Onze Taaltuin. Jaargang 2
(1933-1934)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe vier denkvormen in taal- en letterkundeIn Onze Taaltuin is al meermalen sprake geweest van de Denkvormen. Eerst naar aanleiding van Hadewijch (I, 33), dan bij de tegenstelling tusschen het rustige schouwen van Jacques van Looy en het motorische volgen van Augusta de Wit (I, 360) en toen weer bij de bespreking der gedachtenwisselingen van A. van Collem (II, 129). Het wordt waarlijk tijd, dat wij dit vraagstuk eens principieel onderhanden nemen. De literatuur over dit onderwerp werd vroeger reeds opgegeven. De philosoof Leisegang analyseerde dan drie verschillende denkvormen: den kosmisch-organischen, dien men ook den mystieken denkvorm kan noemen, den technisch-zinnelijken denkvorm, en den rationalistisch-idealistischen denkvorm. Zijn denk-kritische bedoelingen laat ik varen en beperk mij tot zijn karakteriseering der verschillende | |||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||
vormen van het emotioneele en fantastische denken gelijk het zich in taal en woordkunst uitspreekt. Zoo nam ze trouwens ook aanstonds Eduard Wechssler op, en paste ze toe op de letterkundige genre- en stijlleer. Hierbij bleek al spoedig, dat Leisegang één gewichtigen denkvorm had vergeten: den heroïschen. Mijn persoonlijke bijdrage tot deze theorie bestaat nu hierin, dat ik deze vier denkvormen met de menschelijke seksen-psychologie in verband breng, en zoo den mystieken en den heroïschen denkvorm als vrouwelijke, en den technischen en rationalistischen als mannelijke denkvormen samenvat. Zoowel de differentieele psychologie als de ethnologie met haar scherp onderscheid tusschen patriarchale en matriarchale culturen leeren ons toch, dat het diagonale verschil tusschen de denkpsyche van man en vrouw hier de diepste verschillen blootlegt. Dat geeft ineens een heel ander perspectief: het incidenteele van Leisegangs inductie en Wechsslers aanvulling wijken zoo terug voor een algemeen-menschelijk fundament.
Wij zien hieruit al aanstonds, dat de Romaansche culturen of ten minste zeker de Fransche taal en literatuur meer vrouwelijke, en de Germaansche cultuur of ten minste zeker de Engelsche taal en literatuur meer mannelijke denkvormenGa naar voetnoot1) vertoont. Geen wonder dan ook, dat de Duitsche philosoof Leisegang den heroïschen denkvorm vergat, maar de Romanist Eduard Wechssler onmiddellijk deze fout herstelde. | |||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||
Voor elken denkvorm geef ik nu een heel beknopte karakteristiek, en noem bij elk eenige groote persoonlijkheden uit de algemeene cultuurgeschiedenis. | |||||||||||||||||
IDen kosmisch-organischen of mystieken denkvorm vinden wij bij de oudste Grieksche philosophen, vooral Herakliet met zijn Panta rhei: alles vloeit. De Prae-Socratische wijsgeeren met hun opvallend wieledenken: ‘uit het vuur komen alle dingen, en alle dingen keeren terug tot het vuur!’ - ‘uit één komt alles, en alles wordt weer één!’ hooren tot denzelfden denkvorm als het kind Lao-tse in het oude China, en de oude Brahma-beschouwers in Indië, evenals de heterodoxe Boeddha. Van Joannes den Evangelist, van Paulus, van de Gnostici, de Neo-Platonische, Perzische, Joodsche en Arabische mystiek gaat, litterair gesproken, allemaal eenzelfde guivende vaart, een meesleepende stuwing uit, die misschien nog meer dan de cirkelgang hun denken en b.v. den Paulinischen zinbouw typeert. Augustinus, Dionysius Areopagita, Johannes Scotus Eriugena, Suso, Eckart en Tauler, maar ook Bernardus en Hugo a Sto Victore en Johannes van het Kruis, Catharina van Sienna, de groote Theresia, Margaretha Maria Alacoque en de kleine Thérèse de l'Enfant JésusGa naar voetnoot1) toonen in hun wervelende kringgedachten onmiskenbare verwantschap met Spinoza, Schelling, Fechner en Hegel. Schopenhauer en Bergson geven er den modernen vorm aan, waar de Engelsche Kardinaal Newman mee concurreert. In hun gedachtenwereld domineert de wereld