Scheuren
Dezer dagen stond in de krant te lezen van een ongeval aan een der Nederlandsche ‘athleten’ overkomen, onder den pakkenden titel:
Mej. Schuurman scheurt een spier.
De bedoeling was, den lezer voor te bereiden op, of aan te lokken door het bericht, dat Mej. S. niet meer meeliep in den wedstrijd tengevolge van het scheuren van een beenspier. De keuze van dit werkwoord leidde tot een pakkende allitteratie. Het praesens en de persoonsvorm in den zin gaven aan den titel den ‘dramatiseerenden’ vorm, dien wij Jg. I 323 hebben besproken.
Het opvallende is hierbij het transitieve gebruik van het werkwoord met een lijdend voorwerp zónder andere bepaling, terwijl aan de handeling niet het ‘opzettelijke’ wordt toegekend, als in een zin: ‘Hij scheurde de lap in stukken,... door, etc.’, of in een zin: ‘In den oorlogstijd scheurde men het groenland’. De constructie is gelijk aan de algemeener gangbare met het werkwoord ‘breken’ (c.q. verrekken, verstuiken): ‘Hij brak een (zijn) been’, ‘zij brak een kopje bij het wasschen’.
Over deze gebruikswijze van ‘breken’ zegt het Ned. Wdb. III 1, 1233: ‘Onwillens, door een ongelukkigen, onopzettelijken stoot, slag, worp, of val, oorzaak zijn dat iets stuk gaat. De bedrijvende vorm stemt hier eigenlijk kwalijk overeen met de beteekenis’. Een dergelijke opmerking maakt Paul in zijn ‘Deutsches Wörterbuch’: ‘Bemerkenswert ist “er bricht einen Arm, den Hals brechen etc.”, wobei keine wirkliche Aktivität des Subjektes vorhanden ist, also = ihm bricht (intr.) ein Arm’.
In een veel later deel van het Ned. Wdb. bij ‘Scheuren’, wordt over deze bijzondere constructie en beteekenis niets vermeld, gelijk trouwens daar de geheele indeeling èn verklaring der verschillende gebruikswijzen van het woord in vergelijking met die van ‘breken’ zeer onbevredigend zijn.
Van het werkwoord breken neemt men gewoonlijk aan, dat het van oudsher aanvankelijk alléen overgankelijk werd gebruikt. Zoo zegt ook Paul: ‘Die intransitive Verwendung ist aus der transitiven entsprungen’. De consequentie hiervan is, dat volgens Paul het werkwoord eerst van transitief intransitief is geworden, en dat daarna in de onderhavige constructie de intransitieve functie weer is overgegaan in de transitieve. Daarbij is een kleine moeilijkheid: hoe moeten wij dien laatsten overgang, waardoor de verandering in de beteekenis wordt