Onze Taaltuin. Jaargang 3
(1934-1935)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDrentsch dialectI. De lokwoorden voor de huisdierenAls muziek klinken me nog in de ooren de roepstemmen van boeren en boerinnen, als ze op stille zomeravonden hun naar de stallen terugkeerende vee met melodieuze klanken tot zich lokten. Een toevallige gebeurtenis deed deze jeugdherinneringen weer bij me opkomen, en me besluiten, een onderzoek in te stellen naar deze lokwoorden. Tot mijn groote spijt moet ik hier de melodie en intonatie dezer vormen laten rusten: gelukkig is er op het Philologisch Instituut te Groningen reeds een goed geslaagd begin gemaakt met het phonografisch vastleggen ervan. De studie van en het onderzoek naar deze woorden lijkt me geenszins van belang ontbloot. In de eerste plaats mogen we verwachten oeroude woorden te ontmoeten, klanken met een innige klankwaarde, termen, die van geslacht op geslacht zijn overgegaan en ons dus misschien kunnen helpen bij het reconstrueeren van vroegere bevolkingstoestanden. Speciaal voor de vraag, hoe de Groningsche Ommelanden hun Friesch karakter hebben verloren, geeft dit onderzoek misschien enkele aanwijzingen. In de tweede plaats hebben we te doen met woorden uit een intieme sfeer, want de band tusschen de boer en zijn vee is zeer innig. We komen dus terecht bij de ‘Kosewörter’ en de kindertaal. En tenslotte: het betreft hier woorden, die dienen om luid geroepen te worden. We kunnen hier in levende taal nagaan, welke fonetische veranderingen het gevolg zijn van dit speciale woordgebruik, en welke klanken in een Nederlandsche mond het verste doordringingsvermogen hebben. Speciaal om deze laatste reden is phonografische vastlegging noodzakelijk, omdat hier klank, intonatie, toonshoogte en melodie te zamen het gewenschte resultaat opleveren. Natuurlijk blijft de interessante kwestie der woord-etymologie ook van belang. Ik meen echter daarmee voorzichtig te moeten zijn, omdat | |||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||
mijn materiaal nog zeer beperkt is. Wanneer t.z.t. de verzameling vollediger is, kan een begin worden gemaakt met de woordverklaring. Voorloopig geef ik dus alleen de vormen, en hier en daar zoo noodig, een enkele conclusie. Het onderzoek betreft de huisdieren paard, koe, schaap, geit, varken, kat, konijn, kip, duif, eend. Het bleek me noodig voor de jonge dieren tevens een aparte lijst aan te leggen. Hier en daar bestond zelfs verschil naar 't geslacht, zoowel van het geroepen dier als van den roeper, terwijl er sporen zijn, die erop wijzen, dat men bij import van een nieuw huisdier diens vreemde lokwoord mee importeert. Ook hier opent dit onderzoek voor de kultuur-historie perspectieven. Het hier gepubliceerde beslaat de dorpen Sleen (Z.O. Drente), Ruinen (Z.W. Drente), Peize, Roden en Norg (= kop van Drente), terwijl voor de provincie Groningen gebruik is gemaakt van Ter Laan's N. Gron. WdB., dat weer een ware mijn bleek. Tevens is een oog geslagen in Boekenoogen's: ‘De Zaansche Volkstaal’, Draayer's ‘Woordenboekje van het Deventersch Dialect’, Berghaus': ‘Der Sprachschatz der Sassen’ en Waling Dijkstra's: ‘Friesch Woordenboek’. Verder onderzoek in andere dialectwoordenboeken leek me voorloopig te tijdroovend. Want het is een bezwaar van alle woordenboeken, die op de hedendaagsche wijze alphabetisch zijn ingericht: men kan er alleen in vinden de woorden, die men kent. Een indeeling der woorden in bepaalde hoofdstukken zou vooral de dialect-woordenboeken veel overzichtelijker en nuttiger maken. | |||||||||||||||||