van het organische leven, en de daarin steeds weer terugkomende heilige kring van zaad langs groei en bloei en rijpwording naar de vrucht, die weer het zaad van nieuw leven bevat. Met dezen organischen kringloop valt voor ons menschen de kosmische zonneloop samen van lente, zomer, herfst en winter, het oude en het nieuwe jaar, altijd weer opnieuw gaande en komende. Ook de nieuwe, volle en oude maan, de morgen, de (middag), de avond en de nacht trekken voortdurend in aanschouwelijk gevoelden en hen meelokkenden kringloop aan hun bewustzijn voorbij. Hun gedachten werken dan ook niet graag met vaste soortbegrippen of zelfstandigheden en blijvende eigenschappen maar het werkwoord en het bijwoord is hun geliefd domein: van het impersonale af tot het meest ingewikkelde holophrasme. Alles zien ze in voorbijgaande phasen, en | |||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||
daarom letten ze zoo op het begin en het einde op de inchoatieve, duratieve en perfectieve Aktionsarten: het begin, het midden en het einde. Maar daarom bij de geschoolden onder hen die den strengen cirkel- of ellipsvorm bewaren: die scherpe aandacht voor diagonale tegenstellingen van de omgekeerde phase - denk aan Augustinus - licht en duister, en al de polaire uitdrukkingen als groot en klein, dag en nacht, goed en kwaad liggen hun op den mond bestorven. Bij de ongeschoolden neemt daarentegen de ronde vaart allerlei grillige vormen van ovalen, parabolen en hyperbolen aan. Zij verliezen zich in repetities en amplificaties, in climaxen en crescendeeringen, tot apocalyptische vervoeringen en extases. De uitroepteekens zijn het eenige leesteeken. Alle lyriek is ten slotte in de mystiek geboren en de strophe volgt onverbiddelijk uit hun wieledenken. Voor dweepzucht, doorhollen en matelooze overdrijving heeft deze denkvorm een heel bijzonder talent. Bijna al hun uitspraken en mededeelingen komen hierop neer dat aan een verschijnsel zijn plaats in den mystieken kringloop wordt aangewezen, en de bewijsvoering bestaat in het opnoemen der voorafgaande en volgende kringsectoren; of bij de ongeschoolden in de vreemdste sprongen van de eene parabool naar de andere, en in analogische vergelijkingen van andere stuwingen, doorgangen, remmingen en gebondenheden, versnellingen en verlangzamingen, botsingen en vrijlatingen. Kortom het is de hijgende naar binnen gekeerde vrouwelijke levensvorm. | |||||||||||||||||
IIDen heroïeken denkvorm vinden wij bij Homerus en in al de grootere of kleinere heldendichters, of ze uit Finland of Italië komen, of ze Milton of Cervantes heeten, uit de Keltische landen of de Slavische, uit Voor-Indië of het oude Babylon. Maar verder hooren hiertoe ook de tragedie en het kleinere drama, zoolang de toon ernstig blijft: dus de Grieksche tragici, van de Spanjaarden: Calderon, van de Franschen vooral Corneille, en zonder eenigen twijfel: Shakespeare en verderaf het Javaansche en het Japansche drama. Maar verder ook de groote redenaars: Demosthenes en Cicero. Kerkvaders als Joannes Chrysostomus en Leo de Groote, Bossuet en de groote volks- en parlement-sprekers: O'Connel, Gladstone, Thiers, Montalembert, Bismarck; de groote Bisschoppen van den nieuweren tijd: Kardinal Manning, Kardinaal Faulhaber, Kardinaal Mercier. Verder de Stoa en alle oude en nieuwere zedemeesters, ethici als Fichte, Maine de Biran en Carlyle, de Middeleeuwsche kloosterliteratur de heiligenlevens, en niet vergeten: de | |||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||
