Onze Taaltuin. Jaargang 2
(1933-1934)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
Een leelijke vergissing of van Pontius naar PilatusWanneer iemand van den een naar den ander, van het kastje naar den muur wordt gezonden zonder eenig resultaat, dan heet dit ook: hem van Pontius naar Pilatus zenden. In het Evangelie van Lucas (23:6-12), behelzende het verloop van Jezus' verhoor, wordt de verklaring of zin dezer uitdrukking voldoende verduidelijkt, doch ten aanzien van den oorsprong er van luidt het in onze spreekwoordenboeken vrij vaag: wellicht uit zucht naar alliteratie zegt het volk: ‘van Pontius naar Pilatus, hoewel de uitdrukking eigenlijk zou moeten luiden: Iemand van Pontius Pilatus naar Herodes sturen’. Volgens het vorenaangeduide Schriftgedeelte zond immers de Romeinsche landvoogd Pontius Pilatus, die er bezwaar tegen maakte, althans er veel inwendigen strijd over voerde om Jezus te veroordeelen, de opgewonden schare met haar slachtoffer naar Herodes Antipas, die toen Viervorst was over Galilea, uit welke landstreek de beklaagde afkomstig was, terwijl Herodes destijds juist in Jeruzalem verbleef. De Romeinsche landvoogd schoof de lastige taak gaarne op Herodes. Deze toonde zich wel bereid om aan de veroordeeling mee te werken, doch Jezus bleef het antwoord op de vragen van den Viervorst schuldig en daarom zag deze zich genoodzaakt, den ondervraagde weer terug te zenden, vanwaar hij gekomen was. Pilatus keek leelijk op zijn neus, toen Jezus opnieuw voor zijn rechterstoel werd gebracht, want nu was hij nog even ver. De heenzending naar Herodes had geen doel getroffen, geen effect gesorteerd, was zonder gevolg of resultaat gebleven. Deze historische beteekenis leeft nog voort in de verminkte uitdrukking: iemand van Pontius naar Pilatus zenden, in 't Fransch meer ‘schriftuurlijk’ herleid tot: renvoyer quelqu'un de Caïphe à Pilate! De omstandigheid, waaronder men echter ten onzent tot die verminking of taalcontaminatie gekomen is, heeft een niet onvermakelijke geschiedenis ten grondslag, die zich in de eerste helft der 17de eeuw binnen de wallen der sleutelstad afspeelde en waarvan we het verhaal - eenigszins gekuischt - hier thans zullen laten volgen naar de lezing van een zeer zeldzaam boekje, getiteld: ‘De geest van Jan Tamboer, tot dienst van de Kluchtlievende Jonckheydt by een vergadert’, te Amsterdam in 1671 uitgegeven. Men leest namelijk in het tweede deel van het overigens vrij vulgaire werkje het volgende. ‘In de vermaerde Universiteydt van Leyden was een Professor inde Keyserlicke Rechten, een seker Pijnacker,Ga naar voetnoot1) een man van een vrolick | |
[pagina 187]
| |
humeur ende minnelicke omme-gang. Het geviel, dat seker Boerinne van een Dorp daer ontrent, wiens Man kranck was, quam in de Stadt, om haers Mans water eens laten besien: doch geen kennis hebbende, vraeghde sy een Student, die sy ontmoeten, waer een Medecijn woonde. Dese gast sijnde geslepen als een naelt en wijst haer het huys van Pijnacker en seyde, vraeght aldaer of mijn Heer Pilatus by huys zy. Sy vraegde sulcks; het Meysje dat haer opende, verstondt niet anders dan of sy na Pijnacker vraegde: Pijnacker dan gheroepen zijnde, en meynde een consultatie te sullen geven, begint onse Boerin aldus: ‘Och mijn Heer Pilatus! mijn Man is seer kranck, ick bidde u, mijn Heer Pilatus so wel gelieft te doen hem te helpen, ofte wat sijne pijne wat te verlichten.’ Pijnacker stont verwondert, sich hoorende voor Pilatus uytschelden en wist niet wat te dencken. Echter hy vraegt onse Boerin of sy haers Gheloofs Articulen konde ende gheboodt haer overluydt op te seggen. Als sy gekomen was tot de woorden: Die geleden heeft onder Pontius Pilato, ‘al goet,’ seyde hy. ‘Nu om dees Articulen te verstaen, weet, dat u Man is lijdende, dan moet ghy eerst by Pontius zijn, eer by Pilatus te komen, want siet: Pontius is voor Pilatus!’ ‘Och! mijn heer,’ seyde sy, ‘waer vint ick die Pontius?’ Nu was in de selve Stadt een ander, gheheeten Bontius,Ga naar voetnoot1) zijnde | |
[pagina 188]
| |
Professoor in de Medecijne, wiens name door geleertheyt genoegh de Werelt bekent is. Pijnacker laet de boerinne na Bontius gheleyden. Als sy by hem quam, was 't beginsel van haer aenspraeck: ‘Goeden dagh, mijn Heer Pontius, ick ben van mijn Heer Pilatus hier ghesonden. Eer sy voleyndighen konde: “Wat Pontius, wat Pilatus? wat Duyvel?” hy al vloekende. “Och!” valt sy weder in: “hoe zijdeghe so verstoort, mijn Pontius; mijn Heer Pilatus en heeft my soo qualick niet geantwoort”. Dan hy een korsel Man zijnde, vloeckte ende keef dies te felder. Eyndelick vraeghde hy haer, wie haer ghesonden hadde. Ende als sy Pilatum noemde, vraeghde hy haer met een bars: “Waer woont die Pilatus?” En is uyt de aenwijsinghe, niet twijffelende of Pynacker hadde sulcks beschickt, vliegt schielijck na des selfs wooninge, stuyft wacker op. Dan Pijnacker, als hy ghenoeg gekeven hadde, seyde met een stadigh Backhuys: “Ghy hebt, Domine Collega, gheen oorsaeck u t' ontstellen; wy staen beyde in credo, 't welck ons anders wel faeylt.” Nu waren sy alle beyde diep in schulden en het credo vry slecht!’ Ten slotte moge hier nog even opgemerkt worden, dat voor de phantasie van Laurillard in diens overigens interessante werkje ‘Bijbel en Volkstaal’, (Opgave en toelichting van Spreuken of Gezegden in de volkstaal aan den Bijbel ontleend), om de alliteratie in de uitdr.: Van Pontius naar Pilatus, te verklaren uit de bedoeling in de volkstaal van: wegzending, waarbij de weggezondene tot het punt van uitgang terugkeert, geen de minste grond bestaat, maar wel dat de verwante spreekwijze: iemand van Annas naar Kajafas zenden (Joh. 18:13, 15), reden van bestaan heeft, meer dan de bij Harrebomee voorkomende uitdrukking: dat geeft je Herodes te raden, in den zin van: dat is een zaak, waartegen niets valt in te brengen. Hiervan maakte Laurillard indertijd: ‘Herodes hielp Pilatus niet voort, maar liet hem den zoo lastigen knoop, zooals die was en dus beteekent: dat geeft je Herodes te raden: gij vindt het begeerde niet licht, gij blijft ook na uwe pogingen om licht | |
[pagina 189]
| |
te krijgen, in het duister rondtasten!’ Alsof Herodes in deze tragische geschiedenis de man zou geweest zijn, om Pilatus het licht te geven, hij die het Eeuwige Licht wilde verduisteren en in wiens hart de Vorst der Duisternis post gevat had! In elk geval leert de geschiedenis der herkomst van ‘Pontius naar Pilatus’ voldoende, dat de altoos bloeiende plant der volkstaal steeds weer nieuwe loten uitschiet en een heerlijken bloementooi voortbrengt,Ga naar voetnoot1) waarvoor het oog nimmer gesloten mag blijven. A. HALLEMA |
|