Onze Taaltuin. Jaargang 3
(1934-1935)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| ||||||||||||||||
[Nummer 4]Terschelling een Frankisch land met Friesche kolonies??HEEROMA (De Nieuwe Taalgids 28/1) ‘neigt er toe om Terschelling te beschouwen als een oorspronkelik Noordhollands eiland, waarvan west- en oosthoek later gekoloniseerd zijn.’ - Zijn opvatting berust niet op historische gegevens, maar is ‘een onderdeel van een hypothese, die (hij) in een latere studie hoopt te adstrueeren, n.l., dat het Noordhollands in oorsprong is een Frankis dialekt, welks Friese eigenaardigheden verklaard moeten worden door latere Friese kolonisatie. Terschelling zou dan nog een voorbeeld zijn, hoe Franken en Friezen naast elkaar in hetzelfde land hebben gewoond, terwijl ieder zijn eigen taal grootendeels bewaarde.’ - Voor het Midslandsch licht hij deze stelling toe door de dialecten van Drechterland, Vlieland en Midsland onderling en met het Stadsfriesch te vergelijken. Het doel van dit opstel is aan te toonen, dat de hypothese: Friesche kolonisatie van een Frankisch land, voor Terschelling niet houdbaar is, waarmee tegelijk Heeroma's beroemde voorganger in dezen, Th. Siebs (Grundriss 1, bl. 1174) bestreden wordt, die eveneens het vermoeden uitspreekt, dat Wester- en Oosterschelling van uit het westen en zuidwesten van Friesland zijn gekoloniseerd. Ik doe dit in de eerste plaats onafhankelijk van het betoog van Heeroma en wel: 1. aan de hand van de oudste Terschellinger taalmonumenten, de landnamen, 2. door de onderlaag van het Midslander dialect bloot te leggen, 3. door de Friesche structuur van enkele Midslander zinsconstructies aan te toonen. Voor de lezers, die de geographische en historische verhoudingen | ||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||
op Terschelling niet voldoende kennen, mag hət zijn nut hebben een korte kenschets daarvan als ‘Inleiding’ vooraf te doen gaan. INLEIDING. Voorop zij gesteld, dat het hier gaat om de beoordeeling van de door Siebs uitgesproken, en nu door H. na anderen herhaalde veronderstelling, dat Wester- en Oosterschelling betrekkelijk jonge Friesche kolonies zouden zijn, afkomstig uit den Zwh. (West) en uit de streek van Makkum en Workum (Oost). (Siebs, Grundrisz I 7.5, bl. 1174). Midsland is dan volgens Siebs ‘Holländisch’ en volgens H. ‘oorspronkelijk (= oer) Frankisch.’ De vreemdeling, die van de opvatting: ‘Midsland op Terschelling is Hollandsch, de uithoeken zijn jonge Friesche nederzettingen,’ kennis neemt, krijgt allicht den indruk: een Hollandsche kern - met een Friesche randbevolking. En zelfs de beschouwing van het hierbij afgedrukte kaartje zou hem op een dwaalspoor kunnen brengen. Want hij kan niet weten, dat de uithoek Westerschelling ruim de helft van de geheele bevolking heeft, dat het op 't oogenblik nog Friesche oostgedeelte ⅛ van de bevolking uitmaakt, zoodat de ‘oorspronkelijke’ nederzetting niet meer dan ongeveer ⅓ van de geheele bevolking vertegenwoordigt. Ging ik zonder mijn Terschellinger ervaringen (ik overzie met de herinneringen uit mijn ouderlijk en grootouderlijk huis meer dan een eeuw) alleen te zeil op klanken-geographie, en maakte ik dan op 't oogenblik mijn notities, dan zou de grens van het ‘Frankische’ Terschelling al vrij ver naar het oosten verlegd zijn. Want het Midslandsch breidt zich juist in de laatste jaren sterk uit. Dit hangt samen met de verbeterde verbinding tusschen de dorpen onderling en tusschen Terschelling en den vasten wal. Het verkeer tusschen de dorpen was voor 1880 zeer beperkt. Tus- | ||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||
