Onze Taaltuin. Jaargang 3
(1934-1935)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe consonant-mouilleering in een groep Nederlandsche dialectenIn een merkwaardige studieGa naar voetnoot1) heeft Roman Jacobson onlangs bewezen dat een reusachtig talencomplex van Europa en Azië zich van alle omliggende talen onderscheidt door de woordharmonie, die men vroeger ten onrechte altijd maar vocaalharmonie noemde. Elk stamwoord is in die talen toch opgebouwd òf uit louter gemouilleerde òf uit louter gevelariseerde klanken. Zoowel de klinkers als de medeklinkers vallen steeds in twee correlatieve reeksen uiteen: de gemouilleerde of palatale en de ongemouilleerde of velaren: zoo onderscheiden de Mongoolsche talen drie velare vocalen: a, o en u van drie palatale vocalen ä, ö, ü. Maar ook de medeklinkers zijn allemaal òf gemouilleerd of niet gemouilleerd, gelijk het b.v. bijna ook zoo is in het Russisch. In de Mongoolsche en Turksche talen werken nu echter die twee eigenaardigheden samen, om de woordharmonie tot stand te brengen; want elk stamwoord bestaat nu òf uitsluitend uit gemouilleerde klinkers en medeklinkers, òf uitsluitend uit gevelariseerde klinkers en medeklinkers, zoodat dus de palatale vocalen alleen met gemouilleerde en de velare vocalen alleen met gevelariseerde consonanten in één woord voorkomen. ‘In één woord’, zeg ik; want ook de sufflixen dezer talen richten zich alle naar deze wet; elk suffix heeft een gemouilleerden en een gevelariseerden vorm, en de eerste vorm komt alleen aan gemouilleerde en de tweede alleen aan gevelariseerde stamwoorden voor. In sommige talen spelen nu hier weldra ook de lippen een rol soms door een derde groep van woorden te vormen, uit louter gelabialiseerde klinkers en medeklinkers bestaande, maar vaker door zich met de gevelariseerde groep tot een gelabiovelariseerde groep te verbinden, in tegenstelling tot de delabialiseerend-mouilleerende. Maar bij dit fijner onderscheid behoeven wij hier nu niet langer stil te staan. Maar wèl moeten wij nader verklaren, hoe deze mouilleerings-correlatie, die zich aanvankelijk altijd op heele woorden richt, zich nu in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vele talen eerst alleen tot de silben beperkt, zoodat alleen elke silbe òf gemouilleerd òf gevelariseerd moet zijn (en dat noemt men silbenharmonie) maar dan successievelijk zich nog verder laat intoomen, door òf alleen de vocalen van een woord harmonisch te groepeeren (en dat is de eigenlijke vocaalharmonie), òf door zich alleen tot de consonanten te beperken, wat dan gewoonlijk hier op uitloopt: dat er van een klankwettige woorden- of silbenharmonie geen sprake meer is, maar dat er een zelfstandige correlatie tusschen gemouilleerde en ongemouilleerde consonanten ontstaat, gelijk in het Russisch, Poolsch en Oost-Bulgaarsch. (Het Oudbulgaarsch of Oudkerkslavisch met zijn open silben had nog een silbenharmonie.) De praktische beteekenis dezer ontwikkeling ligt hierin, dat wij zoowel bij de vocaalharmonie, als bij de mouilleerings-correlatie der consonanten zich telkens weer feiten zien ontwikkelen, die uit deze beide afgeleide systemen alleen onverklaarbaar lijken, maar slechts oorzakelijk kunnen begrepen worden, als wij beseffen, dat de primitieve, ook onder die verder ontwikkelde en daardoor verzwakte systemen nog doorwerkende oertendenz, in den grond der zaak een gemitigeerde silbe- of woord-harmonie blijft nastreven. Het merkwaardige