| |
De vier denkvormen in de Nederlandsche literatuur
Willen wij nu aan de hand onzer vier denkvormen onze Nederlandsche literatuur nog eens doorloopen, om de meest karakteristieke vertegenwoordigers van elk dier denkvormen even te noemen; en de voornaamste generaties, scholen of richtingen naar hun denkvorm beknoptelijk te kenschetsen?
| |
I
Tot den kosmisch-organischen denkvorm hoort dan op de eerste plaats Hadewych - en wel tot de geschoolde soort, die den gaven cirkelvorm heeft beoefend met een virtuositeit, die hier later nooit meer is weergekomen. Beatrijs van Nazareth en Ruysbroeck behooren daarentegen tot de ongeschoolde soort, wier even onmiskenbare stuwende vaart zich zelden in zuiveren kringloop maar meestal in parabolen en hyperbolen botviert. Ruysbroeck echter is niet zoo'n zuiver type als Hadewych, want daar is hij te zonnig voor. De kosmisch-organische denker is vanzelf een pessimist. Denk aan Heracliet. En dat was dan
| |
| |
ook Hadewych volop. Ook Maerlant, die eigenlijk den technischen denkvorm heeft, is in zijn tijd op Voorne een bijgedraaide type naar de beide vrouwelijke denkvormen en heeft zijn pessimisme later nooit meer af kunnen leeren. De zuiver technische Boendale steekt daar met zijn kinderlijk optimisme fleurig bij af. Van de mengtypen Jan de Weert en Jan Praet afgezien, ontmoeten wij nu den kosmisch-organischen denkvorm niet meer voor we bij de schrijfster der Evangelische Peerle en Anna Bijns belanden, die van den eenen kant zeker erfelijk belast met didactische leerzucht ter wereld kwam, maar van den anderen kant aan haar refreinen een vaart weet mee te geven, die ons onwillekeurig weer aan Hadewych en Beatrijs van Nazareth doet terug denken. In de 17de eeuw vinden wij diezelfde stuwing bij Revius, vooral in zijn prachtige gebeden en bij de Harduyn's sonnetten. Wat een wielenden aandrang, wat een mystieke vaart gaat door zijn religieuze lyriek! Vondel haalt hier alleen aan in zijn best geslaagde lierzangen. En bij Jan Luyken kondigt de Duitsche lier door haar denkvorm reeds duidelijk zijn latere vrome kringgedichten aan. Maar dan sterft het kringdenken uit in de Rhetoriek van het latere 17-eeuwsche geslacht, om pas in den Sturm und Drang der 18de eeuw te herleven. Er zijn dan vooral twee soorten van kringgedachten, die van den pathos en die van de sentimentaliteit. Bellamy, Feith, van Alphen hebben de beide snaren op hun lier. Helmers en Bilderdijk slechts de eene, al weet de laatste ook in andere denkvormen te schateren. Dan vangt de Oostersche Da Costa als zuiver type weer den ouden toon, van wien de veel gecompliceerder Potgieter, Douwes Dekker en Schaepman hem overnemen in hun lyrisch proza (denk aan Potgieters Rijksmuseum), terwijl de eenzame Guido Gezelle in het Zuiden er buiten iemands voorbeeld om, in zijn lyriek weer ineens al de kenmerkende eigenschappen van vertoont (Het ranke riet).
Van de tachtigers is het vooral de jonge Lodewijk van Deyssel, die spoedig na zijn naturalistische excessen, in zijn Apocalyps en Ik houd van proza: den kosmisch-organischen denkvorm reeds volkomen tot zijn beschikking blijkt te hebben. Querido heeft van vele denkvormen gesnoept, maar slaagt het best in het lyrische wieledenken. Maar veel zuiverder en naïever weet van Collem hierin weer op te stuiven en neer te guiven, terwijl Augusta de Wit er in haar gedragen proza een milderen en vrouwelijker toon voor vindt.
