Onze Taaltuin. Jaargang 3
(1934-1935)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De naamvals-n in het zuidenNaast het vele betreurenswaardige, waartoe de jarenlange spellingdebatten in ons land aanleiding gaven, hebben deze echter ook hun goede zijde gehad. Niet slechts, dat verschillende omstreden punten daardoor tot meer klaarheid zijn gekomen, ook menige nieuwe, hetzij algemeen taalkundige, hetzij speciaal Nederlandsch-dialectische kwestie is er door aan de orde gesteld. Een dezer laatste kwesties nu heeft mijn bijzondere aandacht getrokken en mij een klein onderzoek doen instellen. In de brochure ‘Kollewijn-spelling en Taalwetenschap’ (Tilburg 1930) verduidelijkt Dr. Royen zijn uiteenzetting over de nominale klassificatie in het Nederlandsch met eenige voorbeelden uit het Valkenburgsch (en Heerlensch) dialect. Ofschoon daar in het lidwoord enz. onderscheid gemaakt wordt tusschen Mannel., Vrouwel. en Onzijdig, constateert hij, dat de mannel. vorm echter verder onverbogen blijft, met name in nominatief en accusatief gelijk is. ‘Dit synkretisme van nominatief en akkuzatief’ zoo luidt het verder... ‘is over het gehele nederlandse taalgebied verbreid (pag. 16’). Nagenoeg hetzelfde nog eens op pag. 103 van dezelfde brochure: ‘Kazus-n's kent nochtans ook 't zuiden niet. Evenmin als 't noorden’. Bij mijn weten is deze pertinente bewering tweemaal weersproken, en wel door twee uitnemende kenners onzer Zuidelijke dialecten, n.l. prof. van Ginneken en prof. Schrijnen. De eerste verklaart de accusatief-n te hebben gehoord in een speciale modificatie van zijn Oudenbosch dialectGa naar voetnoot1); de tweede, dat de n leeft ‘als geslachts-onderscheidingsteeken: in Noord-Limburg b.v. voor een anlautende vocaal, h, b, d en r in den accusativus, en er is geen gewonnen en getogen Venlonaar die de -n niet uitspreekt, wanneer hij zegt: van onzen Heer... enz. óók wanneer hij de algemeene Nederlandsche cultuurtaal spreekt...’Ga naar voetnoot2) Aan de weerlegging dezer beide aanvechtingen wijdt Prof. Royen een artikel in ‘De Nieuwe Gemeenschap’ van Sept. 1934Ga naar voetnoot3). Wat de verklaring van Prof. van Ginneken en het daartegen gerichte betoog van Prof. Royen betreft, wil ik mij geen oordeel aanmatigen, mijn dialectkennis van het West-Brabantsch is daarvoor te gering. Het door Prof. Schrijnen betoogde heeft echter mijn volle aandacht getrokken, niet slechts omdat ik geboren Venrayer (dus ook N.-Lim- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
burger) ben, maar nog meer, wijl het mij opviel, dat Prof. Royen's weerlegging blijkbaar geen hout sneed. Deze antwoordt n.l.: ‘Die drie woorden “in den accusativus” zijn een geraffineerd slimmigheidje. Door die “waarheid” suggereert de professor bij de onkundige lezer een onwaarheid. Immers de gehele waarheid is, dat elke Venlonaar bij de woorden die daarvoor in aanmerking komen de -n altijd zegt, niet slechts na voorzetsels of in het objekt. De venlose-n is allerminst een akkusatiefteken, zoals de grammaire raisonnée dat verstaat’. Prof. Royen gaat dan door met dit uit Venlosche dialect-texten aan te toonen. Nu moet mij van 't hart, dat het er m.i. meer op lijkt, dat niet de Nijmeegsche, doch de Utrechtsche hoogleeraar een ‘gemeen slimmigheidje’ uithaalt. Immers, terwijl Prof. Schrijnen zegt, dat een Venlonaar de mannel. accusatief-n in bepaalde gevallen blijft gebruiken ‘ook wanneer hij de algemeene Nederlandsche cultuurtaal spreekt’, laat Prof. Royen dit laatste rusten en doet hij alsof Prof. Schrijnen beweerd had, dat de Venlonaar deze accusatief-n in zijn dialect uitsprak. Slechts dáárop zou het antwoord passen, dat Prof. Royen geeft. Thans is dit echter niet ad rem. En of het Prof. Royen ooit gelukken zal, de onverdraaide stelling van Prof. Schrijnen te weerleggen, betwijfel ik evenzeer. Althans zou ik deze stelling voor Venray wel voor 90% durven staande houden. Daartoe begin ik te verklaren, dat ik bij mij zelf, als Venrayer, die veel A.B. spreekt, constateer, dat ik als regel, juist wanneer ik A.B. spreek, de nominatief-n laat vallen, doch de accusatief-n behoud bij woorden, die met vocaal, h, b, t of d beginnen. Ik zal dus bijv. zeggen: De Dom van Utrecht is hoog, maar: Ik ben op den Dom geweest. Vóór anlautende r geloof ik niet, dat ik persoonlijk de accusatief-n uitspreek, ofschoon ik ze bij anderen ook daar wel heb gehoord. Daar ik echter uit zelfobservatie geen voldoende bewijs kon leveren, heb ik een paar proeven genomen, waarvan de beschrijving hier volgt. 