. 201 vlgg. en 207): 1. de perseveratie, d.i. het langzame uitklinken of uitdooven van een voorafgaanden prikkel (nawerking), met welken term Stoll ook benoemt het vroeger inzetten van een volgenden prikkel (voorwerking), en 2. de homogene remming, d.i. de verhinderende invloed, dien gelijke of gelijksoortige indrukken op elkander uitoefenen bij de reproductie (Ransburgsche Hemmung). Voorbeelden vindt hij bij R. Eigenberger, Psychische Fehlleistungen (1913); J. Stoll, Zur Psychologie der Schreibfehler (1913), die als oorzaken van schrijffouten ook noemt: grootere gemakkelijkheid in het hanteeren der taal en de werking van reproductieve bijvoortstellingen; H. Weimer, Psychologie der Fehler (1925) en bij H. Tillmann, Untersuchungen über die Rechtschreibung von Volksschülern, die zijn materiaal voor een deel geput heeft uit de gezamenlijke opstellen over een heel jaar van een groote Leipziger volksschool.
| |
| |
De vraag doet zich voor, of gevoelswerkingen ook een rol spelen bij het tot stand komen van verschrijvingen. Ranschburg wijdt daaraan een hoofdstuk Die affektive Hemmung (bl. 237-251) en zegt: ‘Ervaring en proefneming toonen ons, dat voorbeelden van verlezen of verschrijven, die naar den inhoud onmiskenbaar aan gevoelswerkingen zijn toe te schrijven, buitengewoon zeldzaam zijn’ (bl. 247 vlg.).
Hier volgen nu de door mij waargenomen gevallen met opmerkingen, als daar aanleiding toe is.
I. Een volgend letterteeken wordt vervangen door een, dat gelijk is aan een voorafgaand (progressieve assimilatie; postpositie): de oorzaak is in bijna alle gevallen perseveratie, in slechts enkele tevens de Ranschburgsche Hemmung b.v. in vervoeide i.p.v. verfoeide: telkels (telkens l); veler achter (achting l); genoen (genoeg l); zijze (zijne l); momument (monument l; de middelste m is ook anticipatie van de laatste); bekenk (bekend 1); afgeslagel (afgeslagen 1); flonkelen
(flonkeren 1); gij wilt zijt (zijn 1); moet met (men 1); blij, dat hij het klijt was (kwijt l; de verschrijving zal mede veroorzaakt zijn door de innerlijke acoustische waarneming der ij, en verder door de overeenkomstige schrijfbewegingsgewaarwordingen der b, l, ij, h en k); beboeld (bedoeld l); zwakker later worden (laten l); het logemet (logement l; de weglating der n is hier niet een afzonderlijk verschijnsel); als dit er niet bij staat, dat (dan l) weet je het zeker (hier geen invloed der innerlijke akoustische gewaarwording); niets te toen (doen l); op den ezel zijn zug (rug l); echtig (echter 1; overwegende invloed van het klankbeeld, waarschijnlijk uvulare uitspraak der r); begin der nieuwe beschiedenis (geschiedenis 1); de Snowdow (Snowdon 2; zeker geen invloed van het klankbeeld); martelmerktuigen (-werktuigen 1); wordt hier verstaat (verstaan 2); dat die badkuid (-kuip 2) vol komt (de verkeerde schrijfbeweging veroorzaakt door de drie d's); dat was goed, was (want 2) de rechtspraak was (ook anticipatie van het volgende was); door door (dooi 2); ik ruk (rust
3); wordt met
(men 5); vervoeide (verfoeide 5; misschien ook invloed van het onjuiste klankbeeld); riep ruid (luid d); laulier (laurier d); lat. mamemus (manemus d; ook anticipatie der volgende m); voeling te houding (houden d); niet te (de d) plaats; zeer waarschijnlijk ook invloed der klankassimilatie); wetten en waarheden op te storen (sporen d); rekenkundige vraakstukken (vraagstukken d; ook anticipatie der volgende k's).
De akoustische intensiteit der vocalen en diphthongen is zeer veel grooter dan die der consonanten, en daar de innerlijke akoustische gewaarwording ongetwijfeld bij vele personen van overwegende be- | |
| |
teekenis is bij het schrijven, kan men verwachten, dat het aantal verschrijvingen van vocalen en diphthongen betrekkelijk gering is. Door mijne waarnemingen wordt dit bevestigd.