cours d'amour, de troubadours en de hofliteratuur b.v. zoo sterk in Spanje met Gracian; en vooral ook alle moederlijke paedagogen met haar hope en vreeze, om den kleinen knaap, van de H. Monica en de Maagdenbrieven af over de Middeleeuwsche type, ons in Parcivals moeder Herzeloïde bewaard, langs de brievenschrijvende Mevrouw de Sévigné naar een groot deel minnebrieven van onzen modernen tijd toe; en vele autobiographieën. De Roman- schrijvers ten slotte, van de klassieke soort, gelijk ze in den nieuweren tijd weer beginnen te herleven; en boven alles uit: de vier Evangeliën van Jesus Christus, ons door zijne onmiddellijke leerlingen opgeteekend. In hun gedachtenwereld domineert bijna geheel en al de zedelijke wereld van het geweten omtrent goed en kwaad en van den strijd om de innerlijke vrijheid en de verheffende liefdestoewijding. Maar dat alles geleefd in het volle leven met al zijn wisselvalligheden. Een onuitroeibaar Excelsior drijft deze zielen naar omhoog, trots vaak diepen val. Een zucht naar eere en ridderlijkheid, een fier zelfrespect. Een hooge wil, die steeds weer nieuwe dingen nastreeft. Mein Wagstück ist, zegt Rilke, der stets besiegte von immer Höherem zu sein. Een walg en afkeer van al het lagere drijft hen ver weg van de zielsgevaren. Ook hier speelt vaak de stuwing der kringgedachte nog een rol, wij hoorden het reeds uit Rilke's immer höher; maar het wordt hier tot een eerst langzaam stijgenden bergweg, langs den immer steileren kegel, almaar hooger en hooger; en zoo wordt heel de organische kringloop in den dienst gesteld der persoonlijkheidscultuur. Vandaar het offer, vooral het offer van zich zelve; gelijk Rostand ons dat zoo fijn weet te schilderen in zijn Cyrano de Bergerac. Ook de vrouwelijke gedachte aan het zaad en de vrucht herleeft hier, maar om te beseffen, dat als het zaadje niet in de aarde vallen en sterven wil, het alleen blijft; maar wil het sterven, dat het dan opgroeit en herleeft in 30, 60 ja honderdvoudige weelde. Al hun diepere uitspraken zijn waardeeringsoordeelen omtrent wat echt en edel, schoon en goed is. Hun logica is normatief. De praktijk gaat hier boven de leer, en woorden wekken maar voorbeelden trekken. Doch vandaar ook het langzame, geduldige omstandige verhaal, omtrent alle wisselingen van verleden en heden. Het inzicht in den innerlijken groei van een menschenziel, maar die zichtbaar gemaakt in de wereld der daden. Hun argumenten zijn ontleend aan de levenspraktijk der helden en heiligen. Wat daarin past is goed en edel; wat daarmee botst is slecht en boos. Geen wonder dat vooral in dezen denkvorm de heilige persoonlijkheid Gods en de Heilandsgedachte een voorname rol speelt, tot ver buiten het Christendom toe. | |||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||
IIIDen technisch-zinnelijken denkvorm vinden wij bij den lachenden veelweter Democriet, bij Lucretius en Epicurus, maar ook bij Ovidius met zijn Amores en alle minnedichters, die de zinnelijke liefde bezingen als Catullus, Abélard en Héloise, Petrarca, en verder de vertellers als Boccaccio, de Duizend en één nacht, Le Roman de la Rose, de Tristan-romans en de Don Juan-literatuur, enz. Dit zijn, wat de wereld: de zonnige menschen noemt. En inderdaad wij hebben onze zinnen om ze te gebruiken, en een rijk maar verstandig gebruik onzer zintuigen heeft stroomen van parelend geluk over de aarde gebracht. Vandaar hoort bij dezen denkvorm: de heldere sfeer van den lach, de natuurlijkste menschelijke geluksuiting. Dus alle blijspeldichters: Aristophanes, Plautus en Terentius met hun vaak grofzinnelijken spot. En verder de platte Middeleeuwsche kluchten over Rabelais naar Molière. Opvallend blijkt hun gebrek aan abstractie-vermogen uit het betrekkelijk klein getal belachelijke typen, waartoe de groteske roman, de comedie en het kluchtspel van alle volkeren zich beperkt. Hierbij hooren dan ook de totemistische dierenverhalen en de daarbij aansluitende fabeldichters als Aesopus, Phaedrus en Lafontaine. In de philosophie behooren hiertoe de sceptici, de Middeleeuwsche nominalisten en de nieuwere empiristen: Hobbes en d'Alembert met al zijn Encyclopedisten, en in de 19de eeuw Comte en zijn positivistische vrienden. Dan komen de materialisten als Moleschott, Bücher, Avenarius en het historisch materialisme van Engels en Marx. Maar verder de heele technische en experimenteele denkwereld, de ingenieurs, natuurkundigen en scheikundigen, inzoover ze heelemaal in hun vak open