Onze Taaltuin. Jaargang 3
(1934-1935)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdZoo dronken als een kraaiDe middelen ter aanduiding van dronkenschap en graad van dronkenschap zijn vele in talen van allerlei groepen. Saamhoorigheids- en humorgevoel, medelijden, minachting en verontwaardiging uiten zich hier in verbloeming en overdrijving. De hooge graad wordt uitgedrukt door de vergelijking vooral met haar intensiteit en gevoelswaarde. Daar nu slechts een klein deel der in Nederland gebruikte vergelijkingen zijn opgeteekend, zal de hier als titel vermelde uitdrukking wel aan weinig of geen Neerlandici bekend zijn, ondanks het feit dat zij onder de landelijke bevolking van een groot deel van Oostnederland gebruikt wordt (al zullen heel wat stedelijke dialectsprekers haar niet kennen). Want in Twente hoort men juist onder boeren de bizarre zegswijze ‘hej was soo dik az ne kre .j’, terwijl ook arbeiders uit het Geldersche en uit | |
[pagina 280]
| |
Groninger veenkoloniën deze uitdrukking zeggen te kennen. Ook Bergsma vermeldt haar in zijn Drentsche woordenlijst s.v. as: zoo dronken as 'n krei. En Mensing, die in zijn Schleswig-Holsteinisches Wtb. onder het artikel be-supen heel wat dronkenschapsbenamingen ondergebracht heeft, noemt daar terloops b.v. ‘he hett sik en Apen köfft’ naast ‘he hett en grote Krei’, ofschoon M. haar niet plaatste onder Kreih = kraai en haar onverklaard laat. En, vraagt men zich af, hoe kwam die fantastische groningsche waard ertoe om zijn bekende herberg tusschen Garsthuìzen en Eppenhuizen de Kraaibek te noemen? Elders is het de ekster die de reiziger binnenlokken moet; onlangs werd een Romanist door een opschrift op een uithangbord van een Brusselsche herberg verrast: ‘A la pie boiteuse’, en al had de kastelein dit willen realiseeren door een opgestopte, hinkende ekster met een kruk onder de vlucht, deze reiziger meende terecht er een dérivé synonymique achter te kunnen zoeken van ‘A la pie qui boit’ (Zs. f. rom. Phil. 53, 146). Trouwens, in het Ned. Wdb. vindt men onder ‘bestuiven’ dit citaat uit den voor mij onbereikbaren Z. Ndl. auteur Sleeckx: Bestoven en bezweet... kwamen wij in de Ekster aan. Wat beteekent dit alles? Er uit zich hier een bizarre vaagheid die geen verbloemende maar beeldende functie heeft en door den dichter ook gehanteerd wordt: een uiting van en een beroep op een fantaisie, die (naar ik meen) bij de landelijke dialectspreker grooter is dan bij den doorsnee-stedeling. Van nature is de taal een aktiemiddel van mench op mensch, een spekuleeren op de associaties en de kombinatie-gewoonten van onze verstaanders. Wij kunnen heel goed denken, voelen en willen zonder taal, zei Prof. Van Ginneken indertijd in zijn beschrijving der ellipsomanie, steunde verder echter geheel op het 18e kapittel van Paul en liet daarmee de taalkunst uitdrukkelijk buiten het geding. Maar waar speculeert de verteller met meer succes op het fonds der verbeelding, waar wordt de smaakvolle leugenaar die zijn schoone gaven te gebruiken weet, meer geëerd dan onder de landelijke dialectsprekers? De lezer bespare mij anecdoten en verdere bevestigingen, men zie slechts A. l'Houet: Zur Psychologie des Bauerntums (1920, blz. 93-107). Het is ook dit behagen aan korte vaagheid (maar een vaagheid die toch steeds aanduidt; een machteloos ‘het was zóó mooi’ hoor ik vooral in Holland; Jespersen noemt het vrouwentaal), aan het ongehoorde en daardoor des te indrukwekkender beeld dat juist in de vergelijking verder onbekend geworden woorden doet blijven gebruiken. Te Enschede zegt en zei men: hee was zoo don as ne akkermeer, maar wat een akkermeer is weet niemand u te vertellen. In Ter Laan's Groninger Wdb. | |
[pagina 281]
| |
komen woorden voor waarvan Ter Laan de beteekenis niet kent (baaidelfoks, bratjemouer, mik) en het wdb. vermeldt ze alleen in de vergelijking. De magische macht van het woord die in sacrale en ceremonieele priestertalen veel heviger tot uitdrukking komt, maar die in de achttiende eeuw een predikant van een visschersdorp met succes Hebreeuwsche en Grieksche teksten in originali deed aanhalen; (toen hij die malle gewoonte naliet, verzocht de kerkeraad hem weer te doen als voorheen ‘omdat de gemeente juist door die exotische woorden zoo bijzonder gesticht werd’. Knappert, Gesch. der Ndl. Herv. Kerk etc. bl. 130). ‘Zoo ni-jsgierig as ne hen met 'n glazen gat’ is een uitdrukking die in Twente altijd weer inslaat, al lacht de groninger boer om een dergelijke hónd; maar wat er achter steekt moeten de folkloristen maar eens uitmaken. Ook is het de aantrekkingskracht der treffende expressie, die het vreemde woord voor den dialectspreker (en voor den dichter; het archaisme hoort hier trouwens ook thuis mèt intonatie en woordvorming) zoo geschikt doet zijn voor gevoelsuiting. Een