Davad (David 1); une boîte et des voîlets (volets l); gevallan (gevallen l); spoorwegmaatschaap (- maatschappij 1); hij verdiendie (verdiende l); Macadonië (Macedonië 1); kathalieke (katholieke 2); met doffe stom (stem 2); den achttiendien (-den 2) April; schoenen moest schoen (schoon 4) maken; van zijn zijn (zoon 5); waaraan hij zich niet kon onttrokken (onttrekken 5); lat. gesset (gessit d); lat. veniebat hieri (heri d); raadplagen (-plegen d).
II. Een voorafgaand letterteeken wordt vervangen door een, dat gelijk is aan een volgend (regressieve assimilatie; anticipatie): de oorzaak is perseveratie.
kekte (dekte l); nuchtigen (nuttigen l; invloed der innerlijke akoustische gewaarwording, waarbij ch = g); naas (naar 1) Syracuse; moed (moet l) jelui den moed hebben; elkel (enkel l); de bries (brief l) luidde aldus; veet (veel l) nut; werder (werden 1) er (progressief en regressief); drars (dwars l; zeker geen invloed van het hoorbeeld); te (de l) toutes ses forces; teisderden (teisterden l); brobeeren (probeeren l); dar (dat l) er; et (en l) tevens; de larere
(lagere l) school; geschenden (geschenken l) uitdeelde; de vioot (viool l) niet; gosgemaakte (losgemaakte l); kraar (klaar l; geen invloed van het hoorbeeld); omstuimig (onstuimig l); rankschikken (rangschikken l); schaarherders (schaaph. l; ook door de tweede r); gegeerde (regeerde 1); eer (een 1) uur later; ik hem (heb 1) mijn hart; tog (toch 1) nog; op (om 1) elf uur hield hij op; kwamer (kwamen 1) er klachten; tot de klok elf sloen (sloeg l). Dan stond hij enz.; dan (dat 1) kon ons echter niet schelen (4 n's); kwauw (knauw 1); gehaldeld (gehandeld 2); Karen (Karel 2) van Anjou; de ontwekking (ontdekking 2) van den zeeweg naar Indië; vloolijk (vroolijk 2); treugig (treurig 3; schrijffout ook door het uvulaar articulatiegevoel der r, en dus ook progressieve assimilatie); Mammiliaan (Maximiliaan 3; daardoor ook een lettergreep weggevallen uit mimi); sleepslagen (zweepslagen 3); fafenis
(lafenis 3); klevelarijen (knevel. 4); heldhaftige dagen (daden 4) in de dagen der revolutie); wergtuigkundige (werktuigk. 4); schaatsschuld (staatsschuld 5); zij doet zich kennis (kennen 5) als; hoe kocht (komt 5) het toch; ik kon onmogelijk wan (wat 5) uit hen krijgen; ook onder invloed der voorafgaande n's); werdra (weldra 5); hoo (zoo 5) heeft hij gewerkt; lat. aussus (ausus d) essem; lat. pupietur (cupietur d); lat. legatibus (legatis d) colloquentibus.
De anticipatie van vocalen en diphthongen komt in de door mij op- | |
| |
geteekende verschrijvingen weer minder voor dan die van consonanten.
bierbier (barbier l); rupubliek (republiek l); gij (ga l) jij; bazat (bezat l); bollon (ballon l); touschouwers (toesch. l; herhaaldelijk aangeteekend); touvertrouwd (toevertrouwd l; herh. aanget.); zeeuwleeuwen (zeeleeuwen l); hij (had 1) hij er in toegestemd; een grout (groot 1) houten zadel; gazanten (gezanten 1); zou (zoo 1) gauw (zou wordt herhaaldelijk geschreven in plaats van zoo, ook al is er geen ou of au in de buurt; zeker is in dit laatste geval de oorzaak te zoeken in het klankbeeld der met ou-timbre gesproken oo; in de andere gevallen kàn het van invloed zijn); Philuppus (Philippus 1); Droco (Draco 1); Jaruzalem (Jer. 2); chururgijn (chir. 2); moeillioen (millioen 3); dofpot (doofpot 4); lat. milti (multi d); lat. secondo (secundo d; waarschijnlijk ook invloed van fra. seconde); lat. se datoros (daturos d) esse; lat. pholosophus (philos. d); fefillit (fefellit d); lat. Cicoronis (Ciceronis d; dikwijls zoo); lat. ragatum (rogatum d); pupulieren (popul. d).
Opm. Bij schrijvers van alle leeftijden vindt men zeer dikwijls gelijk i.p.v. geluk. Het klankbeeld kan hier niet van invloed zijn. Deze echte verschrijving wordt bewerkt door de invoeging der u in de schrijfbeweging der staartletters g, l en k.
