Onze Taaltuin. Jaargang 3
(1934-1935)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
[Nummer 3]Na de aanneming der motie-Tilanus. - Wat nu?IWAT nu NIET moet gebeuren is zoo klaar als kristal: In ieder geval geen twee twistende spellingen naast elkaar, met gelijke rechten. Laat de Minister toch ruggegraat genoeg toonen, en zich door de afwijzing zijner voorstellen door het Kabinet, toch niet laten verleiden om recht tegen zijn diepe overtuiging in: den chaos te bestendigen, ja bij algemeenen maatregel van bestuur te sanctioneeren. Zeker, wij begrijpen het wel: welke raadgevers hier thans hunne meening trachten door te zetten. Onmiddellijk voor de bijeenroeping van de ministerieele commissie liet de Vereenvoudiging een vlugschrift verschijnen, om juist de officieele sanctioneering der vrijheid in de keus tusschen het oude en het nieuwe systeem te bepleiten. Dat idee was 30 jaar geleden nog zoo kwaad niet geweest, toen niets dan de Vereenvoudigde en de Vries en te Winkel tegenover elkaar stonden. Nu echter was het de reinste krankzinnigheid. En daar liep dan ook geen enkel regeeringsman in, ook Minister Marchant en zijn Directeur van het onderwijs wezen dat herhaaldelijk met bezielde overtuiging af... totdat door de weigering van den ministerraad om het veel te eenzijdig uitgevallen compromis te aanvaarden, onze geslepen Minister ineens een alleen uit wanhoop motiveerbaren zwaai maakte naar het zoogenaamde vrijheidssysteem, en daarmee het Kabinet overrompelde, dat - nu ja, voor de vrijheid DER twee systemen - toen gereedelijk zijn toestemming gaf. | |
[pagina 66]
| |
Maar heeft op dat oogenblik ook maar één onzer ministers volkomen de situatie begrepen? Ik moet het in twijfel trekken. Dat is onmogelijk. Weten de andere ministers wel, dat de groote meerderheid der schoolboeken in de laatste vier jaren zijn omgezet in de officieele spelling van Minister Terpstra? In de kamer lieten sommige afgevaardigden, toen zij van de vrije dubbele spelling hoorden, ineens het uitgevers-bezwaar vallen, want nu zou iedereen de boeken kunnen verkoopen, waar hij mee zat. Maar dat is bedrog! Dat is niets dan schoone schijn. Precies het omgekeerde is waar: Nu worden juist allen gedupeerd, daar ieders voorraad waardeloos wordt. Want de keuze wordt gegeven tusschen De Vries en te Winkel met de vóór Terpstra reeds aangenomen tegemoetkomingen èn het Compromis-Marchant, maar de echte Kollewijn-spelling wordt even streng uit de scholen geweerd als de pas vier jaar oude officieele spelling van Minister Terpstra. De continuïteit in het bestuur, die toch als een staaltje van respect tegenover den voorganger, en als een bewijs van indenkend meeleven met de bevolking, die daar altijd vast op rekent, zoo zorgvuldig mogelijk door alle gewetensvolle dienaren der Kroon wordt betracht, zou hierdoor met schijnbaren moedwil op de meest rampzalige wijze worden verbroken. En de caricatuur: Elke minister van onderwijs met een nieuwe spelling-oekase: wordt ineens volle krakend-nuchtere werkelijkheid! Voeg daar nu nog bij, dat Minister Marchant, niettegenstaande dit alles, vast van plan is, gelijk hij herhaaldelijk in het openbaar heeft meegedeeld, om alle uitgaven voor nieuwe boeken op de lagere school te verbieden, dan begint men een idee te krijgen van de stormen der spelling-windroos, waarin onze kinderen in de eerstkomende jaren heen en weer geworpen: zullen tobben en rondzwalken. En wie nu, tot overmaat van smart het nieuwste onderzoek naar den auditieven of visueelen grondslag van het spellingonderwijs van den heer I. van der VeldeGa naar voetnoot1) kent, en dus weet hoe dwingend het visueele woordbeeld, zoowel het juiste als het foutieve! op de onderwijsresultaten inwerkt, begrijpt hieruit hoe onze kinderen in hun innerlijke zintuigen op de school moedwillig zullen worden mishandeld en voor levenslang zullen worden verknoeid. Ik weet niet, of men dit aan het Departement van Onderwijs allemaal | |
[pagina 67]
| |