I. Het paard.a. 1. kwo! kwo! kwo! 2. kwo jong! kwo! 3. ko jong! kwo! Deze vormen komen voor in Z.O. en N. Drente. We mogen ze beschouwen als de imperativus of adhortativus van komen. In Sleen komt voor de adhortativus (tot personen) 2e persoon (S. en P.) kwan = kom an! (adh. 3e pers. = allé!) Bovendien wordt hier de zin ‘Kom jongen’ gesproken als ‘ko jong!’ ( = 3). b. koi! koi! (Ter Laan), waarschijnlijk eveneens een vorm van komen. c. hop! hop! hop! Deze vorm kent Nietap (N. Drente); Ter Laan noemt hem voor 't Hoogeland en 't Westerkwartier. Waling Dijkstra noemt ook ‘hop’ als roepwoord voor het paard naast hoppe, happe als soortnaam. Als soortnaam kent Ter Laan het alleen in de kindertaal: hop, hoppie, hopke. Tevens wordt het in Groningen gebruikt om een paard gerust te stellen, te doen stilstaan, enz. | |||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||
d. hes! hes! hes! te Ruinen. Ter Laan noemt hies = paard, dus als soortnaam. e. Berghaus heeft ‘Hesse’ en ‘Hest’, en wil dit verklaren als ‘paard uit Hessen’. | |||||||||||||||||
II. Het veulen.a. 1. hes! hes! hes! 2. hessie(n), hessie(n), hessie(n). In N. Drente en Westerwolde (zie Ter Laan). Deze vormen worden in de kindertaal ook gebruikt als soortnaam evenals ‘heske’, dat Ter Laan noemt voor het Hoogeland als vleinaam voor 't veulen. b. 1. heis! heis! heis! 2. heisien, heisien, heisien! (Sleen). 3. heissie (Langeloo, gem. Norg). Ook deze vorm wordt alleen in de kindertaal gebruikt als soortnaam. De ei moet worden verklaard uit het gebruik als roepwoord, vooral onder invloed van de verkleiningsuitgang. c. het! het! het! (Nietap in N. Drente) en verder in het Westerkwartier en op het Hoogeland (zie Ter Laan). De ‘aanspreektitel’ ‘het!’, ‘hetje!’, ‘lutje hetje!’ vormt een climax van vriendelijkheid. d. ies, ieske, hies! Volgens Ter Laan gangbaar in Westerwolde en 't Oldambt. Een veulen heet in Westerwolde ‘hiesvool’, in 't Oldambt ‘iesvool’; ook deze term komt dus voor als soortnaam. e. ‘kis! kis!’ of ‘kissien! kissien!’ in Westerwolde (Ter Laan). Feitelijk zijn er dus 3 vormen: 1. hes, heis, hies, ies. 2. het. 3. kis. Bij 1 ( = hes enz.) denkt men onwillekeurig aan de wisseling hers/hors. Ter Laan kent echter een woord hies = 1. bovenstuk van de poot van paard, koe, geit, schaap (zie in voce). 2. = paard. 3. rookvleesch. Ook Berghaus noemt een woord Hesse = 't vleezige deel van de poot. Bij deze beteekenis denken we hes, etc. ook gemakkelijk als = ‘de langpootige’, want deze eigenschap valt vooral bij een veulen erg op. Bij ‘het’ komen we onwillekeurig op het Nederlandsche ‘hit’ = klein paard. Maar volgens Franck-Van Wijk is dit een betrekkelijk jong woord in de beteekenis van Hetlandsch paard (zie ook Berghaus op Hesse). Schuilt in dit Groningsche ‘het’ dan misschien een deminutief-suffix t? De vorm kis, (kos, kös), enz. komt ook als lokwoord voor andere dieren voor. | |||||||||||||||||
