Onze Taaltuin. Jaargang 2
(1933-1934)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTaalkaart: poosjeIn een dialectenquête, de vorige zomer door mij in Brabant gehouden, werd o.a. gevraagd: Zegt men in het zinnetje ‘een poosje wachten’: poosje, hortje, wijltje of lutske? De antwoorden op deze vraag leverden een dialect-geographisch beeld op, dat op kaartje I is weergegeven. Om aan dit kaartje wat meer relief te schenken heb ik dezelfde verschijnselen ook trachten na te gaan in heel ons nederlandsch taalgebied. Uit de dialectmaterialen van het onderzoek van Willems en Te Winkel, mij als assistent van Prof. Jac. van Ginneken ter beschikking gesteld, | |
[pagina 217]
| |
kon ik kaart II ontwerpen. Daar beiden echter steeds gewoonweg: poosje gevraagd hadden, was het succes niet groot en werd meestal slechts: ‘poosje’ opgegeven. Vervolgens zijn door mij nog een 28-tal dialectwoordenboeken en kleinere woordenlijsten systematisch nagezien, maar met deze gegevens alleen dorst ik geen omtrekslijnen te gaan teekenen. De gebieden waren te schematisch aangegeven - bv. Gallee: Geldersch-Overijsselsch!!. Ter Laan: Groningen!!. -, en vaak vond ik in één dialect te veel synoniemen zonder vermelding van de frequentie of nauwkeuriger localisatie! Bovendien had het om ons brabantsch kaartje te verklaren weinig nut om zetje, schoft, toertje enz. in kaart te brengen, hetgeen altijd nog slechts grof en ‘schetsmatig’ kon geschieden. Reeds bij den eersten oogopslag herkennen wij op kaart I een uitelkaar-geslagen massief, zooals de fransche taalgeographie volgens de methode van Gilliéron er jaren geleden al zooveel reconstrueerde. De gebieden met het woord: hortjeGa naar voetnoot1) moeten eertijds aan elkander gezeten hebben. Het land van Altena, de Langstraat, het land rond 's Hertogenbosch,Ga naar voetnoot2) heel Middenbrabant - waarvan alleen Rijen en Alphen over zijn - vormden één compacte massa, die zeker vastzat aan het hortjegebied van Peelland. Wat de positie ervan in het nederlandsche taalgebied betreft, valt op te merken dat het deel uitmaakt van een groot bijna algemeen-nederlandsch hortje-gebied, waartoe alleen het zuidwesten (Zeeland, de beide Vlaanderens, Antwerpen, West-N. Brabant, West-Z. Brabant) en de zuidoostelijke periferieGa naar voetnoot3) (Limburg) niet behooren. Het werd door mij in de bedoelde beteekenis gevonden in: Friesland (vorm: hoat, hoart, hoatsje) Groningen, Geldersch-Overijsselsch (bet.: oogenblikje bij Gallee; doch cfr. Krt. II met Didam, Zelhem: hort = poosje.), Deventer, Goeree, Beierland, Bommelerwaard, HagelandGa naar voetnoot4) en Haspengouw. De Nederbetuwe gaf alleen de uitdrukking: bij horten = met tusschenpoozen, (doch cfr. kaart II voor Beesd.)Ga naar voetnoot5) Zooals wij in een volgende studie in breeder samenhang hopen te bewijzen, is het identiek met hort = stoot. Men kan dit ‘horten’ natuurlijk via een ofr. hurter van een gereconstrueerd lat. *urtare (frequentativum van urgêre) afleiden - hetgeen Meyer-Lübke om de vocaal ver- | |
[pagina 218]
| |
werpt - maar aangezien er ook een welsh hyrdd = stoot bestaat, zullen Vercoullie en Verdam in zijn Mnl. Wb. dichter bij de waarheid zijn, waar zij op keltische origine wijzen. Weliswaar acht Meyer LübkeGa naar voetnoot1) verwantschap van romaansch *hurtare met het keltisch onmogelijk, maar kan het daarom geen leenwoord zijn? Dan was het zeker als heel oud aangewezen. Op onze kaart zien wij dan hoe ‘hort’ in Peelland nog stevig standhoudt, en uit persoonlijke ondervinding weet ik, dat het daar vrijwel alleen in gebruik is. Alleen de randdorpen Woensel en Oerle gaven aan dat lutske daar frequenter is dan hortje. De kaart toont duidelijk dat lutske in Oostbrabant het hortje-gebied vaneen geslagen heeft, en wij zien op de grenzen hortje en lutske nog met elkander worstelen. Zeer merkwaardig is hier de gedeeltelijke samenval van politieke en taalgrenzen. Immers de Meierij telde oudtijds 4 kwartieren, waarvan Peelland en Kempenland de zuidelijke waren. En de uiterste westelijke Peellandsche grensplaatsen waren: Leende, Heeze, Geldrop, Tongelre, Nunen, Son, enz. Waar in Woensel en Oerle lutske het ook al bijna gewonnen heeft, kunnen wij zeggen dat Valkenswaard en Steensel de eenige gevallen zijn waar lutske nog niet de oude politieke grens Peelland-Kempen raakt. Boekel hoorde bij het land van Ravenstein en ligt dus ook om politieke redenen buiten het hortje-gebied; maar den ouden kop van Peelland - Erp, Vechel, Schijndel, Liempde - heeft hortje al totaal verloren. Boven werd aangenomen dat al de brabantsche hortje-gebieden aan elkaar hebben gezeten. Eén feit moeten wij echter niet over het hoofd zien. Weliswaar hebben Beierland,Ga naar voetnoot2) Fijnaart, Willemstad en Zevenbergen ‘hortje’, maar dat is er dan toch pas na de Sint-Elisabethsvloed gekomen, want héél dat gebied is verdronken land geweest. Waarvandaan het hortje gekregen heeft, van de kant van GoereeGa naar voetnoot3) af, of vanuit Langstraat en land van Altena, is niet zonder meer uit te maken, beide gebieden behoorden aan Holland. Het feit dat Goeree, nu nog, hortje heeftGa naar voetnoot3) maakt wel waarschijnlijk dat dit hortje-gebied eens aan het oostelijke complex vastzat. Terwijl in Alphen en Rijen hortje natuurlijk al zeer oud is en dit dus een brug van land van Altena en hoogerop naar Oostbrabant vormt, blijkt echter nergens uit dat Westbrabant, bewesten de Mark, hortje gekend heeft, en kunnen wij in elk geval in het polderland hortje ook niet vóór 't midden der vijftiende eeuw vast- | |
[pagina 219]
| |
leggen, daar de grond ertoe ontbrak. Was er ook al een hortje vóór de overstrooming, dan weten wij toch dat het huidige geïmporteerd is. Lutske: Uit de kaart blijkt dat lutske als jongere laag over hortje is heengekomen, het uiteengeslagen heeft zoodat beide rondom Eindhoven nog volop met elkaar in strijd zijn (zij komen immers daar in meerdere plaatsen samen voor); maar tusschen lutske en het westelijk hortje-ge- | |
[pagina 220]
| |
bied is een breede gaping gekomen t.g.v. de opkomst van nieuwe termen, speciaal: efkes en wijltje. Een mooi samenhangend stötje-stutje gebied vinden wij in het land van Cuyck en het land van Ravenstein. Noch hortje, noch lutske komen hier voor - lutske echter wèl in het zuidelijke gedeelte van het land van Ravenstein. Reek, Schaijk en Gassel geven: lange poos = stôôt. Dat Zeeland en Uden stôôt en stêûtje hebben, vond ik bij Brabantius.Ga naar voetnoot1) Uit mijn eigen materiaal - van 1932 - bleek niet dat deze typen er voorkwamen. Ook hier klopt onze isolex weer merkwaardig met de oude politieke indeeling. Hoe het land van Cuyck zich teekenend afscheidt van Brabant, is al bewezen door J. Te Winkel - in zijn: De Noordnederlandsche tongvallen. Kaart. II Schakeering der Germaansche lange i - en de muiskaart van Kloeke. Doch ik hoop binnenkort aan verschillende kaarten te kunnen bewijzen hoe het land van Cuyck en Ravenstein, het eerste ‘van huis uit’ en het tweede door zijn vroegere politieke onafhankelijkheid zich van 't overig Oostbrabant in dialect onderscheiden; de uiterste westelijke en zuidelijke grens valt hier tot in finesses samen met de west- en zuidgrens van het land van Ravenstein. Alleen Boekel heeft stötje totaal prijs gegeven. Dit gebied heeft dus voor poos de repraesentanten van ndl. stoot en stootje. Dit vinden wij terug (soms slechts in één der beide vormen) in: Overijssel - voornamelijk Dalfsen, Wechterholt, Lemelerveld, Staphorst, Rouveen en Deventer - en de Haspengouw. Hageland, Antwerpen en Z.O. Vlaanderen kennen het alleen in bepaalde uitdrukkingen in het meervoud - bv. bij stooten = bij poozen -. Ter Laan geeft voor Groningen nog: steut = 1o. stoot, 2o. poosje. Dit zal wel hetzelfde woord zijn. Ook Bilderdijk kent stoot = poosje. Een heel ander woord, dat ook in de beteekenis: poos voorkomt is stuit. Volgens het Groot Woordenboek beteekent stuit: 1o. het stuiten (wat stuit, wat tegenhoudt) 2o. in toepassing op den tijd = poosje. Het komt voor in Goeree, Overflakkee (nl. Dirksland, Oude Tonge) Zeeuwsch-Vlaanderen (spec. AardenburgGa naar voetnoot2) en Axel), Kruiningen,Ga naar voetnoot3) overig Z. Beveland, Tholen en Walcheren.Ga naar voetnoot4) Dit echte Zeeuwsche woord vermeld ik dáárom zoo uitvoerig, wijl in het materiaal van Willems steut = poos in Steenbergen optreedt. | |
[pagina 221]
| |