In de hiervoor genoemde gevallen van postpositie en anticipatie van consonanten-teekens staan c, h, j en q geen enkele maal in plaats van een ander letterteeken, v, x en z éénmaal, r, n en t elf-, twaalf- en veertienmaal. Dit is in overeenstemming met de frequentie dezer teekens in de schrijftaal.
III. Postpositie en anticipatie van gelijke geheele lettergrepen en woorden door perseveratie komt veel minder voor dan van enkele letters, en bij minder geoefende schrijvers het minst. Dit wordt veroorzaakt doordat deze nog weinig samenvattend schrijven, dus nog niet in syntactische eenheden. Zij staan dan ook minder bloot aan de fouten, die daarvan het gevolg kunnen zijn.
Onderlinge onderloogjes (oorl. 1); opgewonden opstand (toestand 1); nauwelijks was het weg, of een nieuwe verscheen weg (weer 1); hij (had 2) hij er in toegestemd; zoo ras mogelijk slopen de rasdieven (gauwdieven 3) de deur uit (deze fout is bewerkt door de gelijke beteekenis van ras en gauw); zoo vol van (was 3) het huis van spinnewebben; zoodra op (ik 5) mij op school bevond; had zijn vrouw soms zijn (een 5) bochel; naar (na 5) drie uur kwamen wij daar aan (deze zeer veel voorkomende fout wordt mede bewerkt doordat velen bij het spreken na en naar niet naar de beteekenis onderscheiden); hij verborg geen greintje boosje (boosheid 5); bij de geboorte was (van 5)
| |
| |
zijn eersten zoon was de oude peetoom reeds overleden; men zou men (hem 5) overleveren.
IV. Een letterteeken wordt in- of achtergevoegd gelijk aan een voorafgaand of volgend door perseveratie, progressief en regressief. De bijgevoegde teekens staan tusschen vierkante haken.
Kweekk[w]as (1); jubel[j]aris (1); her[h]inneren (1); onfa[n]tsoenlijk (1); trott[r]oir (1); aanta[n]sten (2); glob[l]e (1); in 't begin[g] (2); in g[l]euren en kleuren (2).
sch[r]eerbekken (l); sch[r]amper (l); un cri[t] perçant (l); le p[l]avé est glissant (l); a[n]vancer (l); b[l]oucles (l); hij kon[s] alles verdragen (1); het c[r]anonische recht (2); om[s] iets goeds te doen (2); e[r]nergie (3); schijn[t] bedriegt (5); tegen[s] ons (5); vooral[s] als hij begint (d); lat. p[r]oterit prodesse (d), op dit standp[l]unt geplaatst (d).
V. Een lettergreep wordt bijgevoegd, gelijk aan een voorafgaande of volgende, of aan een slechts gedachte, door perseveratie, progressief en regressief.
het waaide en [ge]regende geweldig (1); Herodo[to]tus (1; progressie + regressie); want al[le]s Hermes (1); hij had hem [van] al zijn vrienden ontnomen (2; tevens contaminatie: berooven van + ontnemen); weer aan het bestuur [be]kwam (3); [be]spraakzaam (3; tevens contaminatie: bespraakt + spraakzaam); over[al] het algemeen (3); [on]afankelijke vraagzin (d; door den invloed van: indirecte vraagzin); het stond gewoonlijk[er] hooger (d); [Aga]memnonszuilen i.p.v. Memnonszuilen (d) is het gevolg van de overeenkomst der klankbeelden en waarschijnlijk niet van begripsverwisseling; staats[in]regeling (d; tevens contaminatie: staatsinrichting + staatsregeling); onverschillig[gig]heid (d).
VI. Een letterteeken, een lettergreep of een woord wordt weggelaten bijna altijd door invloed van een gelijk element (Ranschburgsche Hemmung). Het weggelaten deel is gecursiveerd.
Grensstraat (d); Willebrord (1); warmpjes (1); portrait (1: meermalen genoteerd); kunststuk (1: haplographie); prachtig (2: invloed van het klankbeeld: zeer zwakke articulatie der uvulare r); zijn zoon nam wraak (1: haplographie); 's avonds (5); lat. progredi (d).