| |
II
Van den heroïschen denkvorm zijn eigenlijk heel onze Middeleeuwen vol. Toch is er tusschen de ruwe Frankische en de hoofsche Keltische
| |
| |
romans in fijnheid en teerheid van vormen een groote vooruitgang, die zijn weerspiegeling vindt in de heiligenlevens, de preeken en de mysteriespelen. Maerlants Rymbijbel en de levens van Jesus staan alle in denzelfden toon. Met de abele spelen begint de oudste romantiek, die straks Bredero in zijn eerste stukken en de ten onrechte versmade Rodenburg weer op zullen vatten. Maar ondertusschen hebben ook de latere middeleeuwsche liederen weer het Excelsior doen klinken b.v. in Brugman den volksredenaar tot ze uitklinken in Stalpaert van der Wiele. De Franciskaansche geest der latere middeleeuwen en de moderne Devotie bracht ons tal van geestelijke overwegingen die culmineeren in het meest beroemde werk onzer heele Nederlandsche literatuur: de Imitatio Christi. Dan steekt er ook een mooi stuk heroïsme zoowel in onze Geuzenliederen als in het Zuid-Nederlandsch Verweer, dat uitloopt op Vondel en de Barok, wier voornaamste kenmerk zeker de heroïsche denkvorm van het Sursum corda is. Geen wonder dat dan hier Corneille (de Fransche vertaler van de Imitatio) op het tooneel komt en er tijdens de 18de eeuw op blijft. Hoogvliet met zijn Abraham en Onno Zwier zijn de voorbereidingen van Bilderdijks onvoltooide Paradijs-epos. Maar ondertusschen zijn Betje Wolff en Sara Burgerhart begonnen, wat straks mevrouw Bosboom-Toussaint zal doorgeven aan mevrouw Ammers-Küller, en verschillende moderne romanschrijfsters. Overigens is de Romantiek hier te lande nogal mannelijk uitgevallen, maar Hasebroek, Hofdijk, Schimmel, Potgieter en Alberdingk Thijm schrijven of zingen toch meestal in den bezadigden Excelsior-toon, evenals Schaepman en Troelstra hun heroïsche klaroenen blazen. Na '80 zijn het vooral Albert Verwey en Frederik van Eeden, die na een oogenblik door Kloos en van Deyssel overmand te zijn, weldra weer hun eigen heroïschen denkvorm hervinden, hoe ver zij ook uiteenloopen. Boutens en Mevrouw Roland Holst zijn opnieuw weer sterk
verscheiden representanten van hetzelfde type. Just Havelaar en de nieuwe Katholieke, zoowel als de jong Calvinistische generatie: gaan weer in dezelfde denkrichting verder met Bruning en Wijdeveld, met Geerten Gossaert, de Merode enz.
| |
III
Aanvankelijk zou men denken, dat de technisch-zinnelijke denkvorm bijna niet vertegenwoordigd is in onze letterkunde, maar bij nader toezien blijkt, dat deze in onzen handel zoo op den voorgrond tredende denkvorm, zich ook in onze literatuur weet te betuigen in de volle verhouding die hem toekomt. En als van Mierlo met zijn vroege dateering van den Reinaert I gelijk heeft, begint onze middeleeuwsche letterkunde
| |
| |
met haar grootste meesterstuk in dezen denkvorm te dichten; en gaan van ons land deze stille slimheids-binnenvetters over heel Europa uit. Onder invloed van den grooten Middeleeuwschen encyclopaedist Vincent de Beauvais ontstonden hier onze Spieghel Historiael, der Naturen Bloeme, en alle verdere Lapidarissen, Bestiarissen uit onze vroege Middeleeuwen. Dan hoort hiertoe Boendale met zijn Lekenspiegel en Brabantsche Yeesten geheel en al; evenals al onze kroniekschrijvers met Melis Stoke aan hun hoofd. Dan hooren hierbij de kluchten, en Van Vrouwen en Minne, uitgegeven door Eelco Verwijs. Dirk Potter bewerkt den Roman van de Rose. En dan volgen de spreekwoorden van Meyer evenals de Disticha Catonis, en de fabelen van Cyrillus en ten slotte een groot percentage van de veelwetende Spieghels. Maar vooral de Rederijkers met hun verpersoonlijkte abstracties zijn allemaal zuivere typendenkers. Ook in Geert Groote en de moderne devotie steekt heel wat van dezen denkvorm. In het Rosetum van Mombaers loopt dit zelfs de spuigaten uit. Maar zelfs de Imitatio Christi is een wondere mengeling van heroïschen en technischen denkvorm, die een geduchten invloed gehad heeft op Ignatius van Loyola en de heele Jezuieten-ascese.
