Onze Taaltuin. Jaargang 2
(1933-1934)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet nieuwe perspectief in ons landEt notandum, quod omnis humana potentia seu scientia ab Oriente cepit, et in Occidente terminatur. (Ottonis Frisingensis ep. liber de duabus civitatibus. Prologus. M.G.S.S. XX, p. 118). Als er één tijdvak is in onze nationale cultuurhistorie waarvan de totaalindruk vaag en bijna verward is, waarin het uiterst moeilijk is de feiten aaneen te passen tot een synthese die scherp de hoofd- van de bijzaken scheidt, dan is dit zeker dat der vroegste Middeleeuwen. De hoofdrichting der gebeurtenissen: de vermenging der germaansche en romeinsche culturen staat hier natuurlijk vast; de vraag is echter: hoe was de verhouding van deze beide elementen? Welk aandeel hebben zij elk gehad? En verder vooral: hoe waren de omstandigheden tijdens het mengproces? Waren er ook geen vreemde invloeden werkzaam? Prof. H. Naumann heeft voor eenige jaren duidelijk stelling gekozen in één van de voornaamste kwesties die met dit laatste punt samenhangen; hij komt op voor een oostersche hypothese en schrijft | |
[pagina 141]
| |
zeer beslist: ‘Im Quellpunkt der still aber nachdrücklich vollzogenen Umwährung ruht die gotische Hypothese, die Lehre, dasz das bosporanische Gotenreich wie ein Ventil gewirkt hat, durch welches der germanischen Welt Güter und Anregungen jeglicher Art gekommen sind. In groszen Wellenbewegungen flieszt ein Kulturstrom von Südosten nach Nordwesten, und der gotische ist vielleicht nur Glied einer groszen Kette überhaupt. Das bestechendste an dem neuen Mythos über Herkunft und Entwicklung der frühgermanischen Kultur, ist der Umstand, dasz fast alle Forschungsgebiete, das archäologische, kunsthistorische runologische, das religionswissenschaftliche, das litterarhistorische und schlieszlich auch das sprachhistorische zu der gleichen Erkenntnis von der dominierenden Rolle der Goten und dem Quellgebiet in ihrem Reich geführt haben’.Ga naar voetnoot1) Onze gewone nederlandsche vaklitteratuur geeft helaas niets over dit interessante ‘nieuwe perspectief’; nòch het Handboek van Gosses en Japikse, nòch de kerkgeschiedenissen van W. Moll en J. de Jong, nòch de Geschiedenis der Ned. Taal van Prof. de Vooys spreken van oostersche feiten. A. Vermeylen is in zijn ‘Geschiedenis der Europ. Plastiek en Schilderkunst’ Bd. I, A'dam 1921; p. 25 sq. wel zeer summier en vaag. En toch valt er aan verschillende van de aangevoerde gegevens niet te tornen! Hieronder volgt een kort overzicht daarvan, aan de hand van H. Naumann en anderen uit de bronnen van dien tijd bijeengegaard. Meer dan een inleidende bibliographie kan dit niet zijn.