schen de dorpsbewoners bestond een zekere anìmosìteìt, dìe ‘gemengde’ huwelijken tot de groote zeldzaamheden deed behooren. Zooals er Westerschellingers waren, die het oostelijk einde van hun eiland nooit hebben bezocht, zoo waren er omgekeerd Oosterschellingers, die van West alleen den hoogen Brandaris uit aanschouwing kenden. Daar tusschen de bevolkingsgroepen der onderscheiden buurtschappen noch geestelijk, noch gezellig verkeer plaats vond, is een eenigszins ingrijpende invloed van de eene taal op de andere daardoor uitgesloten. Dit geldt echter niet voor dezen tijd. Bij het toenemende verkeer nemen we een sterke uitbreiding van het Midslandsch waar en een daaraan evenredige ineenschrompeling van het Friesch (het A:stersch, d.i. het Oosterschellingsch). Want, toen door de gemakkelijker verbinding en door het veranderde karakter van de zeevaart, waarbij de schepen maar korten tijd binnen bleven, zoodat de zeemansvrouwen herhaaldelijk heen en weer reisden, steeds meer Oosterschellingers den vasten wal bezochten, vonden zij het beschamend, als hun kinderen met hun Friesch dialect als vreemden waren in eigen land. Dat ze met het Midslandsch vaak nog verder van huis waren, mag hier worden gereleveerd, maar doet aan het feit van dit door mij dikwijls gehoorde motief niets af. Daar komt bij, dat èn door de verbeterde communicatie, èn door het verplichte onderwijs, waardoor de kinderen in het milieu van het schooldorp werden opgevoed, èn eindelijk door de concentratie van het zeevaartkundig onderwijs en eertijds van het normaalschoolonderwijs te Westerschelling de scheiding tusschen de bevolkingen der verschillende dorpen plaats maakt voor een steeds in omvang toenemende vermenging. Het schetskaartje laat duidelijk zien, dat de taalgrens nauwkeurig met de schoolgrens samenvalt: een demonstratie van den milieu-invloed. Deze grens zou echter reeds vrij ver naar het oosten verlegd moeten worden, als we de taal van het nu opgroeiende geslacht als criterium namen. Een wel zeer jonge expansie dus. Midsland heeft op Terschelling de rol vervuld, die de Friesche steden in Friesland hebben gespeeld. - Het was tot het begin der 19de eeuw de zetel van het Bestuur. Reeds in den strijd der Hollandsche graven en Friesland was het door de eersten bezet en aan Hollandsche edelen in leen gegeven; in 1615 ging het aan de Staten van Holland over. De Drosten van Terschelling woonden in Enkhuizen; allicht hebben deze hun ambtenaren uit deze streken gehaaldGa naar voetnoot1). Het was dus | ||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||
een Hollandsch bestuurscentrum; en daar heeft zich in den loop der eeuwen het mengdialect ontwikkeld, dat nu nog gesproken wordt en dat een wig heeft gedreven tusschen de beide Friesch gebleven streken ten westen en ten oosten daarvanGa naar voetnoot1). Nu is reeds meer dan een eeuw hetzelfde proces op Westerschelling aan den gang, maar met een bovenlaag van ambtenaren, die A.B.-sprekers zijn. Het Terschellingsch-Friesch heeft een taai leven: als zeeplaats staat Westerschelling reeds eeuwen in voortdurend contact met de buitenwereld, zijn manlijke bevolking ondervond als ‘buitenvaarders’ den invloed van sprekers van verschillende talen en dialecten, de ‘Buitenkant’ in Amsterdam was den Terschellinger zoo vertrouwd als zijn dorpsstraat. En toch heeft het Friesch zich daar tamelijk zuiver tot in de 19de eeuw weten te handhaven. Toen deed ook daar de suprematiefactor zich gelden. Ruim een halve eeuw geleden begonnen in gegoede burgerfamilies de ouders, die onder elkander nog Terschellingsch spraken, tegenover hun kinderen het Nederlandsch te gebruiken: de degradatie van het Terschellingsch. De moderne verhoudingen werken dit proces sterk in de hand, zoodat, als er geen bijzonder krachtige contrafactoren optreden, het binnen korten tijd zijn beslag zal hebben gekregenGa naar voetnoot2). Daar het mengdialect, dat nu te Westerschelling ontstaat, een product is van het tegenwoordige Westerschellingsch en het A.B., moet het van het Midslander mengdialect afwijken: de samenstellende deelen zijn niet dezelfde. Dit geldt nog sterker voor het Midslandsch ten opzichte van de mengdialecten der Friesche steden. Niet alleen vertoont het Terschellingsch-Friesch belangrijke verschillen met de Friesche dialecten van het vaste land, maar ook het Nederlandsch als mengend bestanddeel was niet homogeen. Van een A.B. was toen in het geheel geen sprake: de taal van de Hollandsche bovenlaag hing af van de streek, waaruit ze afkomstig was. Het mengingsresultaat van uiteenloopende Friesche dialecten met uiteenloopende Hollandsche dialecten kon uit den aard der zaak geen volkomen gelijk beeld geven. Al kunnen we wel constateeren, dat de ‘Friesche mond’ zich handhaafdeGa naar voetnoot3). | ||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||