III. De koe.a. 1. kwo jong! kwo. 2. ko jong! kwo! (Sleen). 3. kö jong! kwa! 4. kobbes jong! kwa! (Ruinen). 5. kom oal! (Nietap). Hier hebben we vormen van komen. Interessant is in 4 de overgang van de w tot explo- | |||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||
sief, iets dat in de interjectie wel, wel! = bel, bel! ook voorkomt. b. 1. kuus! kuus! kuus! (Peize). 2. koai! koai! koai! (Norg). 3. koi! (Ter Laan). Dezelfde noemt nog de vorm ‘kui’ in het spreekwoord: Gain kuino of muino ( = kind noch kraai). Bij al deze k-vormen denkt men haast vanzelf aan het woord koe. De vormen 2 en 3 kunnen echter ook bij ‘komen’ behooren. c. 1. tuus! tuus! tuus! 2. tuui! tuui! tuui! 3. tuussie! (Noord-Drente). 2. Ter Laan noemt: a. tu tu tu! b. tu tue! c. tu tu tumòl. d. tu tu tumol tu! e. tui! tuiké. Als soortnaam in de kindertaal komen in 't Gron. voor tui, tuike, tuke, tukemaanje. Ook Waling Dijkstra kent tuike als vleinaam voor de koe. Deze t, waarvoor het Friesch-Groningsche gebied voorkeur schijnt te hebben, kan zijn ontstaan hebben gevonden in de voor intiemhuiselijk gebruik overgenomen kindertaal. | |||||||||||||||||
IV. Het kalf.
Boekenoogen kent kui = vrouwelijk kalf. Ook hier bestrijken de t-vormen weer het Friesch-Gron. gebied + Noord-Drente. De vorm van Ruinen is waarschijnlijk op te vatten als een nabootsing van het zuigen, c.q. als een stam van het werkwoord. | |||||||||||||||||
V. Het schaap.a. suuie! suuie! suuie! (Sleen). b. taai! taai! taai! (Peize + N. Drente). Ook Ter Laan noemt het voor Groningen. c. oei! oei! oei! (Langeloo en Norg). d. kis! of kissien! lokwoord voor den belhamel in Westerwolde (zie Ter Laan). Boekenoogen kent als lokwoord kies! e. sik! (Waling-Dijkstra). De vorm ‘oei’ doet denken aan ‘ooi’, dat me als lokwoord is opgegeven voor Dwingeloo. Ter Laan verklaart op gezag van Dr. W. de | |||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||
Vries taai = 't aai, en komt dus ook op een ablaut van ooi. De term suuie (a) heeft eenige overeenkomst met de Friesche vormen ‘saeijer’ en ‘saei-laem’ = lam, dat wordt grootgebracht zonder hulp van 't moederschaap (zie W. Dijkstra in voce), maar of er verband is, is moeilijk uit te maken. | |||||||||||||||||
VI. Het lam.{a. oet! oet! oet!} Sleen-Peize. {b. oetien! oetien! oetien!} Sleen-Peize. {e. oei! oei! oei!} Sleen-Peize.
{e. ampie! ampie! ampie!} Noord-Drente. {d. am! am! am!} Noord-Drente. f. lâânje! lâânje! lâânje! - Groningen (Ter Laan). De vormen a en b hebben stellig een deminutief-suffix t. Am, ampie is m.i. een rechtstreeks uit de kindertaal overgenomen woord, terwijl laanje (met genasaleerde aa) een ‘Kosewort’ is met vérregaande palataliseering. | |||||||||||||||||
VII. Het varken.a. koerr! koerr! koerr! - Sleen, Peize + N. Drente. {b. kos! kos! kos! (Roden - Een). {c. kös! kös! kös! (Nietap). {d. Ter Laan geeft: koes en kos. Hij kent koeske en kos(ke) ook als soortnaam in kindertaal en citeert een ‘knijlaidje’ voor Oldehove: ‘Hosse bos hos!