I. Men kan zijn schouders ophalen bij de mededeeling van Gregorius van Tours, dat de Franken uit Pannonië afkomstig zijn; en men kan medelijdend glimlachen wanneer Fredegarius verzekert, dat de Franken in het oude Troia hun vaderstad hebben;Ga naar voetnoot2) merkwaardig echter is het, dat dit alles een late echo vindt bij Holwerda die uit de dierornamentiek meent te kunnen bewijzen, dat inderdaad de Hongaarsche laagvlakte hun bakermat was.Ga naar voetnoot3) En zeker is het, dat al spoedig nadat de franken Rheno transacto ons land waren binnengevallen tal van Oostersche kooplieden hen zijn gevolgd. De ‘Syriërs’ zooals ze heetten, zaten voor- | |
[pagina 142]
| |
namelijk in de steden, waar ze afzonderlijke wijken bewoonden en hun eigen taal bleven spreken.Ga naar voetnoot1) Zij waren de groote middelaars tusschen ons barbaarsche Westen en het geheimzinnig-flonkerende Oosten; met hun handelswaar kwamen ze in de huizen der franken: Wijn van Gaza en Ascalon, wollen stoffen van Tyrus en Beryte, purper uit Cesarea, jericho-sche palmen en damasceensche pistache's, glaswerk uit Sidon en papyrus uit Egypte - ja zelfs de allerkostbaarste oostersche specerijen en heerlijke geweven zijden stoffen uit Perzië. Méér dan handelswaar brachten zij uit het Oosten: Het Christendom voerden zij met zich mee. Waren zij in ons land (na de romeinsche legionarii) de eerste belijders ervan? Het is niet met zekerheid te zeggen. Wel weten we, dat Sint Servaas, de roem van Maastricht, een armeniër van afkomst was; wel weten we dat in Parijs omstreeks 596 één hunner op den bisschopszetel troonde, en dat de lijst van bisschoppen uit dien tijd een opvallend aantal grieksche namen toont.Ga naar voetnoot2) Zou daarachter geen enkele echte griek schuilen? Wel weten we, dat de H. Catharina van Alexandrië te Rouaan begraven ligt, en dat een Egyptenaar, de H. Athanasius van Constantinopel, te Trier in ballingschap heeft geleefd.Ga naar voetnoot3) Behalve de christelijke leer brachten zij ons ook de voltooiing ervan: Sint Cassianus en St. Abraham de Cenobiet kwamen ons het monniksleven leeren. Maar helaas: Niet alleen de kroon van het Christendom - ook de afdwaling, de ketterij, het Arianisme kwam met hen mee.Ga naar voetnoot4) Goten en Alemanen, Franken, Thuringers en Longobarden waren erdoor | |
[pagina 143]
| |
aangestoken; en de haeresie dreigde van dichtbij: Euphrates, de voorganger van St. Severinus op den Keulschen bisschopsstoel, wordt onder Arius' volgelingen geteld.Ga naar voetnoot1) En het is de onvergankelijke verdienste van St. Severinus te Keulen en St. Servaas te Tongeren, dat ons land bewaard bleef voor de ketterij.Ga naar voetnoot2) Intusschen gebeurden er in het Oosten groote dingen: Mohammet ontstak zijn fakkel en had alreeds een groot deel van Arabi#x00EB; vermeesterd. De afrikaansche noordkust en het iberische schiereiland trillen onder den hoefslag van zijn ruiters. Er komen legers naar het Westen: Karel Martel verslaat ze bij Poitiers. Er komen gezantschappen: Pepijn ontvangt ze - ze hadden een orgel voor hem meegebracht.Ga naar voetnoot3) De byzantijnsche keizerin Irene liet in 781 voor haar zoon om de hand van Karels dochter Hruotrud vragen. En eindelijk komt dan in 802 te Aken de jood Izaak terug, die voor vijf jaren naar den Kalief Harun al Rashid te Bagdad was gestuurd. Pretiosa munera brengt hij mee - maar vooral en vooral een groote olifant! Ook andere gezanten gaan op en neer; - en wat brengen ze al niet mee! Oostersche schatten: Pallia sirica multa et preciosa et odores atque unguenta et balsamum - en een prachtige turksche tent - en een ‘horologium ex auricalco arte mechanica mirifice compositum, in quo duodecim hororum cursus ad clepsidram vertebatur’. Heerlijk!Ga naar voetnoot4) II. Prikkelen de geschiedkundige gegevens onze nieuwsgierigheid ten uiterste - de taalkunde doet er nog een schepje bij. En hier is het vooral het gotisch in Dacië en Pannonië, dat als een ventiel heeft gewerkt: Het neemt grieksche en syrische vormen in zich op; de goten voeren ze mee op hun tochten en leveren ze over aan hun nabuurstammen. Talloos zijn de grieksche woorden bij Ulfilas, en even talloos de gotische die onder griekschen invloed een hellenistische beteekenis kregen.Ga naar voetnoot5) En wat te zeggen van de woorden: amen, aiffapa, maranapa, taleipa, | |