Interessant is het, dit in het ‘moderne’ Westerschellinger mengdialect te constateeren. Het Tersch.-fri.-dienstmeisje, dat het A.B. overneemt, spreekt van de: ‘boot!, school!’ (met de nuffige, superbeschaafde uitspraak van de o!). Maar de Westerschellinger, die al langer ‘beschaafd’ spreekt, zegt: ‘bo. ət, scho. əl (met de open (o) van ndl. door). De Friesche mond heeft ook in Midsland de vele Frisismen op zijn geweten, die H. toeschrijft aan invloed van buiten, d.w.z. van de Friesche omgevingGa naar voetnoot1). De oudste kaarten en leeskaartboeken (tegenwoordig zou men ze ‘zeilaanwijzingen’ noemen), vermelden op Terschelling van West naar Oost 5 torens, die alle van uit zee te zien zijnGa naar voetnoot2). De oudste bierrekeningen van Amsterdam noemen onder de schippers een betrekkelijk groot aantal TerschellingersGa naar voetnoot3). Een betrekkelijk jonge kolonisatie van West en Oost is daarom onmogelijk. Aan te nemen, dat geheel Terschelling bevolkt is geweest door een Frankische of Frankisch-Friesche stam en dat daarna het Westen en Oosten van uit verschillende deelen van Friesland nieuw bloed hebben gekregen, stuit op het onoverkomelijke bezwaar, dat er dan op die uithoeken mengdialecten hadden moeten ontstaan, wat niet het geval is. Om de meening van Siebs, die op grond van taalvergelijking het vermoeden uitspreekt, dat Westerschelling van uit den Zuidwesthoek en Oosterschelling vanuit de streek Workum-Makkum bevolkt zou zijn, met dezelfde middelen te controleeren, heb ik alle proefwoorden uit Hof's Dialectgeographie van de Terschellinger equivalenten voorzien, daarna ook die, welke aldaar worden opgegeven als specifiek eigen aan Hindeloopen, Workum, Makkum en aan den Noordoosthoek. Ik hoop daar later op terug te komen, maar vermeld hier alvast het resultaat, waarbij ik het Midslandsch, als in dit verband niet ter zake dienende buiten beschouwing laat. Om de vergelijking doeltreffender te maken, heb ik de Friesche dialecten in 5 groepen ingedeeld: Westergoo Zuid, Westergoo Noord, Oostergoo, Oostergoo Noord, Wouden. De globale telling gaf: overeenstemming van
| ||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||
Overeenstemming met het Hdl. (voor deze woorden) Westersch. 5 ×, Oostersch. 1 ×. Afwijkende vormen, die zich met geen enkel Hof-dialect dekken Westersch. 35 ×, Oostersch. 29 ×. Van 26 vormen, die de Zwh. wel, de Noh. niet heeft, komt er 1 (een) op Westersch. en 1 (een) op Oostersch. voor. Daarentegen zijn 24 specifiek Noh-vormen alle aan de dialecten van Wester- en van Oosterschelling eigen. Van 69 Hdl.-vormen komen er 14 op Terschelling voor, die echter voor het meerendeel ook aan den Noh. eigen zijn. Van 33 specifiek Makkumer en Workumer vormen heeft slechts 1 (een) een Terschellinger overeenkomend equivalent. Nemen we als basis voor de vergelijking alleen de u-ü-mutatie en de e-a-o ontwikkeling voor r + consonanten en voor n en l, dan is de overeenkomst tusschen Tersch.fri. en het Zh. onmiskenbaar. In verband echter met de nauwe verwantschap van het Tersch.fri. met het Schierm. en de noord- en noordoostkustdialecten, en met de vroegere geografische toestanden, toen Terschelling - nog geen eiland - langs de stranden van Flie en Borne ook naar 't Zuiden toe in directe verbinding met het tegenwoordige ‘kust’ Friesland stond, behoeven we aan een kolonisatie niet te denken en heelemaal niet aan een kolonisatie van het zuiden naar het noorden; veelmeer wijst deze samenhang op een Zee- of Strandfriesch, dat zich ook langs de boorden der rivieren en zeearmen uitstrekteGa naar voetnoot1). Ik ga nu over tot het bewijs van de stelling, dat Terschelling niet is een Frankisch land met Friesche kolonies, maar een oorspronkelijk aaneengesloten Friesch land, waar zich in het midden door politieke invloeden een Frankisch-Friesch dialect heeft ontwikkeld.