ondergaan. De geldwereld der groot-industrie en der banken, wien geld en macht de eenige realiteit zijn. In de literatuur beantwoordt hieraan het impressionisme, de vaak obscene grappen der volkskluchten en cabarets en het naturalisme, le roman expérimental van Zola, met zijn onuitdelgbare voorkeur voor de intense pijnlijke zijde van het zinnenleven en ten slotte het geresigneerde agnosticisme en het strijdende atheïsme. Verder de badplaats-literatuur der Magazines en geïllustreerde weekbladen met de grappen van verdacht allooi. Al deze menschen leven en denken geheel en al ondergedompeld in de wereld der zintuigen. Hun hoogste ideaal is het zingenot, en worden ze verstandig, dan neemt de onverstoorbare goede bui van Horatius de plaats van Ovidius' wellust in. Vandaar hun onverzadigbare honger naar nieuwe onbekende prikkels, hun reis- en ontdekkingslusten met | |||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||
exotische sexueele experimenten. En op denzelfden wortel stoelt de drang naar het encyclopedische weten. Maar geen diepe samenhangen trekken hun belangstelling; alleen het concrete détailfeit weet hen te boeien. Maar de zinnen zijn niet slechts opnemers, er is ook een zinnelijke drift en begeeren; met een geweldige sterke polariteit tusschen last en lust, tusschen minnenijd en hartstochtelijke jaloezie aan den eenen kant, en de kramp van zinnenlust aan den anderen kant. Maar daar rijk en arm voor dit soort menschen bijna onfeilbaar met geluk en ongeluk samenvalt, bloeit op dezen bodem altijd de jaloezie der standen en de klassenstrijd in felle kleuren hoog. Hun uitspraken zijn òf louter zintuigelijke constateeringen, of uitroepen van mee- of tegenval, die gewoonlijk hun intensiteit zoeken in een trivialen vloek. Vaak spreken de andere denkvormen hierover het vonnis van dierlijk uit. En wat hierin ook juist moge zijn: er ligt één groote onrechtvaardigheid in; want deze zinnenmenschen hebben vaak uit den primitieven jagertijd een verbluffende slimheid en handigheid in het leven bewaard. Zij ontzien hierbij niets. Hun geweten hebben zij verspeeld, maar een zinnelijk overleg met een scherpe finaliteit hebben zij behouden. En het is dan ten slotte ook hun hoogste triomf: tusschen de domme menschdieren den slimschertsenden Reinaert uit te hangen. En dat dit vaak met grolle grappen en een vaak liederlijke Schadenfreude gepaard gaat, verhindert niet, dat de superioriteit van het menschelijk verstand, al is het nog zoo diep in de wereld der zinnen ondergedompeld, toch op zijn manier nog den triomf van het Psyche nikai mag mede zingen. En daarom hooren ten slotte de dichters van het dieren-epos tot dezen denkvorm. Hun logica aanvaardt niets dan de tastbare en zinnelijke ervaring, gewoonlijk in rake spreekwoorden vastgelegd. Zij aanvaarden - juist als de liberale economie - in den mensch niets dan egoïsme, en in de maatschappij alleen eenroekelooze concurrentie en een onbarmhartige struggle for life. | |||||||||||||||||
IVDen rationalistisch-idealistischen denkvorm vinden wij bij de Sophisten, bij de geniale denkers Plato en Aristoteles, gevolgd door de hoogstbegaafde Middeleeuwsche Arabische wijsgeeren en de Katholieke Hoog-Scholastiek van Lombardus, Abélard, Thomas van Aquino en Duns Scotus en al hun volgelingen tot Bellarminus, Calvijn en Hugo de Groot; en verder de nieuwere philosophie van Descartes en Locke, met de heele Aufklärung van Lessing tot Wolff en Kant, de officieele | |||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||