wel weet. Daar doet men eenvoudig of de gemeente-scholen van den Haag: heel Nederland zijn; maar het is precies omgekeerd: daar heerscht, dank zij Marchant en van Poelje, een unieke uitzonderingspositie, waaraan dus al de overige provinciën van Nederland maar moeten worden opgeofferd? Als men dat daar allemaal wèl weet, dan is dit volop reden om den Minister, als hij tot het bittere einde zou gaan, onmiddellijk het vertrouwen van het heele volk op te zeggen. Er is niets gekomen van al zijne mooie beloften en plannen, en wat hij nu wil, is in lijnrechten strijd met al zijn herhaaldelijk in het openbaar beleden beginselen. België zou voetstoots volgen. België volgt NU zoo zeker als twee maal twee vier is: de sanctioneering van deze dubbele spelling: NIET. Met den val van Minister Lippens is heel de Belgische Vereenvoudigersmachinatie ineengestort. De jonge koning heeft er tegen een bekend letterkundige zijn frisch ongenoegen over uitgesproken. En Stijn Streuvels herademt weer. Op de bewuste vergadering der Koninklijke Vlaamsche Academie heeft hij van louter wrevel geen woord kunnen uitbrengen. En van den Waalschen Minister Maistriaux hebben wij nu een gelijke houding te verwachten als Minister Briand indertijd ten opzichte van Brunot's réforme-voorstellen innam. De Departementen zouden allemaal met het Compromis meegaan, maar de Departementen hebben reeds bij monde van Minister Marchant zelf verklaard, dat zij zullen afwachten, hoe dit alles af zal loopen. Al de kranten zouden volgen. Die zouden het immers tegen den vloed der officieele regeeringsstukken niet kunnen uithouden. Maar nu met die mooie vrijheid en de afwachtende houding der Departementen volgt natuurlijk geen enkel der groote dagbladen het Compromis; want ze kunnen er alleen lezers bij verliezen. Maar last not least, al de gemeentescholen en het heele bijzonder onderwijs zouden eenstemmig volgen. Maar de nieuwe vrijheidsbepaling splitst hunne volgzaamheid moedwillig in twee partijen; die, als ze dan ten minste maar constant bleven, en nu allemaal dezelfde boekjes in gebruik hadden, het ten minste bij twee partijen zouden laten blijven. Maar zij blijven natuurlijk NIET constant, en ze hebben NIET allemaal dezelfde boekjes. Want, aan welke instantie de keuze ten slotte zal overgelaten worden, men zal het van hoogerhand gegeven voorbeeld der continuïteitsverbreking gretig aangrijpen, en bij de verandering van een schoolhoofd of bij het omgaan van schoolbestuur of gemeenteraad, of bij de benoeming van een nieuwen inspecteur: zal alles weer juist den anderen kant uit worden gedreven, en een school, | |
[pagina 68]
| |
of een heele reeks scholen tegelijk, volgens de vrijheidsbepaling hardhandig worden omgezet; en zoo wordt de nationale opvoeding onzer kinderen in de moedertaal tot een wederkeerige ophitsing van de eene helft onzer bevolking tegen de andere, die door de voortdurende kleine veroveringen van beide zijden, tot fellen haat en nijd zal overslaan. Bovendien is het nu al duidelijk te zien, dat die scheiding grootendeels samen zal vallen met de grenslijn tusschen Socialisten, Communisten en de Nieuwlichters van alle partijen ter eene zijde; en de Rechterzijde, plus de Liberalen en de meer conservatief en aristocratisch aangelegden uit het heele land. Komt zoo inderdaad de voortdurende ruziestemming van een der minst roemvolle stadhouderlooze tijdperken onzer vaderlandsche geschiedenis weer in levenden lijve terug? of worden we nog dieper terug verwezen naar de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten? En dat alles ten gevolge van een meeningsverschil tusschen een Minister van Onderwijs en het heele Kabinet. Want beiden staan nu, door omstandigheden genoopt voor een besluit, dat zij als vrije mannen heelemaal niet zouden willen. Durft onze Minister van Onderwijs daarvoor nu de verantwoordelijkheid aan? Noemt hij dát: besturen met voorzichtig staatsbeleid? Opnieuw: Is dát de praktijk van het Oranjedevies: Je maintiendrai? Maar neen, de motie Tilanus is aangenomen, en onze volksvertegenwoordiging heeft blijk gegeven van een oer-Hollandsch gezond verstand. Dat zal ook niet nalaten op den Ministerraad en de verdere afwikkeling dezer zaak een gezonden invloed uit te oefenen. | |