DE TERSCHELLINGER LANDNAMEN. De landerijen dragen voor een overwegend deel de namen van personen. Zooals hieronder zal worden aangetoond, komen deze persoonsnamen ook in Friesche eigennamen voor. De benoeming der landerijen naar de namen der | ||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||
gebruikers is een algemeen Friesche gewoonte. (Vgl. Friesch Woordenboek iv en Swart, Zur Friesischen Agrargeschichte, bl. 89, 104). De overeenstemming der oude agrarische toestanden op Terschelling met die in de overige Friesche landen blijkt verder uit vele hierop betrekking hebbende landnamen. De landnamen hebben over geheel Terschelling hetzelfde karakter. Wanneer het door mij aan te voeren materiaal dit als Friesch doet herkennen, dan is daarmee een gegrond vermoeden van een Friesche omsingeling van een Frankisch gebied niet in overeenstemming te brengen, want dat een oorspronkelijk Frankische taal, zooals het Midslandsch zou geweest zijn, niet alleen aan de Friesche nijptang zou weerstand bieden, maar zich zelfs nog zou uitbreiden en toch tegelijkertijd haar eigen bezit aan landnamen zou opgeven voor de Friesche van haar belagers, is wel zeer onwaarschijnlijk. Hier volgen nu eerst een aantal op Friesche persoonsnamen teruggaande landnamen, zooals ik die uit de landboeken (polderregisters) heb overgenomen. Wolsem, De WolsumGa naar voetnoot1). Ook dorp in Wijmbritseradeel F.W. iv, bl. 450)Ga naar voetnoot2). Vgl.: Wolmerum, verdronken land op Terschelling; Wolmercapelle, verdronken land in Noord-Friesland; Wol, Woll, Wolle, mansnaam (F.W. iv 449). Vgl. ook nog Wollegaest onder Tjerkgaest; Wollum in Sleeswijk. Westzien; - Zien, Sienne, Sine, Syne, Sine, mansnaam (F.W. iv, 343). Daar ook: Synalt, Synalda-state (< Sindbald; Vgl.: Schönfeld, Wörterbuch, bl. 202 e.v.)Ga naar voetnoot3) Verder op Terschelling Bij de ZienGa naar voetnoot1). Wielum, Wiellum; - Wiel, Wyel, mansnaam (F.W. iv, 437) Wielinga- | ||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||
sate onder Marsum. Wielsryp (N.G.N. iv 158)Ga naar voetnoot1). (Wilia, Wila en voor samenstellingen daarmee Schönfeld, t.a.b.bl. 265). Hobbrewielen, of Hopprewielen (< Hobberecht, Hohprecht, nhd.: Hobrecht, Hohbrand); Hobbrand, Fr. mans. (F.W. iv 169). Tjiemer, Tjimer, Tjemer; - Tiedmer, Fr. mansn. (F.W. iv bl. 391) (<Tiadmar, Thiadmar. Vgl. Schönfeld, t.a.b. bl. 231 onder Theudemer) Tjaad, Tersch. mansn. Tjadmar, Tiedmar, Fr. mansn. (F.W. iv 387). De Tille. Tille = brug komt op Terschelling niet voor; er zijn trouwens geen bruggen. Ook bij dezen landnaam heb ik daarom gedacht aan Thila uit Theudila. (Brechenmacher, bl. 82)Ga naar voetnoot2). Voor Thila, Thela ook Schönfeld, t.a.b. bl. 225 en voor Fri. persoonsnaam Tille F.W. IV 393. Tjollen; - denzelfden naam draagt een gehucht onder Oudega. Verder krite met gehucht en meerke in Smallingerland en De Tsjollen krite hooiland onder Oppenhuizen. Tolsum t.z. van Franeker. Tollesheim (N.G.N. 233, 237, 238). Fri. vr. naam Tsol, Tsjoltsje (F.W. IV 411). Resdobbe; - Reskefinnen onder Augustinusga. (F.W. IV 308). Reske, Fri. vr. naam (F.W. IV 308). De Tresk, Vgl. De Trisk, krite onder Beets; De Trisklean, weg onder Pingjum; (F.W. IV 403). De Treaske, krite te Augustinusga. Traskepoel, Traask, Traa. Vgl.: De Eilânner Tra (vaarwater, F.W. IV 402). Traa uit thraw = strijd. Vgl.: trasibert, trasmar, enz. (Schönfeld, bl. 238; Brechenmacher, bl. 36). Trennen misschien uit It Rennen of To