voorraden bij de uitgevers aanwezig? De invloed van de radiorede is nu reeds merkbaar. Men wacht op de al of niet vaststelling van den datum van invoering. Zoolang deze niet vaststaat, weigeren de scholen nieuwe taal- en leesboeken te bestellen en zij zullen blijven weigeren voor de volgende leerjaren boeken in de oude spelling aan te schaffen, zelfs wanneer er overgangsbepalingen zijn.
Waaruit volgt, dat de voorraden bij de uitgevers aanwezig onverkoopbaar zullen worden, hetgeen aan een bepaalde tak van nijverheid, naar een becijfering heeft uitgemaakt, een schade van een aantal millioenen guldens berokkent. De ‘Nederlandsche-Uitgeversbond’ heeft den minister aangeboden de cijfers omtrent de te lijden schade door Rijksaccountants te laten waarmerken. Indien dit geschiedt, dan zal blijken, dat door den minister van onderwijs eene kapitaalsvernietiging wordt bevorderd, die in deze economisch slechte tijden onverantwoordelijk genoemd moet worden. En mocht deze zware last onverhoopt op de schouders der schoolboekuitgevers geladen worden, wie garandeert dat de ‘nieuwe’ spelling de juiste en meest practische zal blijken te zijn en dat het na de definitieve invoering binnen afzienbaren tijd niet wederom noodzakelijk zal blijken veranderingen aan te brengen? Dan begint de misère opnieuw en de gevolgen zijn onoverkomelijk.
Overhaastig met invoering zal, al is er eenige vrede gesticht door een compromis, voor den uitgeversstand schromelijke gevolgen hebben. Ik heb eens hooren vragen of het niet veel wenschelijker en deugdelijker zou zijn, indien er aan onze Nederlandsche taal fouten kleven, een instituut in het leven te roepen op denzelfden leest geschoeid als de Académie française. Tot de instelling ervan kan de Regeering het initiatief nemen, maar verder alles aan dit instituut ter overweging en vaststelling overlaten. Dan komt de zuivering geleidelijk en de regeering of betrokken minister kan zich rustiger wijden aan zaken, die meer in 's lands belang zijn.
De vraag, of de wijze, waarop de nieuwe spelling is geboren en als eene verrassing aan het Nederlandsche volk wordt opgelegd, de juiste is, kan m.i. alleen ontkennend worden beantwoord. Bevestigend daarentegen kan alleen het antwoord luiden, als gevraagd wordt of het onverantwoordelijk is in deze benarde tijden aan rijk, gemeente en het Nederlandsche volk buitengewone lasten ten bedrage van millioenen guldens op de schouders te leggen, waar zoovele andere offers voor belangrijker volksaangelegenheden gevergd worden.
Minister Marchant blijkt ongevoelig te zijn voor de klemmende