En zoodra de Renaissance door Europa blaast, is het weer onze Erasmus, die hieruit de technisch-zinnelijke elementen zóó tot de zijne weet te maken, en er alle Latijnkenners mee weet te betooveren, zoodat de heele Noord-Europeesche Renaissance, in plaats van Neo-platonisch, er technisch-zinnelijk van wordt. Ik behoef slechts aan zijn Adagia en zijn Laus Stultitiae te herinneren om iedereen te doen beseffen, hoever wij hier weg zijn van den Platonist Marsilio Ficino. Maar dan staat onze heele 16de eeuw ook in zijn ban, waar Anna Bijns immers een verdrukte type is; en het geslacht van Marnix met zijn Geuzenliederenheroïek er zich ternauwernood aan weet te ontworstelen, totdat Roemer Visscher er de Oude Kamer er tusschen haar heroïsch-romantische voorstellingen mee amuseert. De geïllustreerde methode zijner zinnepoppen zullen straks Huygens, Vondel en Cats nog met meer bijval gaan beoefenen. En Bredero vindt hier pas zich zelf. Met zijn kluchten en comedies en Hoofts Warenar gaat de Oude Kamer in de Duytsche Academie over, waarmee dan heel onze literatuur tot aan den dood van den Muider Drost in het teeken der nationale technisch-zinnelijke Renaissance komt te prijken. Huygens' Voorhout en Kostelijk Mal en zijn klucht Trijntje Cornelis passen geheel en al in het kader; evenals de Zuid-Nederlandsche Uilenspiegel en de zinnelijke huwelijks-encyclopaedie van den ‘braven’ weduwnaar Jacob Cats. Hoofts minneliederen zijn er zinnelijk van, en zijn Vaderlandsche historiën danken er hun
| |
| |
zonnige gouden sfeer aan. En Vondels hymnen op de Scheepvaart en de Geboorteclock, de Inwijding van het Stadhuis en het Zeemagazijn evenals zijn Gulden Winkel en Warande der Dieren zijn allemaal technisch-zinnelijk geschouwd en gezongen. Zijn hekeldichten hooren geheel en al tot dezen denkvorm, evenals zijn drink-ode op den Rijn en zijn gedurfde bruiloftszangen evenals zijn tragedies over Salomon en Jozef in Egypte. Pas na Hoofts heengaan leert hem de Barok haar heroischen denkvorm botvieren. Trouwens ook Poirters is van huis uit technisch-zinnelijk van denkvorm. En na Vondels heengaan zijn het weer aanstonds de blijspeldichters Thomas Asselijn, Pieter Bernagie en Pieter Langendijk, die zich van den smaak van het letterkundig publiek weten meester te maken en in technisch-zinnelijke richting weten op te voeden.
Justus van Effen vormt den overgang van den technisch-zinnelijken naar den rationalistischen denkvorm. Maar dan is het met dezen nationaal-Hollandschen denkvorm gedaan voor anderhalve eeuw. En het moet 1880 worden, eer onder invloed van Zola er Netscher en Lodewijk van Deyssel weer de nieuwe vaandeldragers van worden, maar ook van Looy, Gorters Mei en vooral Timmermans' Pallieter behooren hiertoe weer geheel en al.
| |
IV
De rationalistische denkvorm begint in onze literatuur met de twistgesprekken van Martijn en Jacob in Maerlants strophische gedichten en omvat verder al de Middeleeuwsche Disputaciën en Parlamenten, Dialogen en Tweespraken, de Doctrinaals en de Summae, zoowel des Conincs Summe als die van Hendrik van Delft. Deze Middeleeuwsche Redelijkheid werd echter overal verwarmd, bezield en gekleurd door het levend geloof der schrijvers en dichters, en verheft zich in Antonis de Roovere's Quiconque vult salvus esse - zoo sterk blijft deze denkvorm trots tegenovergestelden tijdgeest zich eeuwendoor gelijk - tot een waardigen pendant van Lessings Nathan der Weise.