Onder zijn bestuur zijn veel wegen aangelegd (1); beteekenen (l: dikwijls gemaakte fout, door de vele e's en en + en: haplographie); die eigenwijs was (1: door de gelijkheid w-s: w-s); open en (1); verdedigingsverbond (2); zij waren gewaarschuwd (3: haplographie); deze defeninitie (4: haplographie; de e van fe: progressieve assimilatie; de eerste lettergreep ni is een gedeeltelijk herstel der niet volschreven lettergreep fi); zaklantaarn (5); een rol spelen (d); dankbetuiting (d).
| |
| |
VII. Twee letterteekens verwisselen van plaats: metathesis.
munéro (1); Epimanondas (1); overgetez (1); schelts (1); Speudo-Smerdis (1: bevorderd door de komende s); mededelen (1: invloed van de voorafgaande lettergreep de); in gesterkten (3) draf; lasaris (3); geüllistreerde (4).
Opm. Ons laten sukkelend i.p.v. ons latende sukkelen, een signaal doen hoorend i.p.v. een signaal doende hooren, en dergelijke zeer veel voorkomende fouten zijn geen echte verschrijvingen. Zij worden veroorzaakt doordat laten-sukkelen, doen-hooren tot eene begripseenheid geworden zijn en bij de vorming van het participium als één woord behandeld worden.
Voorbeelden van perseveratie + Ranschburgsche Hemmung hebben wij in: hij den vogels een kon schieten (3); en Gribaltar (5).
Een groot aantal der tot dusver beschouwde verschrijvingen kan men moeilijk of in het geheel niet uitspreken. Deze zijn dus blijkbaar tot stand gekomen buiten invloed van de akoustische innerlijke gewaarwording. En dit maakt haar essentiëel verschil uit met versprekingen.
Ranschburg (t.a.p. 199 vlg. 214 vlg.) leidt uit door hem gegeven voorbeelden van druk- en schrijfmachinefouten af, dat r en l, die in elkanders nabijheid voorkomen licht aanleiding geven tot fouten maken, b.v. strictry i.p.v. strictly. Hij moet echter toegeven, dat het materiaal van Tillmann hiervoor geen bewijzen levert. Bij Van Haeringen (t.a.p. 88) vind ik alleen Burgaar i.p.v. Bulgaar, in mijn eigen voorbeelden alleen flonkelen i.p.v. flonkeren, riep ruid i.p.v. riep luid, laulier i.p.v. laurier, kraar i.p.v. klaar, die door hun onbeteekenend aantal geen steun kunnen verleenen aan de stelling van Ranschburg.
VIII. Contaminatie: van twee synonieme woorden of zinsdeelen wordt een deel van het eerste verbonden met een deel van het tweede: het resultaat is een niet bestaand woord of een niet idiomatische uitdrukking.
A. Contaminatie van woorden:
gewilloos (1: gewillig + willoos); praatzaam (3: praatziek + spraakzaam); onmachteloos (3: onmachtig + machteloos); uitgezicht (4: uitzicht + vergezicht); hij bezwicht (5: bezwijkt + zwichten); triumvirator (d: lat. triumvir + triumphator).
B. Syntactische contaminatie:
hoe langer hoe meer en meer (1: hoe meer + meer en meer); tot de avond is ingevallen (1: de avond is gevallen + de duisternis is ingevallen); voor een heelen tijd geleden (1: voor een heelen tijd + een heelen tijd geleden); met looden pootjes keerde Pietje huis- | |
| |
waarts (1: met hangende pootjes + met looden schreden); de dames hielden den tijd onledig (1: zich onledig houden + den tijd doorbrengen); nadat men met het werk een aanvang had genomen (2: een aanvang maken met + het werk had een aanvang genomen); aan ontsnappen is op dit moment geen sprake (2: aan ontsnappen is niet te denken + van ontsnappen is geen sprake); op enkele uitgezonderd (3: op enkele na + enkele uitgezonderd); men zal met het spel een aanvang nemen (3: met het spel beginnen + het spel neemt een aanvang); ten goede van 't Engelsche volk (3: het kwam het volk ten goede + in het belang van); toen een van hen mondorgel speelde (3: op het mondorgel spelen + orgel spelen); hij is daarin gelukt (4: geslaagd + het is hem gelukt); dat de straten hun gewonen aanblik hebben (4: aanzien hebben + aanblik opleveren); hij had hier niets tegen in te werpen (4: inbrengen + een tegenwerping maken); zoo aangenaamst mogelijk (4: zoo aangenaam mogelijk + alleraangenaamst); zij snijdt hoog op van haar rijkdom (5: opsnijden + hoog opgeven van); van weinig schrijvers uit dien tijd is het tegenwoordig nog waard de stukken te lezen (5: van weinig schrijvers is het de moeite waard + weinig schrijvers zijn waard gelezen te worden); de natuur na te malen (5:
naschilderen + afmalen); de kok kreeg het op schuld (5: op zijn dak + de schuld); hij snoefde geweldig op tegen de anderen (5: sneed op + snoefde); zij hadden toestemming gekregen te mogen kampeeren (5: toestemming te kampeeren + zij mochten kampeeren); aan het eten
zei hij (5: aan tafel + onder het eten).
