dekkingen was het klare stuk: AEventyri paa Vandring. Over de omwandeling der sprookjes door volken en tijden.
VI. In het tweede deel is vooral merkwaardig een uitvoerige behandeling van het miraculeuze element in de volkspoëzie, en hoe hier de Laplanders steeds de hoofdrol spelen (blz. 85-211). Behalve het belang der spelling voor een nationale beschaving, waarop hij in het eerste deel ook reeds gewezen had onderstreept hij hier de intieme verhouding tusschen volksaard en beschaving; en komt zoo tot een meesterstukje van diep inzicht: Det mytiske taenkesaet. Hier formuleert hij zijn fundamenteele conclusie, die ik in het Engelsch citeer: While whole compositions must be studied historically, individual motifs should be studied from a psychological point of view. And we cannot hope that the study of motifs will progress beyond the infancy stage until a dictionary of poetic rudiments has been compiled. - The rudiments of poetry have the same sensuo-figurative character as the rudiments of language, and they agree in another very strongly-marked characteristic, namely the tendency to personify. Elders spreekt hij van a dictionary of literary roots (just as we have dictionaries of linguistic roots) embracing all the different motifs and traits which form the issue of the myths, folktales, and primitive literature in general.
IX. Het derde deel brengt de beide groote verhandelingen over de ontwaking van de belangstelling in de volkspoëzie van het begin der 19de eeuw en over de visioenen-literatuur der Middeleeuwen naar aanleiding van de Draumkvaede.
Deel II en VII P.O. BODDING: SANTAL FOLK TALES. 2 vols. Oslo 1925, 1927 resp. 369 blz. en 403 blz. in 4o.
Dit is een zeer belangrijke uitgave. Het zijn vier groepen van vertellingen, alle in Santali, met de Engelsche vertaling ernaast.
II. De eerste groep verhalen handelen over den jakhals. De jakhals is meestal een handig en gevat dier, dat er altijd op uit is, de verdrukten te helpen, en dit schijnt de oorspronkelijke laag te zijn, die, gelijk men weet ook in de Sanskrit verhalen b.v. in de Pancatantra, waar Querido zijn dierenepos afzag, is doorgedrongen. Soms echter is de jakhals een bedriegelijk gemeen creatuur, dat ten slotte in zijn eigen bedriegerijen gevangen wordt, als de duivel in de Europeesche folklore. Zouden ze dit van de Ariërs hebben overgenomen? Sten Konow wijst in zijn inleiding op den wederkeerigen invloed dien de Kolarische of Mundatalen, waarvan het Santali thans nog de voornaamste is, en het Sanskrit op elkander hebben uitgeoefend.
De tweede groep verhalen betreft de vrouw, die bij de Santals al heel