aan het woord is. En daar het bezittelijke voornaamwoord eenvoudig uit den Genetief van het persoonlijk vnw. bestaat, doet dit dus volop aan dit onderscheid mee. Maar de enclitische pronominaalvormen die met den werkwoordsvorm één woord uitmaken vertoonen dit onderscheid niet.
Maar veel interessanter is het geval met den 2den pers. enkelvoud, die een mannelijken en vrouwelijken vorm heeft in alle Semitische en vele Chamitische talen (wèl in het Egyptisch en de Berbertalen, maar niet in de Kuschitische talen). Bij den 2den persoon toch komen in allerlei talen naast een vertrouwelijken en meer intiemen, ook een beleefdheids- of een eerbiedige aanspreekvorm voor. Zoo is in de meeste Romaansche en Germaansche talen het meervoud van den 2den pers. tot een beleefdheids-, en het enkelvoud tot een vertrouwelijkheidsvorm geworden, met allerlei belangrijke bijzonderheden en afwijkingen in de verschillende talen. Zoo heeft bijv. het klassieke Fransche tu naast zijn gewone vertrouwelijke beteekenis: een uiterst onderdanig en eerbiedig gebruik in het gebed tot God; zie b.v. Racine in Esther en Athalie; zoodat Boileau dit voornaamwoord in een vers aan Lodewijk XIV als een geraffineerde vleierij kon gebruiken. En het interessantste van alles is nu misschien wel, dat deze beleefdheids- en vertrouwelijkheidsvormen ten slotte weer in geslachtsvormen kunnen overgaan. Dit eigenaardige geval is ons door Kloeke voor Drenthe en Twente beschreven (Tijdschr. Leidsche Mij. 1920, 39, blz. 260 ss.), en heb ik onlangs met behulp van den Heer A. Tullemans ook te Weert teruggevonden.
In Drenthe toch luidt de oude beleefdheidsvorm gi thans i-j, ie, ei of aai en de vertrouwelijke vorm doe.
Welnu, in Assen, Dalen, Een, Norg, Oud-Schoonebeek, Roden, Westerbork en Wittem is deze functie nu radicaal verschoven: ij, ie, ei of aai gebruikt men zoo goed als zonder uitzondering tot mannen en jongens; en ‘doe’ uitsluitend tot vrouwen en meisjes. In de groep tusschenliggende plaatsen komen er nog overgangsvormen voor, waaruit wij de drijvende oorzaak dezer beteekenis-ontwikkeling kunnen achterhalen. De beleefdheidsvorm is hier tot een forschheids-, een ruwheids- en grootheids-erkenning geworden, terwijl de vertrouwelijke vorm vooral iets liefs, teeders en kleins beteekent. Dit blijkt b.v. hieruit, dat de inwoners van Borger en Noord-Sleen b.v. ‘een dikke, zware meid’ en ‘een geweldig groot en brutaal vrouwmensch’ met ij of ij; maar de inwoners van Annen en Grollo een lieven welkomen mijnheer of vader en moeder elkander: met ‘doe’ aanspreken. In het Zuidelijk deel van Twente vinden wij in Borne en Hengelo weer het pure ge-