Wie slachtno no kos,
Wie mestno no stier,
Wie brauwno bier,
Wie bakno brood
Zo wordt ons lutje wichtje groot’.
e. Verder geeft Ter Laan de vorm hus als roepwoord en als eigennaam voor 't varken in de kindertaal. f. keu! en kieu! (Z.W. Drente). Opvallend tusschen al deze k-vormen is het woord hus. | |||||||||||||||||
VIII. Het big.Bijna overal wordt dit dier geroepen met een klikken van de tong, dat ten naastenbij klinkt als het slobbergeluid, dat bij het drinken wordt gemaakt. Als soortnaam komen in de kindertaal voor: koerrechien (Sleen), koerdie(n) (Noord-Drente), köske (Nietap), terwijl ook in Groningen de diminutiefvormen der voor het varken gebruikelijke | |||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||
woorden gangbaar zijn. Voor Z.W. Drente is keu dé term voor jong varken. Draayer geeft ook köntgen = big. | |||||||||||||||||
IX. De geit.Overal komt ‘sik’ voor zoowel als roep- als als soortnaam. (Zie ook Ter Laan, Boekenoogen, Draayer, Waling Dijkstra). Dr. W. de Vries kent het alleen als roepnaam, Boekenoogen geeft voor Assendelft siek. Hebben we voor de etymologie te denken aan een vorm = Hgd. Ziege of aan een stam van 't ww. zuigen? | |||||||||||||||||
X. De kat.Over 't heele gebied kent men de roepvorm en eigennaam poes. In de roepvorm hoort men ook poeis, (als hes - heis), poei, poeike. Ruinen heeft de umlautvormen puus en puussien. Ter Laan noemt verder mieke (uit de eigennaam Mies?) | |||||||||||||||||
XI. De jonge kat.Algemeen gebruikt men de deminutiva der vormen voor poes. N. Drente kent ‘miekie’ uitsluitend voor de jonge kat. | |||||||||||||||||
XII. Het konijn.
De vorm ‘trui’ doet denken aan een eigennaam Trui, als Mies voor de poes. ‘Nien’ is natuurlijk een afkorting uit ‘knien’, de gewone soortnaam voor konijn. ‘Nîênje’ geeft eenzelfde palataliseering te hooren als lâânje voor lam. Am is stellig een kinderwoord voor ram, het mannelijke dier (zie hier onder). | |||||||||||||||||
XIII. De kip.a. tuut: Drente, Groningen, Deventer. In Groningen ook heel gewoon als soortnaam: tuut-aai = kipei. In Drente is dit gebruik grootendeels beperkt tot de echte kindertaal. In de lokvorm in Sleen hoorde ik vaak een i: tuuit. (Vgl. hiermee heis en poeis). De uu is in al deze woorden zeer lang. b. ‘tuuk’ (korte uu) en ‘tuk’ (Ter Laan) op 't Hoogeland en in 't Westerkwartier, tuukjes ook als soortnaam. Ook Waling Dijkstra geeft tuk, tuk, tuk! als nabootsing van het hanengeroep om de hennen te verzamelen - of het als roepwoord door menschen wordt gebruikt, zegt hij niet. c. kiep: Z.W. Drente. Ook als soortnaam. (De ie is lang!) Ook aan de Zaan? Zie Boekenoogen in voce. | |||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||
d. piek: Ter Laan vermeldt het woord voor het Westerkwartier. De kloek. Algemeen gangbaar is ‘klok, klok, klok!’ Het kuiken.
De lokwoorden voor de kippenafdeeling zijn grootendeels onomutopeeën ‘zooals tuut, tuuk, tuk. Kiep is de roepvorm van kip, piek en pik zijn waarschijnlijk de stam van 't w.w. pikken. ‘Tik’ is de nabootsing van het pikgeluid. Ook wordt ‘tuut’ als Kosewort gebruikt: ‘mien tude’ = mijn schat. (Groningen). Oude vrijsters heeten in dit dialect ‘oale tuden’; terwijl ‘tuutje’ hier en daar = zoenGa naar voetnoot1). Het woord ‘piek’ is in 't Westerkwartier dé naam voor kuikens en jonge kippen [ook in de samenstellingen ainepiek, eendkuiken, hounerpiek (= kuiken van de kip) hinnepiek, hoanepiek.] Mijn zegsman voor Rottum gebruikte ‘eendepieken’ in de beteekenis van eendeneieren! Het woord kip is in Drente-Groningen niet gebruikelijk. De sing. is hen/hin, de plur. hoener, houner, hounders. | |||||||||||||||||