1. Ik liet 7 Venrayers, meestal onder controle ook van derden, twee Fransche zinnetjes vertalen, n.l. a. J'ai été en route tout le jour. b. Je vous dis que tout le jour est perdu. Zes dezer personen vertaalden precies als ik zelf n.l. a. Ik ben den heelen dag op stap geweest. b. Ik zeg u, dat de heele dag verloren is. De zevende zei in het eerste geval: Ik ben den heele dag op stap geweest. Dat hierbij bezwaarlijk invloed der leestaal gegolden heeft, blijkt uit de tegenproef, die ik nam met vijf onontwikkelde personen. Deze moest ik dezelfde zinnetjes in het Venraysch dialect voorzeggen, waarbij ik dus zelf, zoowel in nominat. als accusat. alle n's gebruikte. Vier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der vijf lieten bij het nazeggen der dialectzinnetjes in het A.B. in het 2o (nominat.) geval de -n achterwege, doch behielden deze in het 1o (accusat.) geval. De vijfde bleef alle n's gebruiken. Ik meen hiermee het bestaande onderscheid, althans voor h en d, bij A.B. sprekende Venrayers vrijwel bewezen te hebben. Dat daarmee ook het bij mijzelf geconstateerde onderscheid voor vocalen, b (en t) veel kans heeft, juist te zijn, zal niemand betwijfelen. 2. Daar ik uit de beschreven proef den indruk kreeg, dat in het dialect van Venray (en wellicht van een groot deel van Z.-Nederl.) de mannel. accusatief-n toch vaster zit dan de nominat. -n, nam ik ook nog een tweede, meer uitgebreide proef. De onderwijzers van vier Venraysche scholen werden bereid gevonden hun kinderen van de 4o klas, die nog nooit van een regel voor het n-gebruik gehoord hadden, een invuloefening te laten maken. Daarin moest op ongeveer 40 plaatsen -e of -en ingevuld worden, bijv. Na d- middag ben ik naar d- kermis geweest. Ik was voor d- avond thuis. D- dokter is d- oudst- heer van het dorp enz. Dat in het zoo verzamelde materiaal de verhoudingen natuurlijk niet in alle opzichten zuiver tot uiting zullen komen, geef ik gaarne toe, maar toch meen ik dat er wel eenige gefundeerde conclusies uit te trekken zijn. Daartoe volge echter eerst het resultaat op blz. 375: Leerlingen van niet Venraysche herkomst, die op school III en IV voorkwamen zijn niet meegerekend. Verschillende gevallen vielen uit, doordat sommige leerlingen ze oversloegen, of iets dergelijks. De accus. vóór r-gevallen geven we afzonderlijk op, om te doen zien, dat dáár de verdeeling het dichtst aansluit bij die der accus. gevallen voor voc. h, b enz. Als we berekenen willen, hoeveel n's er gemiddeld in mann. nom. en mann. accus. gebruikt worden, moeten wij bedenken, dat onze oefening extra-veel gevallen voor voc. h, b enz. bevat. Om eenig (zij het onzuiver) idee te verkrijgen over de numerieke verhouding tusschen de mann. woorden vóór voc., h, b enz. en de andere, telden we al de masculina der Woordenlijst van De Vries en te Winkel (3e uitg. 1881). Hierin zijn 3820 mann. woorden vermeld, die met voc. h, b, d, t, n of r beginnen, en 4532 met een anderen beginconsonant, een verhouding dus van ongeveer 1:1.2. Vooral hiermee rekening houdend, berekende ik de beide gemiddelden, die achter de accoladen vermeld zijn. Het voornaamste resultaat van dit onderzoek is nu ongetwijfeld, dat bij de mann. woorden de accusatief-n (34.57%) anderhalf maal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een ongezochte verklaring voor dit markante verschil is opnieuw, dat de meer oorspr. mann. accus. -n in het Venraysch dialect nog vrij wat hechter vast zit, dan de analogisch opgekomen nomin. -n. Dit is dus een tweede aanduiding, dat niet slechts de grammatische geslachten daar nog leven, maar