ervaren, getraind; of afgericht, uitgeslapen (op): Kern verklaarde dit deelwoord als van het werkwoord dat in het Mnl. ‘trahinen’ was, gelijk aan het Engelsche ‘to train’. In het Katwijksch is het praefix van het verl. deelw. e -, en dit valt af wanneer het woord niet meer werkwoordelijk maar bijvoeglijk wordt gevoeld, bijv. in ‘traliede maon’ = een ‘getraliede’ vischmand, een korf met vertikale ‘spijlen’ als ook voor turf gebruikelijk is. Evenzoo is het denkbaar, dat bij overgang naar de adjectieve beteekenis de uitgang -d(e) aan de voorafgaande -n werd geassimileerd, naar den regel in dezen Jaargang blz. 210 geconstateerd. Dan is Katw. ‘onterjuin(e)’ = 17de-eeuwsch ‘gheterjuind(e)’ met ontkennend of afkeurend on-. Kern vond in het 17de-eeuwsche woord alleen de ui inplaats van ij onverklaarbaar. Bij het Katwijksche woord met zijn schimpende beteekenis mogen we misschien denken aan een ander scheldwoord, waaraan het onbegrepen ‘onterjijn’ zich ietwat assimileerde, nl. ‘juin’ en ‘Sinte juin’ is ‘dwaas’, in het Ned. Wdb. besproken. Te meer, omdat er ook nog een schimpend ‘onter’ (en ‘ontig’) hebben bestaan.
Overigens wil ik er nog op wijzen, dat in het Katwijksch woorden voorkomen, met een aai voor een mogelijke oudgerm. û: ik heb er een paar genoemd blz. 204 (ruif en stuiten) die niet geheel vaststaan, noem thans nog tuit. De klinker is in deze woorden van meer of minder ‘ronding’ ontdaan; met onterjuin zou het omgekeerde zijn gebeurd.
G.S.O.