Ik zou dit gaarne op een enkel punt nader aantoonen.
Terwijl Bilderdijks bewondering voor de 17de eeuwsche beschaving in het algemeen niet zeer groot kon zijn - een nationaal-romanticus was hij volstrekt niet - schatte hij haar literatuur daarentegen zeer hoog. Dit blijkt ook in het bijzonder bij zijn opvatting aangaande de politieke geschiedenis van de 17de eeuw, door de sterk persoonlijke voorkeur die Bilderdijk, evenals Vondel, had, tengevolge van zijn politiek-staatkundige denkbeelden.
Bilderdijk, voor wie de onbeperkte grafelijke macht in de feodale tijd een ideaal was, uit zijn grondige afkeer van de republikeinsche staatsvorm o.a. wanneer hij, gevraagd naar de opgave van een onderwerp voor een historische prijsvraag, antwoordt: ‘ik weet geen belangrijker onderwerp dan eene: getrouwe geschiedenis van de Conspiratie der Hollandsche Magistraten, van 1572 tot op den huidigen dag, tegen de Natie en haar wettig bestuur en welvaart’ (Brieven III, 184.)
In zijn Geschiedenis des Vaderlands treft men de nadere uitwerking van deze opvatting. Het gezag der Staten, die geen stadhouder wenschen, maar zelf oppermachtig willen zijn en de vertegenwoordigers van deze politiek, de aristocratische regenten, worden door hem aangevallen en Oldenbarnevelt vooral, evenals de Witt, is hij zéér slecht gezind.
Over Oldenbarnevelt zegt Bilderdijk o.a.: ‘Zijn karakter was hoofdigheid en halstarrig doordrijven, en nooit liet hij toe dat iets gelukte wat tegen zijn meening of begrip ondernomen werd of tot besluit kwam. En dit zijn karakter wist hij geheel zijnen aanhang in te drukken, en is daar altijd onuitwisselijk in gebleven. Nooit waren dezen te winnen, maar steeds offerden zij Volk en Staat, ja zich-zelven, aan den triomf hunner factie op; en zoo doen zij nog’. (Gesch. des Vad. VIII, 170.)
En elders: ‘Altijd factieus, en niet leven konnende dan in factie, had hij altijd geïntrigueerd en aanhangen gevormd, eerst tegen Marnix en andere Edelen, daar na tegen Leycester, toen tegen de Unie en Prins Maurits, en geheel zijn geest en schranderheid was daartoe en daartoe alleen gespitst: zoo, dat hij zonder dit een ellendig figuur in de geschiedenis gemaakt zou hebben’. (Gesch. des Vad. VIII, 61). Bilderdijk noemt hem dan ook strafschuldig. Ook Hugo de Groot waardeert hij weinig en C.P. Hooft noemt hij een ‘neuswijs burgermeestertjen’.
Daarentegen voor Maurits heeft Bilderdijk groote lof en voor Frederik Hendrik een zeer gematigde. Van Maurits zegt hij bijv.: ‘Hij was een voortreflijk man, Vorst en krijgsman; gul, oprecht, en goedaardig, boven iemand zijner tijdgenooten’ (Gesch. des Vad. VIII, 100) en ‘het is beestelijke domme kwaadaartigheid, hem Barneveld's ongeluk te