dat ook het casus-gevoel er nog geenszins dood is. Wat ons nu verder opvalt, is vooreerst het groote verschil in ngebruik, bijv. tusschen school II en IV. Daarvan nauwkeurig de oor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zaken op te sporen lijkt me bezwaarlijk. Wel merk ik op, dat de opgave op de eene school anders of slechter begrepen kan zijn, dan op een andere. Van enkele leerlingen moest ik zelfs het werk opzij leggen. Wat school II betreft is de klasse-onderwijzer bovendien één der niet-Venrayers, die zich aan mijn eerste proef onderwierp, doch daarbij geen enke n gebruikte. Of ook dit invloed kan hebben? Dat men overigens ook steeds eenigszins moet rekenen met slordigheid en willekeur der (onwetende) scholieren, blijkt uit de 30 n-gevallen bij vrouwel. woorden. Deze zijn in Venray toch moeilijk aan gebrek aan genus-gevoel toe te schrijven. Een tweede punt, waarop ik de aandacht vestig is het algemeen laag gemiddelde van het n-gebruik. Zelfs in de mann. accus. voor voc. h, b enz. is dit nog geen 40% (al komt het in school IV dan ook boven de 50%). Weer lijken ons zekere oorzaken moeilijk op te geven. Of sommige leerlingen de n in hun A.B. ook werkelijk niet hooren?Ga naar voetnoot1) Of dat eenige, naar aanleiding der nieuwe spelling al eens iets gehoord hebben van: er hoeven geen n's meer geschreven te worden?Ga naar voetnoot1) En dan: een 4e-klas-leerling zal ‘den’ nog wel meestal lezen als ‘dEn’, ‘de’ echter als ‘de’, wat dichter bij het dialectisch ‘d'n’ komt, dan ‘dEn’. Bij toetsing aan het dialect kan dit invloed hebben. 3. Een derde, kleine proef nam ik, door het n-gebruik na te gaan in een aantal brieven van een volwassen vrouw, die in haar jeugd slechts L.O. genoten heeft. Van n-gebruik geeft zij zich in deze brieven zeer zeker geen rekenschap. Desondanks blijkt zij in 47 vrouwel. accus. nergens een n te gebruiken, in 45 mann. accus. voor voc. h, b enz. echter 31 × n (= 70%) en in 13 mann. accus. gevallen voor andere conson. 6 × n (of 46%). Gemiddeld dus 63,8% n-gebruik in mann. accus. De mann. nomin. gevallen heb ik niet geteld, doch daar stond slechts 2 maal een n vóór vocaal, éénmaal voor b. Bij haar dus een merkwaardig zuiver n-gebruik.
Het komt ons voor, dat na deze onderzoekingen, de in het begin geciteerde beweringen van Dr. Royen zeer aanvechtbaar worden. Voor den uiterlijken verschijningsvorm der Zuidelijke dialecten, wil ik niettemin aannemen, dat zij vrijwel juist zijn. Echter is taal nog iets meer dan materieele, hoorbare klank. Dat zal ook Dr. Royen tenslotte moeten toegeven. Of zijn stelling nu verder voor het geheele Zuiden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(en Noorden?) moet opgegeven worden, zullen elders genomen proeven moeten uitmaken. Het weinige, dat ik daartoe zelf reeds buiten Venray deed, wil ik kort vermelden. Het moge een aansporing zijn. Het resultaat van mijn eerste proef, genomen bij niet-Venrayers was: 4 personen, die het onderscheid juist maakten, als ik zelf (resp. geb. te Wanssum, Wellerloy, Zeeland (N.-Br.) en Vierlingsbeek); 2 personen, die alleen de -n uitspraken in het eerste zinnetje vóór de h (geb. te Wellerloy en Terwinselen); 3 personen, die geen enkele -n gebruikten (geb. te Tienray, Swalmen en Treebeek); 3 personen, die in hun A.B. de -n zoowel in nomin. als accusat. gebruikten (geb. te Tilburg, Woensel en Bakel). De tweede proef werd nog voor mij genomen te Deurne (N.-Br.) en Afferden (Maas en Waal). Resultaat was:
Het berekend gemiddelde van n-gebruik is voor mann. nom. te Deurne 25,4%, te Afferden 29,3%. Voor mann. accus. te Deurne 44,13%, te Afferden 39,5%. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te Deurne is de verhouding van nominatief en accusatief dus nog gunstiger dan te Venray, te Afferden echter ongunstiger. Bovendien blijkt uit het talrijker gebruik van -n bij vrouwelijke woorden, dat het genus-gevoel te Afferden zwakker is. Dit alles klopt met de verwachtingen en verhoogt zoodoende de waarde, die men aan onze proeven mag hechten. Venray. W. JANSSEN |
|