van deze klanktendenz is nu, dat zij geldt voor een heele reeks genealogisch onverwante talen. En nu heeft Roman Jacobson daar ineens de conclusie uit getrokken, dat wij hier dus met een Sprachbund in de beteekenis van Vorst Trubetzkoj te doen hebben, m.a.w. dat deze overeenkomst tusschen zooveel onverwante talen uitsluitend aan de verspreiding door het sociologische verkeer is te wijten. Nu is dit vooral in dit exceptioneel gewichtige geval, zeker een blinde sprong in het duister, dien wij niet wenschen mee te maken. De gevallen die Vorst Trubetzkoj met zijn ‘Balkan-Sprachbund’ bedoelde, zijn toch vooral van syntaktischen en idiomatischen aard. En inzoover zij de phonetiek betreffen, gaat het hierbij volgens zijn eigen definitie: over phonologische dus akoustische systemen, terwijl het toch zoo klaar is als de dag, dat wij hier in ons geval met articulatorische verschijnselen, namelijk een extreme voorkeur voor twee scherp onderscheiden mondstanden te doen hebben. Toch heeft Jacobson niet geheel en al ongelijk, en speelt het verkeer hier zeker óók een helpende rol. Maar dat de tendenzen van een erfelijke articulatiebasis in het kerngebied toch de eerste oorzaak of aanleiding moet zijn tot zulke karakteristieke articulatorische verschijnselen, dat heeft Alf Sommerfelt met voorbeeldige kritiek en een nauwkeurig wikken en wegen der verschillende taalgeographische oorzaken, aan het prachtvoorbeeld der cacuminale articulaties van het Zweedsch en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noorsch in het Norsk Tidsskrift for Sprogvidenskap, Bind IV 1930, blz. 76-128 onwederlegbaar bewezen. Als Jacobson deze studie eens met de zijne wil vergelijken, dan zal hij zelf inzien, dat hier ‘genealogische taalverwantschap’ en ‘Sprachbund’ heelemaal geen dilemma vormen, maar op verschillende manieren met elkander samen kunnen werken tot even frappante resultaten. In ieder geval blijf ik voorloopig bij de oudere goede gewoonte om zulk een belangrijke, de heele taal beheerschende, articulatorische tendenz: een articulatiebasis te noemen, weiger dus hier een Sprachbund in te zien, maar noem dit eenvoudig: een groep van onverwante talen met gelijke articulatiebasis. Nu wijst Jacobson er verder op, dat deze Slavische, Kaukasische, Finsch-Ugrische, Samojeedsche, Turksche, Mongoolsche en Mandsjoetalen, die samen het massieve centrum vormen van het Eurazisch continent, mét hun positieve eigenschap der mouilleering ook alle een negatieve eigenschap verbinden, namelijk de afwezigheid van muzikaal accent, door hem kortweg monotonie genoemd. Dit centrale Eurasiatisch talencomplex - zoo gaat Jacobson verder - wordt nu aan beide zijden geflankeerd door een taalgroep die juist omgekeerd als kenmerk hebben: de aanwezigheid van het muzikaal accent of de polytonie. Dat is namelijk in het Oosten de groep der Indochineesche en de Annamitische talen, het Japansch en het AinoGa naar voetnoot1) en in het Westen - van het Serbokroatisch, Sloveensch en Albaneesch polytonisch eiland dat evenals het Lettisch en Litauwsch, een relict is van het Indogermaansche muzikaal accent afgezien - verschillende genealogisch onverwante talen om de Oostzee, namelijk het Zweedsch, eenige Deensche dialecten, het Noord Kasjoebisch (een Slavische taal), een paar Baltisch-Duitsche kustdialecten (Germaansche talen), het Litauwsch, het Lettisch (twee Baltische talen) met het Lijflandsch en Estnisch (twee Ugro-finsche