Maar nog een heel andere rationalistische denkstroom bevloeit onze Middeleeuwsche cultuur; van de Nederlandsche bewerkingen van den Saksenspiegel af, langs al de oude Rechtsboeken en Keuren, naar het Brielsche Rechtsboek van Jan Matthijssen, dat in zijn soort een model is van den waardigen en evenwichtigen juridischen stijl, die het bedachte en rijpe proza onzer nieuwe juristen als Quack, Struycken en Krabbe heeft voorbereid.
In de 16de en 17de eeuw is het voorbeeld van den rationalistischen trant van Calvijns Institutio met haar uitgangspunt der Goddelijke
| |
| |
Soevereiniteit sterk genoeg om heel onze Calvinistisch-nationale strijdliteratuur met den stempel van den rationalistischen denkvorm te kenmerken; en de laatste rijpe vrucht aan dien boom, is ook voor onzen tijd nog: het majesteitelijke proza van Dr. Abraham Kuyper.
Dan komt het vrijdenkerig rationalisme der 18de eeuw, bij ons vooral ingeleid door de populaire klaarheid van John Locke, die ook een tijdlang hier te lande vertoefde, en door Justus van Effen en de Spectatoriale geschriften, naar de Aufklärung leidt, waarvan de Noord-nederlandsche vormen al vaak genoeg beschreven zijn, maar de Zuid-nederlandsch Gentsche vertegenwoordiger Karel Broeckaert ons pas eenige jaren geleden door Dr. A. Jacob toegankelijk is geworden. Tegen dit ongeloovig rationalisme hebben Bilderdijk en Da Costa met hun andere denkvormen, maar Groen van Prinsterer met denzelfden denkvorm, hunne stem verheven, tot het in Busken-Huet in Franschen en Allard Pierson in Duitschen vorm weer herleefde en ten slotte weer een echt-Nederlandschen uitlooper vond in Willem Kloos, die met zijn koel rationalistische gave prozastukken der 14 jaar Literatuurgeschiedenis het genre van het polemisch betoogartikel op nieuwe banen bracht, totdat ook hier de oorlog van 1914 weer alles in rep en roer zette en Dirk Coster en Anton van Duinkerken dit genre weer kwamen vernieuwen en verjongen.
***
Men ziet uit dit overzicht, dat ook de denkvormen - evenals de nu weer uit de mode geraakte rompstandtypen en de nog niet half genoeg gewaardeerde ethnologische cultuurcomplexen - volstrekt geen volledige karakteristiek geven van de verschillende stijlen, scholen en generaties; maar niemand zal ontkennen, dat zoo toch weer heel wat nieuwe sprekende parallellen aan het licht zijn gekomen, die bij de oudere beschouwing in vage schemering bleven.
Hoe meer wij ijverig speurend achterhalen en te weten komen, des te duidelijker wordt het ons ook op dit gebied: dat wij altijd nog veel meer niet-weten dan weten. Maar toch winnen wij zienderoogen en komen wij ook op philosophisch-letterkundig gebied gestadig weer verder. Het gevaar is alleen, dat jonge enthousiastelingen voor dit mooie nieuwe onderdeel, nu weer al het oude overboord werpen. Dat dit echter volstrekt niet de bedoeling van dit opstel was, wilden wij ten slotte nadrukkelijk even vastleggen.
Nijmegen, 8 December 1933.
JAC. VAN GINNEKEN
|
|