XIV. De eend.
| |||||||||||||||||
XV. De duif.
De klinkers, die in de lokwoorden domineeren, zijn (oe), uu, ie en de diftongen met i; de aanvangs-consonnanten zijn p, t, k. Het boven reeds aangeroerde verschil in geslacht is me opgevallen in N. Drente. 1. Mijn zegsman zei me in Roden over het lokwoord voor de koe: ‘Dat is tuus of tuui, ‘moar 'n oald wief zeg: ‘tui’. Mogelijk, dat elders dergelijke verschillen van mannen- en vrouwentaal bestaan. Of betreft het hier verschil in leeftijd, en staat misschien een jongere klank naast een oude? | |||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||
2. In Roden en Een, in N.-Drente dus, onderscheidt men, al naar 't geslacht van het dier, voor het konijn de lokwoorden:
Toevallig hoorde ik, hoe geimporteerde dieren de lokvormen enz. uit hun vaderland meebrengen. Het bevel tot een paard ‘op zij!’ luidt in Sellingen ‘schik!’ Maar tot de ingevoerde Russische paarden zegt men ‘prr!’, een term, die door den importeur op de koop werd toegegeven. Een sterk bewijs van deze woord-import met het vreemde dier leverden Norg en Langeloo. Deze dorpen kennen 2 lokwoorden voor het schaap:
Dit voorloopig onderzoek, op hoe beperkt terrein het ook geschiedde, gaf al veel interessants. Hopelijk zal een uitgebreider enquête nog veel wetenswaardigs aan 't licht brengen. | |||||||||||||||||
II. Een opvallende glottis-explosie in het dialect van RodenEen, voor zoover mij bekend, althans in het Nederlandsch verder zeldzameGa naar voetnoot1) laryngaliseering in sommige groepen van verkleinwoorden van bovengenoemd dialect deed me een onderzoek instellen naar deze klasse van woorden. Het resultaat van dit onderzoek lijkt me belangrijk genoeg voor een korte publicatie. 1. De meest-voorkomende verkleiningsuitgang in het dialect van Roden is in de singularis een genasaleerde ie, geschreven îê, in de pluralis steeds ies, nooit genasaleerd. Deze uitgang komt voor achter de substantiva op k, nk, ng, mo, no, lo, ro, f, g, cht, p, s. 2. De uitgang gîê, gies staat achter woorden op een klinker, op toōnlooze e, op w. 3. Het suffix egîê, egies komt na woorden op m, n, l, r, die een korte stamklinker bezitten. | |||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||
4. Dîê, dies (d = lenis) staat achter de woorden op l en r, die een lange stamklinker hebben, en tevens achter die op lt, rt, rd. 5. bîê, bies = b = lenis, vormen verkleinwoorden van substantiva met lange stamvocaal, die eìndigen op m. Als laatste groep van woorden blijven dan die, welke in hun verkleinvorm de opvallende klank bezitten, die aanleiding gaf tot het onderzoek. Dit zijn de woorden op d, t; n; nd, nt; en verder vele woorden op r, rd, rt. a. de woorden op d en t, bijv.: pad, pot, röt (rat), biet (= hapje), boot, proa'îê (praatje), enz., waarvan de verkleinvormen zijn pa'îê, po'te, rö'îê, bie'îê, boo'îê, proa'îê. b. de woorden op n met lange stamklinker, bijv.: loan, steun, stijn (= steen: uitspr. i + j), boon, enz., waarvan de verkleinwoorden lôâ'îê, stêû'îê, stîj'îê, bôô'îê. De n is dus verdwenen, na nasaleering van de voorafgaande vocaal. c. de woorden op nd en nt, bijv.: haand (= hand), fent (= vent), krint (= krent), hond, waarnaast de verkleinwoorden hââ'îê, fê'îê, krî'îê, hô'îê staan. Deze woorden ge dragen zich dus als die op n. d. de woorden op r met lange