talen). Dat Jacobson hier opnieuw van een polytonischen ‘Sprachbund’ spreekt, kan ons niet verwonderen, al hopen wij, dat hij zich door dezen naam ook in dit geval, niet zal onttrekken aan den plicht: voor dit feit alle bewijsbare oorzaken en dus niet principieel alleen het verkeer aansprakelijk te stellen. Maar veel erger schiet Jacobson in feitenkennis te kort met zijn mededeeling, dat naast de door LeskienGa naar voetnoot2) vermelde Baltisch-Duitsche kustdialecten, geen enkel Duitsch dialect verder het muzikaal accent zou kennen. Het boek van Frings: Die rheinische Accentuierung, Marburg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1910 had hem toch kunnen leeren, dat in heel het Rijnland, het land van Trier, in Luxemburg en den Elzas, om van Zevenburgen nog maar te zwijgen, overal Duitsche dialecten gesproken worden met de bekende tegenstelling tusschen sleep- en valtoon, uit allerlei andere Indogermaansche talen bekend. En behalve deze Hoogduitsche dialecten, komen dan nog de Nederlandsche dialecten met muzikaal accent: in bijna heel Noord- en Zuidnederlandsch Limburg. En om hem maar aanstonds alle lust te benemen om mij bieromtrent tegen te spreken, geef ik onmiddellijk het bewijs, dat wij hier inderdaad met een phonologische correlatie te doen hebben, daar aanhoudend woorden met verschillende beteekenis uitsluitend door het muzikaal accent van elkander zijn te onderscheiden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En zoo zou ik nog lang kunnen doorgaan. Elke Limburger weet en voelt dit. Maar daarom weten alle Nederlanders het nog niet, en zeker niet de buitenlanders, ook al zijn zij linguisten. Daar Jacobson de afwezigheid van het muzikaal accent in alle overige Duitsche dialecten, behalve die aan de Baltische kust noodig had: om te bewijzen dat deze Baltische kust-dialecten de polytonie zeker van buiten af, dus waarschijnlijk van het naburige Litauwsch en Lettisch hadden ontvangen, wordt dit betoog door deze aanvulling dus reeds heel wat zwakker. Maar er is in Jacobsons feitenmateriaal nog een andere leemte, die veel erger is, omdat de aanvulling hiervan het heele beeld van die mondiale symmetrische triptiek in gevaar brengt. Jacobson had toch zelf reeds gezien, dat het centrale Euraziatisch massief niet volkomen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen stond, daar ook het Oud- en Nieuw Iersch de correlatie der gemouilleerde en ongemouilleerde consonanten kent. Maar zoo'n kleine uitzondering deerde niet zoo erg. Hier komt nu evenwel bij dat opnieuw een vrij groote groep Nederlandsche, en ook nog wel een paar verdwaalde Nederduitsche dialecten óók de consonantische mouilleerings-correlatie kennen tot op den dag van heden. En om dit te bewijzen, ben ik, blijkens den titel van dit stuk eigenlijk begonnen; en hieraan zal dan ook de tweede helft dezer studie gewijd worden. Eer wij hiertoe overgaan, moeten wij echter nog toonen, dat deze Nederlandsche dialecten voor Jacobsons algemeene theorie nog om een derde reden noodlottig dreigen te worden. Lang en breed had deze begaafde schrijver in zijn moeilijk leesbare maar volop de moeite loonende studie Remarques sur l'évolution phonologique du russe, comparée à celle des autres langues slaves,Ga naar voetnoot1) naar aanleiding van het Serbo-kroatisch getracht te bewijzen, dat de twee tendenzen van de mouilleering en de polytonie, tot de zoogenaamde ‘tendances incompatibles’ zouden