zelden boeken koopen. Daarentegen heeft de blijkbaar failliete boedel van onze Mnl. taalkunde behoefte aan een veel grooter aantal teksten, vooral proza-teksten, dan thans in druk ter beschikking staat. De philoloog zelve, die ten bate van de taalkunde of de letterkunde, of van beiden tegelijk, teksten bestudeert, zal zich, na het vernietigend oordeel van Prof. de Vreese maar huiverend meer toevertrouwen aan de tekstuitgaven, de bestaande, en zelfs aan de voorgestelde nieuwe! Hij zal alleen gebaat zijn met een zoo groot mogelijke verscheidenheid van taalmonumenten in den vorm van de hándschriften. Ik zou willen voorstellen dat wij, zoo mogelijk onder de auspiciën der Maatschappij der Nederl. Letterkunde, en in het genot der deskundige leiding van Prof. De Vreese, overgaan tot de stichting van een facsimile-bibliotheek. Verschillende bibliotheken beschikken tegenwoordig over een photografisch apparaat waarmee men handschriften blad voor blad reproduceert. De bibliotheken van Noord en Zuid zouden moeten komen tot stelselmatige en coöperatieve reproductie van alle in Noord en Zuid bereikbare handschriften, in tenminste drie exemplaren. Deze exemplaren zouden in dépôt moeten liggen in drie (vier, of vijf) bibliotheken in het Noorden, het Centrum, het Zuiden. Zij zouden vandaar uit ook uitgeleend kunnen worden, en wel zonder het thans onoverkomelijke risico dat men loopt bij het uitleenen van een handschrift. Stel dat we na verloop van een tiental jaren beschikken over de afbeeldsels van een paar duizend handschriften, dan kan nog de thans aanwezige generatie van Neerlandici den boedel van zijn wetenschap herzien en herbouwen. Dan kan het Mnl. Woordenboek worden volmaakt, een waarlijk Mnl. Vormleer worden geschreven, een fundament van de Nederlandsche Syntaxis worden gelegd. Dan kan ook een waarlijk wetenschappelijke Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde naar inhoud en vormen aan binnen- en buitenland worden
aangeboden.
Ik schat de kosten voor éen reproductie van een handschrift van 100 bladen op vijftien gulden, voor drie reproducties zegge veertig. Voor duizend handschriften van grooten omvang is dus noodig 15 à 40000 gulden. Hetgeen, bij gezonde coöperatie en verdeeling van lasten en lusten, neerkomt op een zonder twijfel bereikbaar bedrag van f 1500 tot f 4000 per jaar voor het eerstvolgend decennium. En dan is ieder voldaan, en de Nederlandsche philologie modern-zakelijk geordend, in bloei, zonder dat we beu zijn van al maar meer ‘standaarduitgaven’, die ons zouden irriteeren door hun correcten drukvorm, en die onze balken zouden doen buigen, onze zolders kraken, onze flats doen barsten.
G.S. OVERDIEP