Rennen = op Rennen, vgl. de noot bij De Wolsum. Renne, Rein Fr. mansn. (F.W. IV 307). Sjoekedam, Sjoegedam, Sjoeke BarberGa naar voetnoot3); - Sjoek, Sjoeke, mansn. (F.W. IV 349); Sjoege, mans. (F.W. IV 349); Barber, vr. n. (F.W. IV 25). Schitterum naar Wumkes (Tusschen Vlie en Borne, bl. 116) hetzelfde als Schit-hem = drekhoeve. Of hangt het samen met ofri.: sketta, afsluiten, indammen, schutten en is Schitterum = Schit-heri-hem, huis van den schitherGa naar voetnoot4)?, zooals LanderumGa naar voetnoot5) = Landherihem? (F.W. IV 226). | ||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||
Friesche persoonsnamen vinden we verder nog in: BammenGa naar voetnoot1), Bammersakker, (F.W. IV 24), Bierbosch of Han (F.W. IV 34), Boesmertuin (F.W. IV 43), Bolkakkers (F.W. IV 44), Doekesteedenakkers (F.W. IV 68, 366), Rolkeyn (F.W. IV 321, 211), Ronseling (F.W. IV 322), Ringwiek (F.W. IV 314), Res, De Ressen, De Resdobbe, (Vgl.: Reske, F.W. IV 308), Moksheide (F.W. IV 263), Minkeakker (F.W. IV 263), Magebos (F.W. IV 249), De Laten, De Letten (F.W. IV 227, 231), De Klink (F.W. IV 216), Ylkamp, De Jillen, De Ynse, enz. Ten slotte eenige typische Friesche namen van stukken land, die liggen om Midsland of in ieder geval in het ‘Frankische’ gebied: Tjiemer, De Riemen, Geilen, Minkeakker, Ringewiek, Gasten, Resdobbe, Eeke, Stortemiede, Reidige akkers, Presterhorn. Eveneens bij Midsland: Ouwe Terp. Aan de Hollandsche regeering herinneren daar: Heerschapstuinen, Jonkersland, Drosttuin. En het dorp zelf wordt door de Midslanders Mislâns genoemd en niet Midsland, wat trouwens een onmogelijke vorm is. Ook de niet van persoonsnamen afgeleide landnamen verloochenen hun Friesche afkomst niet. Soermisper; sûder = zuider; Vgl.: Sûrdyk; Sûrhimmen; Sûrhuzum; (F.W. IV 373). Bingakkers; binge, bynge = heimelijk gemak, sloot, waarin zich het mestwater verzamelt. (F.W. I 36). Ossevin, melkfijnGa naar voetnoot2). GastenGa naar voetnoot3) (Swart, t.a.b. 100, 117). Hondswiek, De Wiek, KoegelwiekGa naar voetnoot4); (Swart, t.a.b. 93, 128). De KeegenGa naar voetnoot5); Vgl.: Keeg of De Kegen, gronden in de wadden, buitendijks, langs de Noordkust van Friesland, vooral aan de kust van Ferwerderadeel; (F.W. IV 210). Daar ook de Keeg sate tusschen Ternaard en Wierum; stuk land te Holwerd. De Kegen, gehucht onder Burum, enz.). | ||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||
Mersch, In de Mersch, Mersakkers, MeskGa naar voetnoot1), Mesken, in Opsterland hooilanden langs de Boorne; nwfri.: marsk of mersken (F.W. IV 252, II 147). Miede, Kienemiede, Moersmiede, Prestermiede; (F.W. IV 259)Ga naar voetnoot2). Poelseggen; Vgl.: De Ballumer miede is verdeeld in 3 eggen, Foppeneg, enz. (Houwink, Ameland tot deze eeuw, bl. 193). Tonnehos; tonnen = toarnen, doornen; oostersch. tonnen = gedoornd stalkruid. Presterhorn, Prestermiede; de eenige woorden, waarin het Tersch. het woord ‘priester’ heeft bewaard, maar in den Frieschen vorm. De namen der gehuchten in de onmiddellijke nabijheid van Midsland wijzen evenmin op Frankischen oorsprong: Landerum Land-herihem (F.W. IV 226); Striep Surijp (Wagenaar, Ao 1586); Kinnem Kinhem; Baeidunen (Vgl.: Baeijum, dorp in Hennaarderadeel) (F.W. IV 22). Ook de naam van het eiland Schylge of Schylinge is voor de beoordeeling van de theorie van H. niet van belang ontbloot. Uit de omstandigheid, dat de Terschellingers spreken van Schylingerlân en van Schylingers, Schylgers, en dat daarmee