En nu wij toch eenmaal in Westbrabant zijn, wijs ik erop dat Nieuw-Vosmeer, Rucphen en Oudenbosch scheutje (of schutje) hebben. Dat dit misschien volksetymologieën voor steutje zijn, acht ik ook om hun localisatie niet onwaarschijnlijk. Al kan het ook best spontaan opgekomen zijn. Natuurlijk hangen die 3 plaatsen samen, ofschoon men er op letten moet dat Nieuw-Vosmeer pas laat is ingepolderd. Bietje-bitje enz. Franck-van Wijk noemt beetje eerst nieuw-nederlandsch. Dan zal het zeker in de beteekenis: poosje nog niet oud zijn. Ik heb het op onze kaart niet geteekend. Het komt echter bezuiden de lijn Fijnaart-Oosterhout in heel West Noordbrabant voor (ook in Terheijden en Hooge-Zwaluwe). Heel merkwaardig is, dat ook hier de Donge als grens optreedt.Ga naar voetnoot1) Terwijl het in West-Noordbrabant zeer frequent is, en zelfs tot in Rijen, Gilze en Riel gevonden wordt, - ik vond het in minstens 20 verspreid liggende dorpen - is het mij voor heel Oost-Noordbrabant nergens opgegeven behalve in Boxmeer en Vught (in dit laatste waarschijnlijk onder invloed van ‘beschaafde’ Bosschenaren binnengedrongen). Rondom Breda groepeert zich een compact endje-gebied - opgegeven in 14 plaatsen -. Hoewel wij het woord eind in deze beteekenis ook in het w. vl. en z.o. vl. terugvinden - overigens in geen dialect, ook niet in 't Antwerpsch! - geloof ik niet met een verbroken oorspronkelijke eenheid te doen te hebben, maar meen ik hier Breda te betrappen, hèt cultuurstadje van Brabant, de residentie der Nassau's, het centrum der Baronie dat zoover als haar gebied reikte - ook Dongen behoorde er toe - ja zelfs tot in Made, Geertruidenberg en Raamsdonk zijn invloed deed gelden: endje, ook als eindje voorkomende, is hèt woord van de Baronie. Ook Hoeufft geeft ‘end’ voor poosje in zijn ‘Bredaasch taaleigen’. (Sterk, Breda 1836). N.B. Peelland en de Acht Zaligheden hebben dorp voor dorp meestal slechts één type opgegeven. In het overige Noordbrabant is die monarchie veel zwakker en vinden wij vaak verschillende der onderstaande typen naast de bovenstaande in één gebied.
Poosje werd in al het materiaal slechts in een zevental verspreid liggende plaatsjes opgegeven, is dus geen volkswoord in Noordbrabant. Zoo vond ik het buiten deze provincie ook wel in vele dialectwoorden- | |
[pagina 222]
| |
lijsten, doch wijl daar meestal naast poos ook steeds een ander meer idiomatisch woord optreedt, kan ik het ook daar bezwaarlijk als gangbaar aannemen. De verkleinwoorden van wijl (wijltje, weltje, wijleke enz.) zijn een waardig pendant van bietje. Zooals bietje niet in kaart gebracht is, zal ook wijltje niet geteekend worden, omdat de opgaven niet zeer frequent zijn en het althans in de meeste plaatsen waar het voorkomt, allerminst als heerschend is te beschouwen. Toch is op te merken dat men het alleen dààr kent waar bietje - zie boven - niet voorkomt: d.w.z. in het Westbrabantsche gebied benoorden de Mark van Willemstad tot en met Zevenbergen - en ook in Steenbergen -, en verder in Noordbrabant beoosten de Donge. Echter vind ik het niet in het land van Cuyck en ook niet bezuiden de lijn Middelbeers-Bakel. Dus het Westnoordbrabantsche blanco-gelaten gebied is door bietje (naast: efkes, zie onder) ingenomen, en het blanco-gelaten oostelijk gebied door wijltje, dat ook in het noordelijke stuk van lutske verspreid voorkomt. Het verwonderde mij aanvankelijk sterk dat, ofschoon van Dale en het Mnl. Wb. wijltje en wijl = poos ook vermelden, het door mij in de dialecten alleen gevonden werd in het westvlaamsch, het zuidoostvlamsch (doch zelden!) en het geldersch-overijsselsch. Is het dan een saksisch woord misschien, dat een reis door N.O. brabant en Z.O.- Vlaanderen gemaakt heeft, dat wij ook op het Litux saxonicum terugvinden en dat ook in het engelsch opduikt, waar while hèt woord voor poosje is?Ga naar voetnoot1) Tijdje, tedje, tait, tietje, tijke, tijd en andere vormen van ‘tijd(je)’ vinden wij op zeer veel plaatsen door het gansche noordbrabantsche taalgebied heen. Het type lijkt mij echter in deze beteekenis niet erg volksch, daar ik het alleen in Groningen, Antwerpen en Z.O. Vlaanderen vond. Misschien is het frequenter doch om het gewone woordtype in de woordenlijsten niet opgenomen. Ook liggen tenslotte eventjes, efkes, ifkes en hun bijvormen over het heele Noordbrabantsche gebied verspreid. A. WEIJNEN |
|