[pagina 144]
| |
kumei, etc. die zonder meer uit het ‘syrisch’ zijn overgenomen! Goedgeefs deelden de Goten van wat ze hadden mede aan anderen. Het oudhoogduitsch ondervond hun invloed: - o.a. kerk, paap, pinksteren, doopen, hel, heiden worden door Kluge van gotische afkomst genoemd.Ga naar voetnoot1) En al schijnt niet alles houdbaar wat deze schrijft, - we hebben toch nog altijd woorden als: diaken, priester, bisschop, abt, evangelie, apostel - die op het eerste gezicht hun grieksche afkomst verraden, al zijn ze dan misschien over Rome tot ons gekomen. Het allerduidelijkst komen de goten te voorschijn in de woorden: wierook, wijwater, wijkwast en Weihnachten - waarin we het gotische weihs herkennen. Voegen wij hierbij de reeks tegenstellingen. Ingvaeoonsch - Duitsch, spirantische-g - explosieve-g., vijf - fünf, hi - er, hem - zich, hebben - haben, en wij bedenken eens hoe talrijk de ‘duitsche’ vormen zijn in onze oude middeln. teksten, dan begrijpen wij dat ook voor veel taal-dingen licht uit het Oosten kan komen.Ga naar voetnoot2) Toch staan vele taalgeleerden sceptisch tegenover dit alles, en de oplossing is er nog lang niet; maar hun groote en algemeene belangstelling bewijst toch wel, dat er ‘etwas los ist’. In het Festschrift Borchling (1932) staan niet minder dan vier studie's over dit vraagstuk, terwijl er bovendien nog een wordt aangekondigd. Het bespreken van al te dikwijls tegenstrijdige meeningen valt buiten het bestek van dit artikel. Genoeg zij te constateeren: ‘Mit der Definition des Hochdeutschen als eines durch die z. Lantverschiebung stark modifizierten Westgermanisch ist es allein nicht getan, es musz auch die starke Gotisierung in die Definition aufgenommen werden.’ III. De taalhistorie komt in deze kwestie als het hinkende paard achteraan. Goddank vinden we steun in de letterkunde: Het zoogenaamde Limburgsche leven van Jezus heeft vermaardheid gekregen, omdat het nog teruggaat op een oud-latijnsche vertaling van Tatianus' Diates- | |
[pagina 145]
| |
saroon, welke niet verbeterd was volgens de Vulgaat-vertaling. Opvallend!Ga naar voetnoot1) Wanneer we weten, dat in ons land in de middeleeuwen een Tatianus-vertaling is gebruikt, kan het ons dan nog verwonderen als wij hooren, dat eerst ± 800 de romeinsche liturgie hier is verplichtend gesteld? Daarvóór gold hier de z.g. gallikaansche liturgie - en dat die via Milaan uit het Oosten tot ons is gekomen, staat onomstootelijk vast. Het psalmodieeren in het koor stamt uit Antiochië, verbreidde zich over Syrië, baande zich over den Bosporus een weg naar Milaan en overstroomde Gallië. Vervolgens komt uit het oude Edessa het wisselgezang met de responsorie's; de naam van den H. Ephrem is onafscheidelijk hieraan verbonden. De H. Ambrosius bouwde zijn muzieksysteem op dat van de Grieken.Ga naar voetnoot2) En eerst Pepijn is het die de romeinsche Mis invoerde.Ga naar voetnoot3) ‘Ut cantum Romanum pleniter discant... secundum quod genitor noster Pippinus rex decertavit’, verklaart Karel de Groote, en zet hetgeen zijn vader begon door.Ga naar voetnoot4) Het Concilie van Aken stelde in 802 vast, dat de bisschoppen verplicht zijn de Mis te doen sicut psallit Ecclesia Romana. En daarmee kwam Rome voorgoed aan het woord, maar daarvóór was het... de Oriënt! IV. Tenslotte is het de geschiedenis der beeldende kunsten, die de kroon op het werk zet, de proef op de som geeft. Zij was het die deze ideeën wakker riep - en nog steeds gaat zij vooraan. Het was rond het jaar 1890 dat te Parijs in de école du Louvre de fransche archeoloog Louis Courajod zijn denkbeelden lanceerde; een van de koenste en dapperste vorschers van zijn tijd - iemand die de dingen voelt aankomen en hoort wat er in de lucht hangt. Veel geschreven heeft hij niet - maar juist zijn college's deden het hem: De | |