alleen Westerschelling en Westerschellingers bedoeld worden, terwijl het geheel wordt aangeduid met 't Eilân (Vgl.: uers Lun op Helgoland), had ik, daar westersch. schyl = schelpen, gemeend, dat Schellingerland zou beteekenen ‘Schelpenvisschersland’ (Vgl.: bij Schiermonnikoog de Schyldersron = schelpenvisscherspad). Dan zou dus Schellinge ongetwijfeld een vertaling zijn van den oorspronkelijk Frieschen naam van Westerschelling; daar ook deze plaats voor visschersplaats in aanmerking kwam, klopte dit. Is de naam Schylinge, ofri. Schilenghe voor het land identiek met ofri. schylenghe d.i. scheidingGa naar voetnoot3), dan moet die naam na 985 ontstaan zijn, in welk jaar al 't land bewesten het Vlie aan den Hollandschen graaf wordt geschonken. (N.G.N. IV 18), en deze stroom officieel als grensscheiding wordt erkend. Dan is Schylingerlân = land aan de scheiding en zijn Schylinge en Schellinge beide afkortingen. Ook bij deze verklaring is de plaatselijk tot Westerschelling beperkte naam Schylge begrijpelijk. Is echter deze naam na 985 ontstaan, dan moet het land ten oosten van het Vlie voor dien tijd een anderen naam hebben ge- | ||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||
had. En inderdaad: in Onze Taaltuin (1933) wordt deze naam genoemd: Uxalia. Wanneer het daar uitgesproken vermoeden juist is, dat dit beteekent ‘land aan de linker hand’, als tegenstelling tot Texel (= land aan de rechter hand)Ga naar voetnoot1), dan volgt daaruit, dat deze naam gegeven moet zijn door stammen, die uit zee kwamen. En dan zijn de marschgronden bevolkt van het noorden naar het zuiden, en kunnen we op de eilanden, die toen nog met het vasteland samenhingen, de oudste nederzettingen vermoeden. Zoo wordt de naam Uxalia een bevestiging van de theorie van Swart (Zur Friesischen Agrargeschichte 78 e.v.) en Borchling (Die Friesen, 4 e.v.) en een groot bezwaar tegen de meening, dat Wester- en Ooster-Schellinge betrekkelijk jonge Friesche kolonies zouden zijn. In verband met het Friesche karakter van de landnamen en van de om Midsland gelegen dorpen en gehuchten, zouden we, had H. gelijk, moeten aannemen, dat na den grooten Saxenstroom van het oosten naar het westen en het zuiden, een Frankische stam het Vlie zou zijn overgestoken, daar een onbewoonde streek zou hebben aangetroffen en zich hebben gevestigd niet aan of in de nabijheid van den zeeweg, maar een uur gaans ten oosten daarvan, waar hij zich gedurende de Friesche expansie in de 7de en 8ste eeuw handhaafde tusschen de hem nauw insluitende Friesche nederzettingen. Aan een latere kolonisatie kan, zooals in de Inleiding is uiteengezet, niet gedacht worden. Toch wil H. niet bewijzen het karakter van het Midslander dialect als Frankisch dialect, maar als oorspronkelijk Frankisch dialect, en wel alleen op taalgronden, d.w.z. op grond van een door hem geconstateerde (gedeeltelijke) overeenstemming in klinkerontwikkeling van het Midslander en het Drechterlandsche dialect. Ik zal hieronder laten zien, dat het dialect van Midsland, zooals dat nu nog gesproken wordt, materiaal te over levert, om deze stelling omver te werpen. Ook H. is het bij de verzameling en bestudeering van zijn proefwoorden opgevallen, dat het dialect van Midsland zoovele Frisismen heeft. (N.T. 28.I.30), klankveranderingen, die met zijn theorie in strijd zijn. De Friesche kolonies helpen hem echter over de moeilijkheid heen: ‘ontstaan onder Frieschen invloed.’ (Vgl. beneden). Een dergelijke verklaring kan echter alleen door een niet-kenner van Terschelling en van de Terschellinger dialecten worden geaccepteerd. Het Midslander dialect heeft namelijk in de onderlaag zuivere Friesche woorden, die onmogelijk ontleend kunnen zijn. | ||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||