IIMaar wat dan wèl? Laten wij eerst in allen ernst mogen herhalen, dat als wij van de moedwillige ruzie- en verwarringstokers afzien, de chaotische toestand op de scholen heusch niet zoo bar is, als men dat heeft willen voorstellen; vooral niet, wat de spellinghervorming betreft. Neen, hier is niets geen haast bij. En als het noodig wordt in te grijpen, zal er werkelijk toch nog wel eens wat langer en dieper door beide partijen beraadslaagd moeten worden, dan er de twee eerste vergaderingen der Commissie-Marchant gelegenheid toe boden. Vooral ten opzichte der ee in open lettergrepen, is juist in de laatste maanden, bij zeer velen het gezond besef gerijpt, dat het enkele e-teeken, dat in onze taal al zoo druk belast is met de gedekte E- en het zoo fre- | |
[pagina 69]
| |
quente stomme -ə- phoneem, er toch moeilijk nog zoo maar even de heele functie der ee in open lettergrepen bij kan vervullen. Met wiskundige zekerheid kan men zelfs uitrekenen hoeveel de waarschijnlijke fouten bij het lezen hierdoor zouden vermenigvuldigd worden. Wat wil men hier nu te hulp nemen? Een accent of een samentrekkingsteeken of een trema? En voor welke gevallen? Zie dat zal nog eens met wat meer geduld en overgave moeten besproken worden, dan onder het voorzitterschap van Minister Marchant is geschied. Ook de heer Höweler en zijne Commissie lieten hieromtrent onlangs een ander geluid vernemen, dan in hun door het Compromis-Marchant wat al te plotseling geprovoceerde voorstellen. En zou men nog in het ongewisse: hoe eenmaal het ee-probleem zijn oplossing zal vinden, dan voor het gemakkelijker maar volkomen parallelle oo-raadsel, maar lukraak - God zegene den greep - nu plotseling een eigenmachtige solutie doordrijven? Wat de i en ie betreft, keerden de Vereenvoudigers van hunne klaarblijkelijke dwaalwegen terug; maar is hiermee alles in orde ten dezen? Hoegenaamd niet! Zou b.v. gelijk Blancquaert in zijn dialectopnamen al doet, aan de i met een punt erboven niet de beteekenis van een ongedekte ie, en aan de puntlooze i niet de functie der gedekte I kunnen worden gegeven? Of omgekeerd? Voor de -sch heb ik indertijd in mijn Grondbeginselen voorgesteld: de bijvoeglijke -sch te behouden, en daar de bijwoordelijke -s - maar dan zonder uitzonderingen! - tegenover te stellen. Ook dat vond onlangs onverwacht bijval in nieuwen kring. En dan zouden mensch, bosch en wasschen hun ouden vorm conform aan de andere Germaansche talen kunnen behouden. Waarom moeten al die knoopen nu toch allemaal in eens zoo bruusk worden doorgehakt? Alleen omdat wij aan de Oostduinlaan een doorhaklustig Departementshoofd rijk werden? H'm, talenten met zóó primitieve reactie-snelheden heeft onze tempotijd al wel meer gekweekt. Voor de spelling zou ik dus op 1 September a.s. inderdaad geen September-revolutie durven aanraden, maar rustiger tijden afwachten, en vooral economisch gunstiger tijden, als wij ons ter wille van een paar algemeen verlangde vereenvoudigingen, ook eenig financieel risico kunnen veroorloven. Ja maar hoe moet het dan gaan met de buigings-n? Daar hebben wij de circulaire van Minister Terpstra voor, die in alle werkelijk gevoelde behoeften voorziet; wat nu reeds door vier jaar ervaring op bijna alle scholen van Nederland is gebleken. Want hoewel | |
[pagina 70]
| |
deze circulaire onmiddellijk van de bekende zijde op een knor-fanfare van opgetrokken neuzen werd onthaald, heeft bijna het geheele lagere en middelbaar onderwijs deze groote en nuttige vereenvoudiging met dank en profijt aanvaard. Ik herinner eraan, dat deze circulaire eigenlijk alleen spreekt van wat op examens al of niet fout mag gerekend worden. Maar natuurlijk ging de bedoeling verder. Doch het Nederlandsche volk wil in zulke zaken ontzien worden, en waardeert het zachte lijntje, waarmee een verstandig Minister tot zijn doel komt. Geen voorschrift dus aan de scholen, omtrent de innerlijke techniek van een bepaald leervak decreteerde hij, maar met een zachten wenk, schijnbaar alleen de examens betreffende, kreeg hij het heele onderwijs als van zelf op zijn hand. De circulaire behandelt alleen de verbuiging in de geschreven taal. Welnu: 1. De reeds lang opgegeven mannelijke Datief- en Accusatiefvormen eenen, geenen, mijnen, zijnen, hunnen, haren mogen niet meer geëischt worden. Wie in al deze vormen de -en weglaat maakt geen fout. 2. Ook de gaandeweg verdwijnende vrouwelijke Nominatief- en Accusatiefvormen eene, geene, mijne, zijne, hunne, hare, en de gelijkluidende meervoudige vormen voor alle geslachten: geene, mijne, zijne, hunne en hare mogen ook zonder den e-uitgang worden geschreven. 