Nogmaals Bilderdijks objectiviteit
Het zij mij vergund nog even in te gaan op het antwoord, dat Prof. Molkenboer in de Vondelkroniek, 5de jrg., no. 4, p. 210, geeft op mijn artikeltje: Bilderdijks objectiviteit, Onze Taaltuin 3e jrg., no. 4, p. 123. Prof. Molkenboer betoogt, dat ik door veronachtzamen van het tijdsverloop tusschen de citaten en van hun volgorde (uit de Ziekte der geleerden van 1806 en uit de Bijdragen tot de Tooneelpoëzij van 1823) tot een onzuivere voorstelling ben gekomen. Deze voorstelling had moeten luiden: ‘dat, ofschoon Bilderdijk vroeger wel eens een goed woord had gesproken: niet “over den poëtischen vorm” van Palamedes, maar alleen over twintig buiten alle politiek staande verzen daaruit, hij later het heele treurspel, ook om zijn inkleeding en camouflage als een van Vondels “schandelijkste hekeldichten”, dat een “boos en vuilaardig doel” diende, heeft verworpen.’ Van een veronachtzamen was echter geen sprake en het spreekt vanzelf, dat ‘tegelijkertijd’ door mij niet is gebruikt in dien zin, alsof Bilderdijk op hetzelfde tijdstip de twee verschillende meeningen had verkondigd. Evenwel, Bilderdijks politieke en godsdienstige beginselen en overtuigingen, waarom het in dezen gaat, waren in 1806 niet anders dan later. In dien tijd zoo goed als vóórdien en later was hij een vurig verdediger van het koningschap bij Gods genade. Dat hij later op veel heftiger wijze uiting gaf aan zijn afkeer van wie het niet met hem eens was, doet weinig ter zake en dat hij naar aanleiding van Palamedes in 1823 uitbarst zal een gevolg zijn van deze heviger geprikkeldheid, dus slechts een gradueel verschil. In 1806 kan men ook van Bilderdijk verwachten dat hij krachtens zijn overtuigingen geen goed woord voor Palamedes zou hebben. Het treffende is daarom dat hij zijn voorbeeld van goede poëzie juist kiest uit Palamedes. Wanneer Prof. Molkenboer dan ook concludeert dat ‘op
“treffende wijze” had kunnen blijken, hoe weinig Bilderdijk tot objectief oordeelen inzake de partij-poëzie van Vondel in staat was’, dan valt hierbij op te merken, dat ik geenszins betoogd heb, dat Bilderdijk een objectief oordeel zou vellen over de politieke en godsdienstige beginse-