Ik duid hieronder de dialecten van Westerschelling, Midsland en Oosterschelling aan met (1), (2) en (3). Nederl. wagen is (1) en (3) wein, in (2) wagen. Zou een Frankische dialectspreker, die zijn eigen woord wagen gebruikt, de namen voor de onderdeelen van een wagen aan het Friesch ontleenen? Toch zouden we dit moeten aannemen, want in (2) is wiel = tsje. l (nwfri.: tsjil, tsjiel, tsjel; ofri.: thial); dissel is (2) tiksel; voorkrat is (2) forkret. Is het nu mogelijk te achten, dat een volk voor de in 't oog loopende algemeen bekende voorwerpen zijn eigen woorden zou behouden, en voor de ‘vaktermen’, voor de aan een bepaald bedrijf eigen woorden, leentjebuur zou spelen bij de taal van zijn buren? Tenzij dan, dat die ‘oorspronkelijke’ Franken op Terschelling wagens zonder wielen en zonder dissels hadden. Nederl. schuur is (2) schuur, (1) en (3): schyn. (Dezen vorm treffen we langs de kust naar het oosten aan: Schierm. skyn; Helgol.: skin; ook bij Klaus Groth, Quickborn, bl. 129)Ga naar voetnoot1). Maar ook in Midsland hebben de onderdeelen van een schuur de Fr. namen: ook in (2) spreekt men van de tiling, de m Ellem en de deskGa naar voetnoot2). In het algemeen bewaren in Midsland de groeptalen, waartoe ik ook de kinderspeeltaal reken, en de taal van het intieme huiselijk verkeer de oude Friesche woorden, Friesche relicten in een nu Hollandsch gebied. Ned.: paard, in (1) en (3) hòsGa naar voetnoot3), is in (2) pE.d; maar veulen is ook in (2) fò.le, fòltsGa naar voetnoot4); trekzeel in (1) en (3) silbè.gen, in (2) silebègenGa naar voetnoot5); varken, bij, eend, woerd, mier luiden in alle drie dialecten: barg, hynegouwer (in 2) hönegouwer), ein, E.reke, E.mela.rGa naar voetnoot6). De kinderspelen lempe (knikkerspel, ook werpen, gooien)Ga naar voetnoot7) en mukje(strootjes trekken, om het langste eind trekken)Ga naar voetnoot8) ook in (2) lempe en myke; de verwant- | ||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||
schapsnamen vader, moeder, grootvader en grootmoeder in (1), (2) en (3): ta., mEm, (in 2): mem, pa.e en poe.e. Bruidegom is over geheel Terschelling breugeman. Weinig gebruikte woorden als wEskje (het in 't rondjagen van stuifsneeuw), jukel (ijskegel), lu.gje (opstapelen van turf, hooi b.v.) pu.rje (peuren) hebben zich ook in (2) gehandhaafd: wEske, jukel, lu.ge, pu.reGa naar voetnoot1). De schell. fri.: eidzje (eggen), ti.mje (met de ti.mbalk, de ponti.d het hooi op een hoop brengen), to.gje (trekken, sjouwen, en van vogels: bouwstoffen aandragen voor het nest), gylje (schreien, huilen) zijn in (2) eide, ti.me, to.ge, gyleGa naar voetnoot2). De aanspreekpronomina zijn in (2) Friesch, nl.: dou en jim, terwijl de andere pronomina de overgenomen vormen vertoonen: hij, zij, wij en zij. Het is niet aan te nemen, dat de Franken, die in Midsland gewoond zouden hebben, juist deze woorden, die niet of slechts in zeer beperkte mate tot de algemeene spreektaal behooren, zouden hebben overgenomen, daar we nog minder mogen veronderstellen, dat de daardoor aangeduide zelfstandigheden of handelingen hun onbekend waren. Neen, juist die in een beperkt stukje van