Fransche philosophie der 19de eeuw met Cousin aan het hoofd, en de neo-scholastiek van Tongiorgi tot Jacques Maritain. Dit zijn de echte diepdenkers, de groote talenten in de wereld der begrippen, waarin zij leven en ademhalen. Hun eere is, dat zij met hun ideeën zich als heerschers en koningen voelen over de realiteit. De abstractie is hun koningsscepter en de heele wereld van het geschapene zoowel als het ongeschapene is hun onderdanig rijk. Niet zonder reden heet het van deze wetenschap, dat zij een groot gevaar van hoogmoed kweekt. Maar daar tegenover staat gewoonlijk hun veilige beheersching der zinnen, hun wijze ervaring, en het voorzien van de diepe ongelukken waaraan hunne feilen hen blootstellen. Bovendien zijn dit de idealisten, die de wereld willen gelukkig maken door de realiteit te corrigeeren naar het ideaal. Maar de beteekenisontwikkeling van het woord ideaal naar onbereikbaar ideaal toont ons de tragedie dezer hooge strevingen, die, als van andere denkvormen geen hulp komt, bijna altijd gedoemd zijn om pia vota te blijven. Doch van den anderen kant zijn dit ook de mannen, die allen vooruitgang dragen, en waaruit alle richtingen hun leiders kiezen. Want hiertoe zijn zij meer dan anderen in staat. Evenwel hebben de ideeën, bij al hun heerlijke voorrechten, ook het begin van een ongeluk: zij zijn scherp afgebakend, geheel en al omlijnd en omschreven. De ideeënwereld is een statische wereld zonder eenige beweging. Dit is de wereld dus der zelfstandigheden en der blijvende eigenschappen. Doch nu wil het ongeluk dat onze reëele wereld wel vele zelfstandigheden met blijvende eigenschappen herbergt, maar daarnaast toch een ontzaglijk aantal verschijnselen - en dat niet van de minste, zooals b.v. de levensverschijnselen - bevat die toch beter in hun vaart aangevoeld en in hun overgangen geleefd worden dan in het schema van een onveranderlijk idee zonder vloeiende overgangen worden vastgelegd. Even onwaar als het Panta rhei ten slotte is, even onwaar is het rationalistenidee, dat alles tot onveranderlijke ideeën kan worden teruggebracht. Maar daartegenover staat weer een ontzaglijk voordeel dat al die ideeën, door een steeds dieper gaande abstractie gewonnen, zóó gerangschikt worden, dat alle begrippen naar hun toenemende extensie en verminderende compretensie in één groote begripspyramide worden bijeengezet, die van zelf ineens het philosophisch wereldsysteem omvat. De positieve oordeelen subordineeren dan ook altijd het subjectsidee aan het praedicaatsidee; en uit dezen denkvorm is dus zonder twijfel het fundament voor den tweeledigen zin geboren. Alle bewijzen kunnen hier dan ook gegeven worden in den vorm van een of meer syllogismen, waarin door een terminus medius de gezochte | |||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||
onderlinge verhouding van twee begrippen wordt bepaald. Ik behoef het niet uitdrukkelijk te zeggen, dat hieruit de heele didactiek is geboren. Maar wel interessant is het misschien op te merken, dat Prof. van Bemmelen in een zijner laatste studies over de erfelijkheid, heeft bewezen, dat de echte rationalistenlust om anderen te onderrichten, en te pas of te onpas een lesje te geven, en altijd raad te willen geven, en iedereen als een leerling te behandelen, een in veel familiën aangeboren gave schijnt te wezen. Elk van deze vier denkvormen leidt tot waarheid, goedheid en schoonheid op zijn eigen gebied. En daarom moet de volmaakte mensch over al die vier denkvormen beschikken. En van verschillende groote geesten als b.v. Plato, Augustinus, Pascal kunnen wij dan ook bewijzen, dat zij al naar gelang den eisch der vraagstukken die hen bezighielden, al deze denkvormen bij afwisseling hebben beoefend, en met meesterschap hebben toegepast. Andere grooten zooals Aristoteles, Abélard, Thomas van Aquino, Descartes en Newton, Geert Groote en Leibnitz beschikten althans over twee of drie dezer denkvormen. En ook Dante, Shakespeare, Vondel en Goethe behooren tot deze groep. Maar de meeste stervelingen zitten levenslang aan één dezer denkvormen vast, en de jonge mensch van 20 jaar, hoe geniaal hij dan ook zij, beschikt zoo goed als immer slechts over één dezer geprononceerde denktypen. Daarom dan ook staat een nieuwe litteraire generatie gewoonlijk zoo scherp afwijzend tegen al het vroegere, maar vloeien op den duur, als de leiders maar ware talenten zijn, de beide stroomingen weer vredig ineen. Nijmegen, 3 November 1933. JAC. VAN GINNEKEN |
|