groot deel der fransche woorden in het Groningsch b.v. geven juist gevoelsuitingen weer, afgezien van de vele uit fransche juristentaal (fransche wetboeken) en de taal der damesmoden. In zijn door verwante woorden niet gebonden beteekenis, in zijn vage ongehoordheid is het fremdwort een indrukwekkend middel van gevoelsuiting, of zooals de dichter ze noemt en gebruikt: des paroles inusitées et ensemble énergétiques (Const. Huygens). Zoo is naast de verfijning van gemoedsleven ook de artistieke bedoeling drijfveer tot ontleening, terwijl Salverda de Grave p. 121 schrijft dat ‘de keuze van vreemde woorden voor een groot deel bepaald wordt door de maatschappelike en verstandelike toestanden’. Want om hier kortweg niet meer dan aanstellerij te zien gaat niet aan zoolang het woord nog iets anders is dan een modeartikel en het zal niemand lukken om onder het eene hoedje van een bewonderde en nageaapte ‘Oberschicht’ de verhouding van cultuurtaal en dialect te vangen; een dergelijke uitvinding van een stadscultuur kan onmogelijk, gelijk zij wil, de sociologie der taal omvattenGa naar voetnoot1). Het miskennen van deze volks- | |
[pagina 282]
| |
tümliche verbeeldingskracht en het expressiemiddel der vaagheid zet den interpretator voor raadsels. Over Nederlandsch ‘brooddronken’ is, gelijk men weet, het een en ander geschreven; toch durf ik daaraan nog iets toevoegen. Prof. J.W. Muller die hierover het laatst handelde (Tijdschr. v. Ned. Laal- en Lettk. 53, 88) denkt twijfelend aan brood als bedwelmingsmiddel, zoodat ‘brooddronken’ zou beteekenen ‘dronken dóór brood’, maar samenstellingen als ‘maanbeschenen’, ‘bloedbevlekt’ hooren in het Nederlandsch en in Nederlandsche volkstalen vanouds niet thuis. Pas Vondel en vooral latere 19e- en 20e-eeuwsche dichters gebruiken ze (Van Lessen, Samengest. Naamw. blz. 113 en daarbij Schönfeld, Histor. Gramm.3 182), terwijl ‘brooddronken’ volgens Muller's mededeeling in Ned. Wdb. ao. 1344 als naam opgeteekend is. Neen, hier dient, zoo men wil, een onvolledigheid van uitdrukking geconstateerd te worden: brooddronken = dronken áls brood en het verheugt mij Spitzer te kunnen aanhalen, die (over asyndetische vergelijkingen in het Romaansch handelend) over ‘moedernaakt’ schrijft (Stilstudien I, 15): Dass beim Vergleich oft ein Objekt, das beim Vergleich eine Rolle spielt, herangezogen, aber die besondere Rolle nicht festgelegt wird, zeigt frz. ivre comme une soupe (‘ivre au point d'être imbibé de vin, comme la pain de la soupe est imbibé de bouillon’): nicht die Suppe ist betrunken sondern das Brot der Brotsuppe (das ist ja der ursprüngliche Sinn von frz. soupe) ist vollgesaugt mit Flüssigkeit. Het is trouwens niet voor de hand liggend dat ‘brooddronken’ iets met het bedwelmen van dieren te maken zou hebben: dit gebruik is (of wellicht beter: was) in Oost-Nederland bekend; het woord zelf hoort er niet thuis: al gebruiken jongeren deze zoo tot de verbeelding sprekende aanduiding gaarne, ouderen kennen haar niet, Ter Laan vermeldt het niet eens. Wel is het mogelijk dat een zegswijze als ‘zoo dronken als een kraai’ op de door prof. Muller genoemde drankzucht van vogels berust, en dus eigenlijk zou aanduiden: zoo dronken als een kraai die veel gedronken heeft (want hij lust graag drank). Boerenjongens vingen en vangen in Twente nog wel eens fazanten, houtduiven, wilde ganzen (de eenige vogels waar ik het positief van weet) door hun rogge voor te strooien die een dag op zgn. voorloop gestaan heeft; de dieren zijn al gauw zoo dronken dat ze over de kop bolteren. Zoo zat as ne oele, hoort men in Twente evenals in Hageland: zoo zat als een uil, en in de Engelsche spreektaal: drunk as a biled owl. Het Handwtb. des deutschen Märchens I 525 vermeldt het motief van de kraai die tezamen met de ekster bier brouwt. De Driem. Bladen I, 84 vermelden ook voor Zelhem ‘zoo zat as n'oele’, voor Westerwolde geeft Ter Laan | |
[pagina 283]
| |
‘zo besjoggeld as 'n henne’. Mensing geeft, zooals wij zagen, onze uitdrukking, maar niet onder Kreih = kraai en evenmin kent het oudere en beknopte Schlesw.-Holst. Wtb. van J.F. Schütze haar, maar treffend is weer in het Mecklenburgisch-Vorpommersche Wtb. (1876) ‘Kreigenbeer’: schwarze Rauschbeere, niet genoemd bij Woeste al geeft deze verscheiden samenstellingen met Kraigen-; vgl. bij Schütze nog ‘aapenbeeren’: die schwarzen Johannisbeere. Maar als het mij vergund is naar aanleiding van het bovenstaande nog een opmerking te maken, dan is het wel dit, dat een zich op de vaak armelijke resten van een voorbije beschavingsperiode blindstarende folklore met haar bittere bijsmaak van reactionnair provincialisme den Neerlandicus en het dialectonderzoek minder te bieden heeft dan een volkskunde in wat eigenlijker zin: kennis der sprekers.
Enschede. H.L. BEZOEN |
|