hun wereld levende, voor den vreemdeling verborgen woorden, of zulke, die slechts zoo nu en dan om den hoek komen kijken, zijn den dans ontsprongen; de werkw. zijn er in zooverre niet zonder kleerscheuren afgekomen, dat ze in de e-klasse zijn overgegaan. Hier is dus duidelijk de Hollandsche invloed op zuiver Friesche woorden te constateeren, en niet de invloed van het Friesch op oorspronkelijk Hollandsche, zooals H. telkens meent te mogen veronderstellen. Ook de Friesche structuur van bepaalde hoofd- en bijzinnen treffen we in Midsland aan, waarbij we echter moeten opmerken, dat het Drechterlandsch hetzelfde verschijnsel vertoont. (Karsten, bl. 103). In de eerste plaats het geval, waarin van twee op elkaar volgende onbepaalde wijzen in een hoofdzin het hoofdwerkwoord voor het modale hulpwerkwoord staat: de Ndl. zin: Ze hadden het willen doen, maar ze hebben het niet kunnen doen, luidt (1) en (3): ja hi.en (hi.nen) it | ||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||
dwE.n (dwa.n) wollen mar ja habbe it net dwE.n (dwa.n) kannen, en in (2): se hadden it doe.n willen, mar se hewwe it net doe.n kannen. In de tweede plaats staat in een bijzin het werkwoord met den persoonsuitgang steeds achteraan. In (1) en (3) luidt de zin: Door de vorst was de grond zoo hard geworden, dat ze daarin niet konden werken: troch de fòst wa.s (wa.) de grong (gro.n) sò hò.d worren (wodden), dat ja dr net in workje (werke) koèen; in (2) door de fòst wos de grond sò had wòdden, dat se dr net in werke konnen. Zoo luiden de Ndl. zinnen: Ik heb het niet gedaan, omdat ik er geen tijd voor kon vinden; als hij het gedaan heeft, weet ik wel, wie hem er toe heeft aangezet; toen hij dat had gezegd (gezegd had), keek hij ons aan, of we hem niet eens goedkeurend zouden toeknikken, in het Midslandsch: ik heb it niet dE.n, omdat ik er gin ti.dfor fine kon; as hij it dE.n het, dan weet ik wel, wie it him instoken het; toen hij dat seit het, keek hij ons an, of wij him niet plúmke geven souen.Ten slotte de zinnen, waarop Overdiep (Onze Taaltuin, I.2) de aandacht gevestigd heeft als in 't bijzonder eigen aan het Friesch. Als voorbeeld neem ik den bloot verhalenden zin: Het schip zat zoo vast, dat ze het er niet af konden krijgen. Deze is zoowel in tersch.fri.Ga naar voetnoot1) als in msl. van den vorm S.A. Vf: It schip si.t sò fest datset dr net ô.f kri.eje koen . It schip sot sò fost, datseter niet ò.vkrijje konnen. Maar in levendigen stijl, als de spreker als 't ware in het geval opgaat, wat dikwijls ten gevolge heeft, dat hij het gesproken woord met gebaren ondersteunt, wordt de woordschikking in beide dialecten S.Vf.A.: It schip si.t sò fest, datjà koe.netr net ôfkryje; it schip sot sò fost, datse konnenet niet ò.vkrijje. Evenzoo: se plaagden him sò, dat hij kon it niet langer útstaan.Uit het bovenstaande (1o het Friesche karakter der landnamen, 2o de Friesche woorden in de groeptalen en in de taal van het intieme verkeer, 3o de Friesche structuur van hoofdzinnen met hulpwerkwoord en onbepaalde wijs en van bijzinnen met hulpwerkwoord en den S.Vf.A.-vorm van de met emphase gesproken consecutieve zinnen,) blijkt, dat in Midsland van een oorspronkelijk Frankisch dialect met lateren Frieschen inslag geen sprake kan zijn. Daar H. langs anderen weg tot een tegenovergestelde conclusie komt, wil ik deze in een tweede artikel aan de hand van het door H. aangevoerde materiaal aan een onderzoek onderwerpen. G. KNOP |
|