3. Bovendien is het geslacht van vele vroeger mannelijke woorden onzeker geworden ook in de schrijftaal van al degenen, die geboren en getogen zijn in het blanco-gebied en het gestreepte gebied van de taalkaart, die wij in het vorig nummer van Onze Taaltuin hebben in het licht gegeven. En om hieraan te gemoet te komen bepaalde Minister Terpstra, dat het op examens niet meer als fout mocht gerekend worden: als men de buigings-n bij het lidwoord, enz. wegliet in alle onzekere gevallen. En met opzet werd deze onzekerheids-categorie zoo breed mogelijk genomen, zoodat de verplichte buigings-n alleen meer gevorderd werd in de onmiddellijk voor iedereen herkenbare kern van het mannelijk geslacht: de tallooze mannelijke persoonsnamen, en een heel klein groepje mannelijke diernamen, die in de gewone taal een vrouwelijken diernaam naast zich hebben. Deze zoo hardnekking aangevallen formuleering betreffende de kerngroep van het mannelijk geslacht is niets anders als de eerste hoofdregel, die voor het genus masculinum in zoo goed als alle Indogermaansche talen, door alle taalgeleerden ten allen tijde gegeven is en zal blijven gegeven worden, zoolang er Indogermaansche talen zullen blijven bestaan. Alle andere Indogermaansche geslachtsregels werden dus vrij gegeven, alleen de eerste overal in dezelfde termen voorkomende regel bleef gehandhaafd, in volkomen | |
[pagina 71]
| |
overeenstemming met hetgeen de Staatscommissie Kluyver in 1916 had geraden. 4. Verder wordt bepaald, dat in alle overige gevallen de regels van de Vries en te Winkel blijven gelden. Hierdoor wordt dus bereikt, dat eenerzijds de Nederlandsche schrijf- en literatuurtaal zich in volle vrijheid kan ontwikkelen, en zij de spreektaal - gelijk het behoort - OP EEN EERBIEDIGEN AFSTAND VOLGEN KAN; daar de oudere leer der naamvallen en geslachten, die iedereen broodnoodig heeft om de geschreven taal der 19de eeuw te verstaan, dus tòch nog op de lagere school zal moeten onderwezen worden, maar in zóó'n eenvoudigen vorm, dat het bijna geen afzonderlijke uren ter inoefening vordert. De Heer Tilanus heeft voorgesteld de vrijheden der circulaire Terpstra imperatief voor te schrijven. Dit zou m.i. hierop neerkomen, dat het de kinderen op de lagere school als fout aangerekend zal worden, als zij, in overeenstemming met hun dialect nog meer mannelijke n-netjes zouden schrijven, dan deze regeling eischt. Ik kan hierin den geachten afgevaardigde niet bijvallen; want in die absolute uniformiteit zie ik - met den heer Moller - geen heil. Integendeel. De geslachten zijn veranderlijke waardeeringsklassen. En hiervoor heeft de een een veel fijner aanvoeling dan de ander. Waarom zouden wij hieromtrent aan de fijner voelenden, evenals aan de kunstenaars en aan de inwoners der zuidelijke provincies niet de vrijheid laten om b.v. den boom van de boom, den tik van de tik te onderscheiden? Dit zal ook in het Noorden niemand hinderen, en zoo volgen wij weer in onze schrijfwijze de recente ontwikkeling der volkstaal, maar gelijk het behoort: op een eerbiedigen afstand. Zoodra zal blijken, dat de continuïteit in het bestuur van het Departement voor Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen weer veilig is gesteld en de tegenwoordige opvolger van Minister Terpstra zich niet verder zal opwerpen om de uiterst verstandige en zeer gematigde circulaire van zijn voorganger te boycotten, ben ik gaarne bereid de toepassing hiervan in een korte grammatica en een uitvoerige woordenlijst vast te leggen, daarbij rekening houdende met alle goede gedachten die nadien in het bijzonder door het comité-Höweler zijn in het midden gebracht.
Nijmegen, 27 Juni 1934. JAC. VAN GINNEKEN |
|