Onze Taaltuin. Jaargang 3
(1934-1935)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet Katwijksch. IIIDe analytische zinsvormDit kenmerk van den primitieven vertel-vorm (speciaal als enumeratieve stijl bekend) staat op treffende wijze te lezen aan het einde van het verhaal op blz. 250: ‘Hij hâad opte Engelsche wal nog 't ongemak ekrege, toe is ie ebleve, alles wech!’ De synthetische vorm zou zijn: ‘Zijn schuit is op de Engelsche kust met man en muis vergaan’, een vorm die door den Katwijker als treffend slot (men lette ook op het perfectum) in drieën is gesplitst. De directe noeming van het ongeluk is hier natuurlijk in taboe-vorm vermeden ('t ongemak krijge = vergaan, schipbreuk lijden; ebleve = verdronken; alles wech = de heele bemanning dood). Een ander staaltje uit den gegeven tekst is: ‘Dan haai-je, net iender as nou, jonges; jonges die 20, 21 jaer waere, die vréene. Dan ginge ze 's aevens graeg nae de maaid’. Een louter constateerende, gedrongen vorm zou zijn: ‘'s Avonds gingen jongens van 20 of 21 jaar graag naar hun meisje’. De verteller begint met een ‘leeg’ gezegde (dan had je, dan waren er) om het subject te isoleeren; hij bepaalt daarna de ‘eigenschap’ van het subject en nadert zoo met aarzeling en spanning, ‘retardeerend’, hun dramatisch ‘avontuur’. Bekende zinsverbanden van analytischen vorm, met een isoleerend leeg gezegde voorop zijn: ‘Weet je watte we-n- ook deene (= deden): et sâal (zeil) drie mael op in neer gije’. Synthetisch zou zijn: ‘We plachten nl. ook wel het zeil driemaal te “gijen”’. - ‘Dan waere dat | |
[pagina 284]
| |
altijt 's winters de zâelui, die ze loste’. Synthetisch: ‘'s Winters werden ze door de zéelui gelost’. Gelijk bekend, wordt deze zinsvorm te onrechte wel als gallicisme gebrandmerkt. Een gecoördineerd subject staat gesplitst in: ‘Jonges sloege d'r (nl. bij 't kolfspel), in getrauwde (sloege d'r) ook’. Een hoogere of hooge graad wordt in drieën trapsgewijze benaderd: ‘Dan mosse ze nog vorder: et Witte hek, zoo vord (= ver) was et!’ Synthetisch: ‘Dan moesten ze nog heelemaal tot aan het W.H.’ Een vreemd, verouderd ‘vuurgat’ wordt ontledend beschreven: ‘Kachels hâai-je noch iet, toe(n), omboort: je hâai van die vuisters. Da was-soo'n romt vier, zoo'n romde pot, in de stiene’. Een onderschikkend geleed compósitum wordt in een coördinatie der twee leden uitgedrukt: ‘Wy hebbe teuges (= tegen) den aevent gistere Piet fan Klemme-n-epraeit’. Een bekende analytische constructie is: ‘Dan keke we nae de Noortstar, hoe of-tie Noordstar sting’. Synthetisch zou zijn: ‘Dan keken we, hoe de Noordstar stond’. Evenals in dit verband, wordt in het volgende het subjectswoord herhaald; tevens een plaatsbepaling in het varieerende naderbepalende tweede lid. en als derde lid fungeert een nadrukkelijke samenvatting: ‘Wij mit-tie skuite (oude bommen) lagge we somtijs wel 8 daegen-in Engelant (1), welderis 8 daege in Grensbie (2): dan stinge we daer an dat strantje (3).’ Een hoogst eigenaardige splitsing van attributief adjectief en substantief, tengevolge van primaire nadruk op het attribuut, is: ‘'n Hâele moch-je-n-iet 'n stok anviere, om je pijp op te steke’. Dat wil zeggen: (Van wege de zuinigheid op de oude bomschuiten) mocht je geen heele (zwavel)stok aansteken, om een pijp op te steken. De varieerende herhaling is een der consequenties óok van de analytische denkwijze; de loutere herhaling is hiermee verwant. Enkele typische voorbeelden mogen hier volstaan. Eerst een geval van herhaalde ontkenning, met gevarieerde toelichting: ‘Mag et jouw nog heuge dat er 'n tól was?’ ‘Neen, 'n tol? Neen da' mag mijn iet heuge. Neen, dat 'k et ezíen heb, iet.’ Gelijk in ouden tijd, staat hier het nadrukkelijk herhalende ‘iet’ (= niet) geheel aan 't eind van den zin! Een bevestigende herhaling is: ‘Bezuije de barak, daer weunde-die; jae, daer weunde-die bezuije van. - Een nadrukkelijke variatie in: ‘Daer was vaert in dat auwe Mallegat; onder et breggetje deur kon je vaere.’ - | |
[pagina 285]
| |
De herhaling fungeert als omschrijving van een langen tijd: ‘Huig die hâad-er ook 'n tijd eweunt, 'n tijt! - Van een hoogen graad van een eigenschap: ‘Wullem was 'n rad ventje hoor, rad! - De levendige voorstelling, een dramatische plastiek in: Ze sloege vierkant over de Waetering heen, eer ie (de kolfbal) opte gront kwam, zóo over de Waetering! - Een ook in het Groningsch gebruikelijke varieerende verzwaring door het leege werkwoord doen (zie O.T. II 303) is: ‘Die kaerel scholt-in dée! (= schold hevig, al maar)’. ‘'t Is 'n scharrelen-in doen om d'r te komme.’ | |
De korte taalvormEen sterk staaltje van ‘lapidairen’ stijl is het slot van den zin: ‘In de brak weunde altijd auwe mense-n-inGa naar voetnoot1); aarem!’ De discrete verteller scheert heen langs het begrip: ‘de armen van de gemeente, de bedeelden’. Een algemeen gebruikelijke korte syntactische constructie is: ‘Iéne zeng (= windvlaag)! in me waere-n-ommegaen!’ De uitroepvorm fungeert hier conditionaal. In de besloten-groepstaal is de nominale aanstippelende zin voldoende duidelijk: ‘Om vijf ure ginge we an 't skot (‘schoten’ we de netten), in d'aore ochtent twaelef groote traliede maon haering! De wint uitte wal. - De slotzin is feitelijk een ‘absolute constructie’. Dergelijke groepstaalvormen kunnen ook in het verband van den zin worden opgenomen: We zâalden 't land an brokke, en toe ginge-we skiete (netten nl.). De bedoeling van deze interessante constructie is: We zeilden zeewaarts, zoo lang tot van de kustlijn aan den horizon alleen nog de hoogste brokken zichtbaar waren; zoover tot het land aan brokken werd gezien. Waarschijnlijk is hier ‘'t land an brokke’ nog bijw. bepaling, en dus ook feitelijk een absolute constructie. Mogelijk is natuurlijk, dat ‘we zâalde’ met het object ‘'t land’ wordt getransitiveerd. Een geïncorporeerde korte absolute constructie is ook: We benne anker op egaen = We zijn, nadat het anker was opgehaald, weggegaan. Suggestief schilderend is: ‘'t Is “Kaist poes” eworre!’ = Ze hebben na vriendschap ruzie gekregen. ‘Kaist!’ sist men zoowel aan het adres van iemand die ‘koest’ moet zijn, als van vechtende dieren of jongens om ze aan te hitsen. Kort door vermijdende uitdrukking van een gevoel is: Ik héb er van datti nau zoo heen egaen is (= Ik heb er verdriet van dat hij gestorven | |
[pagina 286]
| |
is). Want as j'em nou skiet (de kolfbal), in je ken em iet pakke, dan hèj' j'er nog maer van (nl. spijt). - Talrijk zijn de verbindingen van zijn vooral, en een voorzetselbepaling zónder een elders gangbaar praedicaatsnomen of praedic. attribuut: Ze waere mittie slooupe (= waren met de sloepen bezig): met is hier sociatief. ‘Ik was bij Gijze toe (= ik voer toen als matroos bij schipper Gijs)’. ‘We waere uitte vaertuige (= we waren ver van de andere vaartuigen verwijderd)’. ‘Et was in de wind (= de koers was tegen de wind in)’. ‘Ik voer van Haezenoote (nl. als schipper)’.Ga naar voetnoot1) Een adv. van graad absorbeert een onbepaald telwoord en wordt gesubstantiveerd: ‘Rijkelijk deene dat in de túin (= rijkelijk veel reeders deden dat op hun erf). Maar algemeen gangbaar is de korte vorm: ‘Aai komt om Aeltjies van Klaes Boone (=komt vrijen naar of dingen om de hand van Aaltje van Klaas van der Boon). - Hij is om heur eweest (= heeft haar ten huwelijk gevraagd). Een verkorting door taboe is: ‘Hij was er nog ov ekomme (= was veilig of levend van het zinkend schip gered).’ Een concrete zin als deze zou de oorsprong kunnen zijn van de uitdrukking: ‘Er levend afkomen’. - In de besloten-groeptaal is begrijpelijk de korte vorm: ‘We ginge of’ of: ‘We waere tien weke of’ (= We voeren met de schuit van den wal, van het duin. We waren tien weken van den wal af). In zinnen als deze kan het subject verschuiven: ‘As je om hoog sting (= als de schuit tegen duin omhoog stond, als men aan wal was)’. As je opte rolle sting (= als de schuit op rollen op het strand lag). Algemeener is dit het geval in: ‘D'r lag 'n slag, 'n rijslag (= 'n rijpad), dat ree dan zóo om nae Klaes H. (daarlangs reed men om...). - Speciaal Katwijksch is de verschuiving van subject in een verkorte verbinding: Ik ben ewonnen-an-em implaes van edaaist (= Ik vind dat hij vooruitgegaan is, in plaats van achteruit. In ‘hij is ewonne’ is bovendien het werkw. zijn in de plaats van hebben getreden, gelijk in het Hollandsch wel meer gebeurt.Ga naar voetnoot2) Daaizen = ‘dei(n)zen’ is in Katw. zeer gebruikelijk). In de besloten-groeptaal kunnen spontaan drie- of zelfs vierledige samenstellingen worden gevormd: ‘Toe krege we-n-'n binne-zuije-wintmit regen’. Een drieledige voorwerpsnaam aan boord is o.a. Kasbakluik. Over den infinitief en de participia als korte taalvormen spreek ik later, in verband met andere verbale vormen. | |
[pagina 287]
| |
Korte zinsvormen zonder Vf. die het dialect typeeren zijn o.a. de uitroepen: ‘Weeran!’ - geroepen ná de ‘skoft’ (schoftijd).Ga naar voetnoot1) - ‘Kedaer dat hij nau 't loodje mos legge!’ (zei een oude grootvader van zijn kleinzoon, die tijdens den oorlog door een mijnramp is omgekomen). ‘Jae waerelek!’ in de beteekenis: ‘Precies, nu begrijp ik het!’ - Bekend is de pronominale aanduiding in antwoorden: ‘Was je daer al meer eweest?’ ‘We1 jae ik!’ - ‘Vóer je daer vanGa naar voetnoot2)?’ ‘BèGa naar voetnoot3) neent!’ - Aan boord is ook gebruikelijk een eigenaardige pronominale vocatief: ‘Wulle we gaen, jelúi?’ een opwekking om te gaan ‘skofte’. Een uitroepvorm die als bijwoord van modaliteit in vele zinnen is overgegaan, is ‘elével!’ Bijv.: ‘Hoe hieti, elevel?’ ‘Wannaer wás 't, elével!’ ‘Hoe kom ik erán, elével!’ - ‘Maer verdraeit elével, daer slaet de klók al!’ ‘Maer hoe hâatse-n elével ehiete!’ etc. Een zin die tot uitroepwoord is verstard, is: ‘Wássauwwát!’Ga naar voetnoot4) (= Dat zóu wat! Dat kun je begrijpen!) Als een korte vorm van zinsverband kunnen we beschouwen de asyndetische samentrekking. Deze komt voor in sterk gespannen voorstelling (van het opwindende kolfspel!): ‘Wij liepe maer verúit, ámmaer verúit,Ga naar voetnoot5) máekte dàttewe de táite hádde, zie je!’ - Ook, als in oudere taal, door verzwijging van het hervattende pronominale subject: ‘Hei-je nog Kattekers epraeit?’ ‘Jae, je Aai zwaeger. Hèt gistere nog by ons elege.’ - Ook de infinitief staat zoo door een pauze gëisoleerd: En dan ginge d'r 'n pertij jonges mee; optie waege zitte. - We gaen nae Janse, 'n borreltje neme. Kort is ook de parenthetische constructie. In het verhaal weer spánnend: ‘Toe komt in de nacht van DingsdagopteWeunsdagGa naar voetnoot6) ('t was 's ndchs twíe úre) kómt de wácht omláeg bij me kóoi in zâat: ‘Ouwe!...’ Het Vf. wordt hier nadrukkelijk herhaald, met als gevolg de inversie-vorm. - In meer gemoedelijken trant van de ‘praetvaer’ geschiedt de hervatting van den onderbroken zin geleidelijker: ‘Vrouger swinters, as we behouwe teelt hadde ('k spreek fan me jónge tíjt hoor!) nou, dan stingje gemiendelek zoo'n week of twaelef op te rolle (= met de bom op het strand). | |
Woordschikking1. Bij samengesteld gezegde staat in den bijzin het Vf. bij voorkeur achteraan: Hij zaai dat ik et wel wegbrenge kon. Ik doch dajj' iet | |
[pagina 288]
| |
mâer en komme zau. 't Is waer, dat hij 't ezaait hâat. - Hiermee in overeenstemming is de schikking in den hoofdzin: 't Hâat verandert eworde motte. 2. In den bijzin met dat, bij nadrukkelijke aanduiding van een hoogen graad, of na een werkw. als zeggen, staat het Vf. onmiddellijk na het subject: 't Was sóo káut datte rúite waere dík van de káuw bevróre. Hei zaat-tat Arie Plás is in Vláardinge bínnen ekòmme. Je weet wel dat ik je al op enomt (= verteld) heb, dat-tie slóoupe kwámme bij de wá, mit 't íjss. 3. Bij coördinatie van twee inleidende bijzinnen neemt de tweede de schikking van een hoofdzin aan: Want as j'em nau skiet, in je ken em iet pakke, dan há'je 'r nog maer van (nl. last, of spijt). 4. Bij samentrekking van twee infinitieven staat de tweede voorop in zijn verband: Ik sel nae 'm toou gaen in praete-n-es mit-em. Wouje-ris-soo goed weze in zegge-me d'r is of... 5. Het enclitisch object staat nu en dan na 't eerste beklemtoonde woord van den zin: As we 't waeter bij de skuit erolt hadde, dammós et et fólk ambóort doen. - Zoo ook er: Laait er dat nog? (= Ligt dat er nog?) 6. Een oude imperatief met adverbialen ‘aanloop’ is bewaard in: ‘Nou gae!’ speciaal gebruikelijk, wanneer men den stuurman of dengene die een tros uitgooit op het juiste moment van handelen wijst. Het spreekt van zelf, dat nadrukkelijke en affectieve mededeelende zinnen heel vaak door een zwaren aanloop gekenmerkt zijn: Maar thuiskomme dee-d-ie iet. Thuiskomme motte jollie! etc. 7. Nu en dan blijkt een overigens vaste volgorde in de volkstaal nog niet gefixeerd: Ik heb 'n aai liever dan vleesch. - is minstens even gangbaar als: Ik heb liever 'n aai dan vleesch. - 8. We herinneren aan de vaste plaats van het negatieve en vlak vóor het Vf. en verwijzen ook naar enkele bijzondere schikkingen in het samengestelde praedicaat, blz. 244. G.S. OVERDIEP |
|