[pagina 146]
| |
losse vorm, de intieme sfeer tusschen hem en zijn hoorders stelde hem in de gelegenheid hypothesen op te stellen en ideeën te ontwikkelen als een apocalyps, maar... helaas niet altijd wetenschappelijk rijp. En dat alles deed hij ‘avec une verve d'un poète, avec la fougue d'un apôtre’ zooals een zijner leerlingen van hem getuigt. Hij is de eerste, de groote geweest die de Orient-hypothese concipieerde. Ik kan me niet weerhouden een greep te doen uit zijn Leçons (p. 112)Ga naar voetnootl): ‘Effaçons l'histoire. Ignorons tout. Les monuments d'art suffiront à nous révéler la grande révolution qui s'est fait dans l'univers. Nous voyons tout s'orienter sur la Judée, sur l'Asie hellenique. La sculpture des chapiteaux dans les basiliques de la Gaule parle la même langue que la sculpture des chapiteaux de l'Orient chretien. Une étoile mystérieuse nous guide vers la crêche radieuse de Bethléem. Rome n'existe plus. La capitale du monde c'est Ravenne et Constantinople. Rome est éteinte. L'orient rayonne et attire’. Onmiddellijk na Courajod dient Joseph Strzygowski genoemd. Deze onvermoeibare Weensche hoogleeraar heeft zijn leven gewijd aan het vraagstuk ‘Orient oder occident’.Ga naar voetnoot2) Vanaf zijn eerste schrijven over deze materie in 1901, tot zijn laatste in 1930 heeft hij gezwoegd en gesloofd om bewijsmateriaal voor zijn stellingen bijeen te zamelen; met een altijd weer te bewonderen levenskracht en steeds nieuwe vitaliteit voerde hij ons vanuit het Westen naar Byzantium, van Byzantium naar Syrië, naar Armenië, steeds verder naar het Oosten. En altijd maar weer kwam hij met overstelpend bewijsmateriaal aansleepen. En toch - bij allen eerbied die zij aan Courajod en Strzygowski betoonen, geen der tegenwoordige kunsthistorici neemt hun theorieën klakkeloos over. Zij zijn de gangmakers geweest, zij zijn de voorvechters. Ze hadden hun theorieën, die nieuw waren en indruischten tegen al wat tot nog toe gehoord was, te verdedigen. Ze deden dat met moed, | |
[pagina 147]
| |
met overtuiging, met vuur... met overdrijving. Men kan in veel met hen meegaan, maar daarom hoeft men toch niet te meenen, dat de Rome-Orient kwestie ‘das einschneidendste Problem in der ganzen bisherigen Geschichte der Menschheit’ is? - of dat ‘Rome n'existe plus’? Het is toch wel heel veel gewaagd om ‘Rom überhaupt keine entscheidende Rolle zuzuweisen’.Ga naar voetnoot1) Maar dat neemt niet weg: veel, ontzaglijk veel hebben wij aan den profetischen Parijzenaar en den dapperen Weener te danken. Dit bevestigt ten volle de Bonner hoogleeraar P. Clemen. Deze door en door wetenschappelijke kunsthistoricus heeft een boek geschreven, dat voor onze geschiedenis van het grootste belang is, en dat ik den lezer van dit artikel niet genoeg kan aanraden: ‘Die romanische Monumentalmalerei in den Rheinlanden’.Ga naar voetnoot2) Vooral de hoofdstukken: Orientalisches und Abendländisches, p. 670. Karolingisches und Orientalisches, p. 676. Paralipomena Aquensia, p. 688, bevatten voor ons doel een schat van gegevens. Wat een stapel feiten heb ik eruit geput! Wat een overstelpend aantal parallelen met den Oriënt leveren ons de muurschilderingen in het Munster te Aken, de Peterskirche te Werden, het Munster te Essen, St. Gereon te Keulen, St. