Zulk een innovatie is ook de vervorming van schr tot sr, oorspronkelijk in anlaut, dan ook analogisch op den inlaut overgebracht. Hieromtrent diene het volgende. De anl. groep sr-, die o.a. het Indo-Iraansch heeft, b.v. skr. srávati ‘hij stroomt’, mogen wij, nu ook het Tochaarsch ze waarschijnlijk gekend heeft, zie Wilh. Schulze e.a., Tocharische Grammatik, bl. 8, evenals het Hittietisch, b.v. in sra ‘op’, wel als oorspr. algemeen Indo-europeesch erfgoed beschouwen.
Op den duur schijnt deze klankkombinatie echter fonetische moeilijkheden te hebben opgeleverd en men heeft op velerlei wijze getracht daarin te voorzien. In het Grieksch werd anl.
sr- tot
hr-, b.v.
έω, corc. ρhογαισι (G.D.I. 3189). Het Oeritalisch veranderde
sr- tot
pr-, en dit werd verder tot
fr-, b.v. lat.
frigus < *
srigos. Waar in het Latijn alleen
s- als vertegenwoordiger van
sr- optreedt, hebben wij hoogst waarschijnlijk met ideur. sigmatische en asigmatische doubletten te doen; zie ook Brugmann,
Grundr. I
2, 2, bl. 762. Onze Germaansche voorouders zijn merkwaardiger wijze in deze eenzelfden weg gevolgd als de Slaven en de Thrako-Phrygiërs - natuurlijk kan hier slechts van elementaire verwantschap sprake zijn - en hebben een
t ingelascht, iets meer wetenschappelijk uitgedrukt: bij hen zette de spirans zich als homorgane explosiva voort; zoo b.v. ohd.
stroum, on.
straumr, nl.
stroom, ob.
struja, ‘stroom’,
ostrovŭ, ‘eiland’, d.i. omstroomd land, po.
strumień ‘beek’, thrak. Στϱυμών, riviernaam, Στϱύμη, stedennaam. Wat het Slavisch betreft diene opgemerkt, dat naderhand in verschillende jongere Slavische talen, ten gevolge van metathesis van
ar en
er, weer opnieuw een groep
sr- gevormd werd, waartegen men geen bezwaar (meer) scheen te hebben, en eveneens, dat door het wegvallen van
ĭ en
ŭ de groep
sr- opnieuw tot stand kwam, zooals in het po.
srebro ‘zilver’, vgl. ob.
sĭrebro. Daarentegen heeft het Baltisch de groep
sr- onveranderd gelaten; slechts
dialektisch vinden we
str-, zoo b.v. heeft het Litausch naast
srovė ook
strovė ‘rivier’, terwijl men in het Lettisch
str- vindt, b.v.
straume ‘rivier’. Ook het Keltisch heeft de groep
sr- bewaard, b.v. oier.
sruth ‘rivier’, maar in het Bretonsch heeft zich merkwaardiger wijze, evenals in het Latijn, de groep
sr- tot
fr- ontwikkeld, b.v. obret.
frut ‘stroom’.
De ideur. anl. sr- werd dus in het Germaansch vermeden en vervormd tot str-, zooals dit in nog enkele andere ideur. talen het geval was. Maar terwijl, zooals gezegd, het Slavisch naderhand niet van een op sekondaire vorming berustend sr- afkeerig bleek, is het Germaansch zich steeds konsekwent gebleven, hetgeen b.v. moge blijken uit de behandeling van het leenwoord stroop. Dit ons Nederlandsch woord