Onder de door mij opgeteekende gevallen van syntactische contaminatie zijn er twee, die men bij minder geoefende schrijvers meermalen aantreft, n.l. een superlativus versterkt door mogelijk (zoo aangenaamst mogelijk) en het overtollig gebruik van den infinitivus mogen (zij hadden toestemming gekregen te mogen kampeeren).
Paul geeft in zijn Prinzipien der Sprachgeschichte2, 145, de volgende definitie: ‘Unter Kontamination verstehe ich den Vorgang, dass zwei synonyme oder irgendwie verwandte Ausdrucksformen sich gleichzeitig ins Bewusstsein drängen, so dass keine von beiden rein sur Geltung kommt, sondern eine neue Form entsteht, in der sich Elemente der einen mit Elementen der andern mischen’.
Paul onderscheidt bij zijn zeer talrijke voorbeelden (t.a.p. 145-156) niet steeds nauwkeurig paraphasie van paragraphie, evenmin trouwens als Wundt, Die Sprache3, 394 vlgg., 398 vlgg., in het bijzonder 555-558: Erscheinungen der Paraphasie, in zijn zeer zeldzame voorbeelden. Voor zoover het de paragraphie betreft, en daarvan is in mijn opstel alleen
| |
| |
sprake, schijnt mij een syntactische contaminatie op de volgende wijze tot stand te komen:
Eerst heeft er een wilsinstelling plaats. Tegelijk daarmee of onmiddellijk daarna is een vorm ter uiting aanwezig, maar alleen wat betreft het eerste gedeelte duidelijk geformuleerd. Deze aanwezigheid vindt haar uitdrukking in het innerlijk hooren, bij sommigen en vooral bij jongeren ook nog in de innerlijke articulatie-gewaarwording. Het schrijven der syntactische eenheid verloopt nu regelmatig tot het punt, waar door gelijkheid van klank of/en/gelijkheid van zinsbouw en beteekenis een andere wijze van uitdrukken als het ware gewekt wordt (Ranschburgsche Hemmung’), aansluit aan het reeds tot uiting gebracht en verder automatisch verloopt. Van gelijktijdigheid is hierbij geen sprake.
Zooals ik reeds heb opgemerkt, ook zeer geoefenden verschrijven zich nog wel. Het gaat met hen als met zeer geoefende musici, zelfs met meesters op hun instrument, die er ook wel eens naast slaan, srtijken of blazen, wanneer zij uit het hoofd voordragen. Immers ook bij hen verloopt de tonenreeks grootendeels automatisch ten gevolge van de automatische vinger- en handbewegingen.
In de werken van goede schrijvers vinden wij niet vaak voorbeelden van syntactische contaminatie. Casu quo wordt deze bij de correctie opgemerkt. Een voorbeeld vindt men in H.C. Muller's vertaling van Sophocles' Antigone (2e dr. vs. 176, uitg. W.B.) ‘Mij dunkt het toe, dat ieder enz.’, ontstaan uit: Mij schijnt het toe, dat enz. en Mij dunkt, dat enz.
Meringer en Mayer, t.a.p. 152, maken nog deze opmerking: ‘Eine genaue Erforschung der heutigen Schreibfehler wurde vielleicht auch für die auf schriftliche Zeugnisse angewiesenen Geisteswissenschaften, namentlich für die Herstellung der Texte alter Dichtwerke nicht ohne Nutzen sein’.
Een verwante gedachtengang bracht Van Ginneken er toe eenmaal te schrijven: ‘Zoo is b.v. nog de haplologie misschien 90 op de 100 maal als haplografie te verklaren’ (Grondbeginselen der Psychologische Taalwetenschap, Leuv. Bijdr. VI, 16).
Statistische studiën als de voorgaande kunnen er toe bijdragen het inzicht bij te brengen of te verlevendigen, dat de taalwetenschap niet alleen klankwetenschap is. Uit dit oogpunt beschouwd verdienen sommige verschijnselen, b.v. de metathesis nog een nader onderzoek.
Amsterdam, 8 Mei 1935.
A. VERSCHUUR |
|