stamvocaal. bijv. leer, joar, deur, vuur, boer, met hun verkleinw. lee'îê, joa'îê, deu'îê, vuu'îê, boe'îê. Daar de r in deze positie (voor t/d van 't suffix) gemakkelijk uitvalt, is hier dus analogie naar de woorden op d-t. Toch is hier vaak aarzeling in de verkleinvorm. Vooral schijnt een geronde klinker de assimilatie tegen te houden, gezien de vormen vuurdîê, boerdîê, enz. Het woord ‘zoerdîê’ = zuurtje kon blijkbaar niet worden uitgesproken op andere wijze. e. de woorden op rd en rt. De r geeft rekking en verdwijnt of wordt maar even gehoord. De gerekte vormen gaan dan natuurlijk naar die op d en t, bijv.: aat, aa'îê (= erwt), staart, staa'îê, boad, boa'îê (bord), boord, boo'îê, enz. [de oo van boo'îê (bootje) is veel geslotener dan die van boo'îê (boordje)]. Ook hier is aarzeling! Feitelijk komt de ‘click’ dus alleen voor in woorden op n, nd, nt, d, t, daar de r uitvalt. Tusschen de vocaal van de stam en de nasaal van het suffix ligt in de uitspraak een hiaat, die wordt gevuld door de laryngale explosief. De uitspraak van deze woorden doet denken aan die van menschen met een gespleten gehemelte. Hoe we het ontstaan van deze laryngale explosief moeten denken? Het meest waarschijnlijk is een ontwikkeling te zoeken via een suffix | |||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||
‘kijn’. Dit palataliseerde de voorafgaande t, en werd daarin gesteund door de volgende ie. Deze nasale ie werkte tevens mee om de articulatie-basis nog verder naar achteren te verleggen. Waar krachten in tegenovergestelde richting werkzaam waren, bleef de laryngaliseering uit of kwam die gedeeltelijk tot stand: zoo in de woorden met een geronde vocaal. Nu de plaatsen, waar deze ‘click’ heeft gewerkt. Het gebied is zeer klein, tenminste tegenwoordig. Er zijn echter aanwijzingen, die duiden op grooter verspreiding. De besproken ‘click’ wordt nog gehoord in het dialect van de dorpen Roderwolde, Roden en Lieveren, dus in de gemeente Roden. Die verkleiningsuitgang is hier genasaleerd tot îê, ies: oudere menschen in Roderwolde laten nog even een n hooren [dus îên, ies]. Steenbergen in dezelfde gemeente heeft de genasaleerde îê, doch niet de click. De woorden op 1o hebben dîê als suffix, behalve in vogelîê (vogeltje). Langeloo, gem. Norg, kent evenmin de ‘click’. Het suffix is hier niet genasaleerd. Bezmie (= bezempje) en ‘vogelie’ missen (voor deze groep woorden) de overgangsklank d (lenis). Het gehucht Een (gem. Norg) heeft ook de niet-genasaleerde uitgang. Tegen de gewoonte in andere woorden van deze groep, sluiten ‘deeknoie’ (dekentje) en ‘vogelie’ aan bij het gebruik in Roden's dialect. Zelfs vinden we hier de zuivere ‘click’, gevolgd door de nasale îê, in woorden met een korte palatale vocaal als pa'îê (paadje), pi'îê (= pitje, maar ook paardje. In Roden heeft dit verkleinwoord 3 vormen: pi'îê, pee'îê, peerdîê). Norg kent de glottis-explosie niet: als eenig voorbeeld van palataliseering hoorde ik de vrouwennaam Janie = Jantje. Overigens sluit het dialect van dit dorp aan bij dat van het overige deel van Noord-Drente. Deze ‘click’ in het dialect der dorpen Roden, Roderwolde en Lieveren blijft een opvallend feit, temeer, omdat we hier zijn op de grenzen van het Friesche en het Saksische taalgebied. Misschien, dat hierin een mogelijkheid ter verklaring schuilt.
Groningen. J. NAARDING |
|