behooren. Zeker, hij nam daarbij met het oog op een Japansch dialect, waar ze toch beide samen schijnen voor te komen al de voorzorg om erbij te voegen ‘althans in de Slavische talenwereld’, maar elders neemt hij niet die zelfde zorg in acht, en beschouwt hij die incompatibiliteit als principieel en absoluut. Nu wil echter het ongeluk, dat onder de Nederlandsche dialecten die de mouilleerings-correlatie kennen er nota bene ook eenige, en niet de minst merkwaardige, namelijk de Limburgsche zijn, die ook daarmee vereenigd, de polytonie-correlatie blijken te bezitten, en dus Jacobsons incompatibiliteit rechtstreeks tegenspreken. Men ziet hieruit, dat onze Nederlandsche dialecten dus niet meer alleen voor ons van belang zijn, omdat ze nu eenmaal tot onze eigen moedertaal en aan ons eigen volk behooren, maar hiermee dus ook van gewicht worden voor de algemeene taalwetenschap, die bij de behandeling der nieuwste en algemeenste vraagstukken de hulp onzer dialecten niet meer missen kan. Dit artikel is dan ook een beetje geschreven uit zelfbehoud. Men was zoowaar bezig, met zeven-mijlslaarzen over de wereld te rennen, en daarbij werd over ons kleine landje heengestapt, bijna zonder dat men het merkte. Wat zou daar nog voor bijzonders schuilen! Vindicamur haereditatem patrum nostrorum. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IIDe thans nog mouilleerende Nederlandsche dialecten zijn: 1o. een klein gebied rond Looberghe in Fransch Vlaanderen en 2o. een groot gebied van Dendermonde en Geeraertsbergen over Brussel tot Leuven en 3o. de kleine streek van Hasselt tot Tongeren; 4o. het groote stuk van Bree en Helden over Grathem, Roermond tot aan Beek bij Maastricht. Dat de drie laatste mouilleeringsgebieden nog niet zoo lang geleden aan elkander sloten, kunnen wij met absolute zekerheid bewijzen uit de gemouilleerde diphtongen, waarin de consonantmouilleering in de tusschenliggende dialecten is overgegaan. Maar een verdere reconstructie zal een Oud-Nederlandsche mouilleering aannemelijk maken voor een compact gebied, dat zich van den Helder eenerzijds tot Duinkerken en anderzijds langs de Veluwe en heel Limburg minstens tot Eupen uitstrekte. Maar blijven wij vooralsnog bij den tegenwoordigen toestand, en zien wij eerst eens, welke medeklinkers gemouilleerd worden, en wat voor verdere ontwikkeling die mouilleering vertoont. In Aalst zelf zijn alleen de dentalen: l, n, d, t en s gemouilleerd; maar in de onmiddellijke omgeving vinden wij toch ook de velare nasaal gemouilleerd b.v. in vinger: vinjer en Colinet haalt verschillende gevallen aan, die hij alleen uit de mouilleering van een k verklaren kan. Maar het eigenlijke middelpunt van de mouilleering der velaren ligt in Leuven, waar de k, g, ch, g en ng alle vijf ook gemouilleerd voorkomen; Midden-Limburg aan den linker Maasoever, en Fransch-Vlaanderen hebben de mouilleering zoowel bij dentalen als velaren. Gemouilleerde labialen heb ik in Zuid-Nederland niet meer gevonden; maar de l epentheticum uit de Slavische talen als het onvermijdelijk overal opduikend gevolg der gemouilleerde labialen bekend, vinden wij ook juist in de Nederlandsche mouilleerende dialecten vrij frequent als b.v. peisteren: pleisteren, vonder: vlonder, pamuren: plamuren enz. Straks zullen wij echter langs een omweg in Nederlandsch Limburg misschien toch nog een levende labiale mouilleering terugvinden. In de eigenlijke kerngebieden als Aalst, Weert en Sittard zijn de n, l, d en t zuiver gemouilleerde consonanten, gelijk in het Poolsch en Russisch. Maar de dj wordt heel vaak spoedig tot j, en hierop berust, gelijk ik binnenkort nog wel eens afzonderlijk bewijzen zal, de door van Haeringen geheel verkeerd geïnterpreteerde overgang van inter- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vocale d in j. De gemouilleerde s en z zijn bijna overal tot palatale spiranten geworden, volkomen gelijk aan de Fransche ch en j. Rond deze kerngebieden ontwikkelen zich nu echter b.v. in Brussel en Halle, maar ook in Hasselt, Maaseik en Stockheim uit de tj een tsj, uit de dj een dzj, en te Hasselt althans ook uit de nj een nsj of nzj, en uit de lj een lsj en een lzj. Dit is de zoogenaamde Brusselsche niesklank, waarover reeds 60 jaar geleden heel wat te doen is geweest (zie Winklers Dialection, II, blz. 266). De gemouilleerde velaren te Leuven evolueeren in denzelfden zin. De gemouilleerde k hoort men in alle schakeeringen van de zuiver gemouilleerde tenuis tot de volle palatale affricaat tsj, en de G van G' tot dzj. Voor g' komt gewoonlijk in plaats der gj spoedig een loutere j voor. En hierop berusten de bekende gevallen als zeide, leide, meid, dweil enz. uit sagida, lagida, magith en dwagil. De ch' lijkt op de Duitsche ch in ich, mich, maar wordt ook wel in j omgezet. De gemouilleerde ng is meestal een zuivere gemouilleerde n', maar gaat ook weer in zuivere j over; evenals de gemouilleerde l' met de Fransche l mouillé te vergelijken. Als nu evenwel een tsje of dzje buiten het mouilleerend gebied komen, veranderen zij eerst in tse en dze om eindelijk tot -se of -de te verloopen. Zoo heeft b.v. het Gentsch voor den deminutiefuitgang die te Leuven uit kijn is ontstaan en tot -tsjen is geworden, op het oogenblik den uitgang -tse. En op de vormen als faaldzje en baaldzje (zie Grauls) voor falie en balie berust het Gentsche -de in faalde en baalde. Het stosje voor statie te Aalst is te Gent met de i-epenthese tot stoaisse geworden, en vrijage is daar vryoaze, evenals kyvoaze. Laten wij nu eerst, althans voor een paar kern-dialecten bewijzen, dat wij hier werkelijk met phonemen te doen hebben. Hiertoe moeten wij dus een reeks parallelle woorden hebben met verschillende beteekenis, die alleen door de mouilleering van elkander verschillen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit deze voorbeelden hebben wij reeds eenig denkbeeld gekregen over het voorkomen der mouilleering in de verschillende dialecten; maar hierbij moeten wij toch nog iets nader stilstaan. Den hoofdregel voor de mouilleering gaven reeds Colinet en Goemans, door, zij het dan ook pas op de tweede of derde plaats, erop te wijzen, dat de mouilleering der consonanten in alle duidelijk zichtbare gevallen te wijten is aan een volgenden palatalen i vocaal of j. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hiervoor spreken de mouilleeringen van b.v. natie: nôsje, statie: stôsje, balie: bolje en falie: folje, kastanie: kastonje enz., die onmogelijk alle aan Fransche overneming kunnen worden toegeschreven, maar verder wordt de z in Aalst voor de diphtong ië tot zj: zee: zjië, zeep: zjiëp, zeer: zjiër, zeel tot zjiël, zeem tot zjiëm, zeever tot zjiëver enz. Ook de d wordt voor ië tot dj: deeg: djiëg, ook degen djeigen. Te Leuven worden alle velaren voor palatale vocalen gemouilleerd. Voorbeelden te over bij Goemans blz. 61. Zoo wordt sch alleen voor palatale vocalen tot sj. Ook de Anlautsmouilleeringen behooren hiertoe. Juist als in het Kopenhagensch bij wijze van een zekere emphase de Anlauts-p gemouilleerd wordt, zoo vinden wij hier in de mouilleerende dialecten reeds heel vroeg tjop naast top. En volgens alle bovengegeven regelen der kunst wordt dit tjop tot tsjop en daarna vaak tot tsop en sop, die niets met de Hoogduitsche klankverschuiving te maken hebben. Zoo ontstaan djompel naast dompel, djoezelen naast doezelen, djingelen en tjingelen uit afdingen, tjateren uit tateren enz. Uit djoezelen ontwikkelt zich dzjoezelen, waarop zjoezelen en djoezelen berusten. Maar ook midden in het woord ontstond het overal opduikende hits en hitse voor hitte uit hittia en plaats uit plátea, die evenmin als gats en gas, als kets en kats, snoets, niets met de tweede klankverschuiving gemeen hebben, maar alle op de Oud-nederlandsche mouilleering berusten. De tweede hoofdwet (denk aan het bovengezegde over de oertendenz der woord- of silbenharmonie) is dat ook voorafgaande palatale vocalen in staat zijn om een consonant te mouilleeren of te helpen mouilleeren, evenals velare vocalen in staat zijn om de mouilleering tegen te houden. Dezen regel gaf Colinet zelfs als hoofdregel A voorop. De voorbeelden zijn in Aalst trouwens voor het grijpen. Zoo mouilleeren kind, wind, lint, vriend, pint, tent, vriend, maand, naald, veld, beeld, vijls(el), wild, Schelde, winter alle hun twee opeenvolgende dentalen, maar er is geen spraak van mouilleering in hond, mond, grond of hand, mand, pand.Ga naar voetnoot1) Maar ook in Leuven geldt dezelfde regel voor blinje, grenjel, vinjen, tegenover blond, grond en vond; ook hier mouilleert de nG na palatale vocaal b.v. in zegening, evenals de ch, b.v. in mich' (moe), liëch' laag enz. enz. Te Brussel gaat het evenzoo. En ook de toestanden te Tongeren en Hasselt b.v. zijn alleen verklaarbaar door dezen tweeden regel. Te Tongeren b.v. vinden wij vinjer voor vinger. Pas als een secundair hulpregeltje echter geldt, wat de Zuidneder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landsche dialectbeschrijvers na Goemans blz. 266 als hoofdregel plegen op te geven in dezen vorm: De l, n, t en d worden gemouilleerd in de verbindingen lt, ld, ls, nt, nd, tt, td en ts. Want ten eerste gaat deze regel buiten de werkwoordsvervoeging in geen enkel Zuid-nederlandsch dialect op. Hierboven citeerden wij reeds de vormen band, hand, mand, pand, land, bond, hond, grond, mond, wond, die in Zuid-Nederland nergens gemouilleerd voorkomen. Voor lt en ld schijnt op het eerste gezicht de regel zoo ongeveer op te gaan, omdat alle oude -alt en -olt, als- en ols-gevallen in out en ous zijn overgegaan; maar ook hier mouilleeren de later ontstane voorbeelden als halt, gehalte, smalte, bazalt, asfalt, valsch, hals, malsch, balsem, alsem, of walsen geen van alle. Maar ten tweede hebben wij hierboven de helft van den regel, die wèl opgaat, reeds uit de voorafgaande palatale klinkers verklaard. Niet alles echter hebben wij verklaard, zoo in het bijzonder niet de mouilleering der ts-verbinding. Dit geval is echter een belachelijk qui pro quo. Want niet de ts wordt gemouilleerd, maar aan de oudere mouilleeringen met tsj, beantwoordt in niet mouilleerende dialecten de ts, die dus omgekeerd juist uit tsj is ontstaan. Het steeds geciteerde voorbeeld muts is uit almucia ontstaan. En dit gaf moetsje. Uit moetsje ontstond buiten het mouilleeringsgebied muts. En nu geeft men - is het niet God geklaagd? - met stalen voorhoofd op: dat muts in Aalst gemouilleerd wordt tot moesj? Evenzoo is het met rots uit het Fransche roche enz. En de andere voorbeelden zijn van het soort: hittia: hitsje: hitse. Richten wij ons nu naar de werkwoordvervoeging, waarin deze derde regel zijn uitgebreidste toepassing vindt. Allerlei werkwoorden toch, wier stam op l of n uitgaat, vertoonen in alle mouilleerende gebieden de eigenaardigheid, dat als de n of l door een t- of d-uitgang gevolgd wordt, de heele dentaalgroep gemouilleerd wordt.
Maar wie denkt er hier nu aan: dit uit de dubbele dentaal te verklaren? Een enkele blik op het Oud-germaansche paradigma: nima, nimis, nimith, nimam, nimith, nimand of nasja, nasjis, nasjith, nasida, nasiths; leert ons immers, dat hier oorspronkelijk tusschen die twee dentalen altijd een i stond. En de bedenking dat deze i reeds eeuwen terug in het Oud-nederlandsch is weggevallen snijdt geen hout, daar alles er op wijst, dat deze mouilleering juist in de Oud-nederlandsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
periode het sterkst en regelmatigst heeft gewerkt, en sedert dien langzaam maar voortdurend is verzwakt en achteruit gegaan. Nu begrijpen wij ten slotte ook de hierboven in ons derde hulpregeltje opgegeven dentaalgroep tt. Dat deze niet altijd mouilleert, is zoo klaar als de dag. In allerlei afleidingen en samenstellingen is van een mouilleering eener dubbele t niets te bespeuren. Of het moest de geminaat van hittia en dergl. voorbeelden zijn, maar die berusten weer op onze twee hoofdregels. Het eigenlijk argument zal ook hier weer wel de werkwoordsconjugatie geweest zijn. Hier vinden wij toch in Aalst evenals mutatis mutandis in alle mouilleerende dialecten deze voorbeelden: ik laot - è of je lotj = ik laat - hij of gij laat; ik stoeet, è of ge stoetj, ik stoetjen = ik stoot, hij of gij stoot, ik stootte; men ziet, het is weer hetzelfde geval. Tusschen de twee oorspronkelijke dentalen stond ook hier weer altijd een i. Naast deze conjugatie-gevallen hebben wij nu nog de abstracta op -de en -te, de neutra op -sel en last not least den Genitivus van de nomina op t of d. Beginnen wij met de laatste gevallen, waarin weer een ts-groep optreedt; in Gods penning wordt te Aalst het eerste deel der samenstelling tot Goesj. En evenzoo is het met raadsheer, paardshaar, iets goeds, barrevoets, blootshoofds; die hebben in Aalst of omgeving dus allemaal mouilleering. En evenzoo is het met een uur gaans, iets schuins, op herdoens. Maar weten wij dan niet meer, dat de Genetief Singularis van bijna alle klassen een i of een j in zijn uitgang had; en dat ook hier dus aanvankelijk weer een i of j tusschen de t en de s evenals tusschen de n en de s heeft ingestaan. De gemouilleerde uitgang -sel in afvijlsel is b.v. ook weer zoo'n voorbeeld, dat als een paradepaard, sinds Colinet door alle Zuidnederlandsche dialectgrammatica's zijn zegetocht voortzet. Maar één blik op het gotische swartizla openbaart ons ook hier weer de verlossende i tusschen de l op het einde van den stam, en de s, waarmee het suffix begint. Verder komt de mouilleering ook voor bij de abstracta als breedte, grootte, die te Aalst bridje en groedje luiden. Maar ook deze uitgangen berusten op -ida, zoodat ook hier het pittige nu reeds een millennium verdwenen i-tje, zich nog altijd als de oorzaak dezer mouilleeringen onthult. Hiermee hebben wij alle gevallen van eenige beteekenis behandeld. Al de ontmoetingen van twee dentalen hebben zich dus ten slotte laten ontmaskeren als voorbeelden met een i of j tusschen die twee dentalen in. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarom de Zuidnederlandsche dialectologen dan zoo krampachtig vastgehouden hebben aan hun onhoudbaren regel over de dubbele dentaal, is alleen te begrijpen en eenigszins te verontschuldigen, doordat zij hun mouilleeringsdialecten nooit met de Noordnederlandsche hebben vergeleken. Want om b.v. hun fout bij de conjugatie onmiddellijk op heeterdaad te betrappen, hadden zij toch in den tweeden of derden Jaargang van Onze Volkstaal, 1885 en 1890 slechts de studies van Mertens en Cuypers over de middel-Limburgsche dialecten van Grathem en Neeritter hoeven op te slaan. Daar hadden zij kunnen ontwaren, dat de mouilleering, die in de Zuidnederlandsche conjugatie alleen in het geval der dubbele dentaal gespaard is gebleven, hier in Middenlimburg: bijna bij alle werkwoorden voorkomt. Cuypers geeft voor Neeritter zoo: ich loup, hè luiptj, gè louptj; ich gêf, hè geuftj, gè gêftj; ich hang, hè hingtj, gè hangtj; ich rouk, hè rouktj, gè rouktj, ich roukdje, gerouktj; en Mertens voorbeelden zijn even welsprekend: ich maak, hè maaktj, gèmaaktj, ich maakdje, gemaaktj; ich jaag, hè jêugt, gè jaagtj, ich jôôg, gejaagdj; ich doug, hè doug (Praeterito-Praes.) ge doogtj, ich doogdje, gedochtj. Hier heeft dus de mouilleering niet alleen gewerkt op de groep dentaal + i + dentaal, maar ook op de groepen velaar + i + dentaal en labiaal + i + dentaal. In den loop der tijden gingen de meeste enkele gemouilleerde consonanten te loor. Alleen de dubbele zoogenaamde gesteunde consonantgroepen vermochten hun mouilleering ongedeerd te bewaren: in Zuid-Nederland alleen de dentaalgroepen, in Midden-Limburg ook de gemengde groepen. Als evenwel die heele groepen pt, ft, ngt, kt, kd gemouilleerd zijn, wat voor den ingeboren Limburger trots zijn onbeholpen schrijfwijze aan geen redelijken twijfel onderhevig en ook voor mij Brabander in bedreufdj, hangtj, maaktj en doogtj heel goed hoorbaar is; dan hebben wij hier in Midden-Limburg ook eindelijk onze gemouilleerde labialen als dritter im Bunde naast de dentalen en velaren gevonden. Het staat hiermee dus vast, dat de mouilleering in onze Nederlandsche dialecten volkomen vergelijkbaar is, eenerzijds met de mouilleering in de Slavische talen, en anderzijds met de mouilleeringen in het Oude en Nieuwe Iersch. Dat hiermee heel wat in onze oud- en middelnederlandsche taal- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschiedenis op zwakke beenen is komen te staan, en een dringende restauratie noodig heeft, wordt den bescheiden lezer hiermee misschien van zelf wel duidelijk. Vooral de Umlautsleer zal er waarschijnlijk een heele nieuwe wedergeboorte aan beleven. Maar ook voor buiten ons Nederlandsch taalgebied, b.v. op het Nederduitsch zal hieruit over sommige Mecklenburgsche mouilleerende dialecten zeker onverwacht nieuw licht opgaan. Trouwens als onze Nederlandsche Umlautsleer wankelt, waggelt de heele Germaansche Umlaut mee, en blijft er wis alleen de woordharmonie van over. En wie weet, of uit de zienderoogen groeiende parallellen van het Nederlandsch met het Poolsch eenerzijds en met het Iersch anderzijds, ook voor de andere Eurazische taalvraagstukken misschien nog wel eens wat licht zal opgaan.
Nijmegen, 7 Sept. 1934. JAC. VAN GINNEKEN |
|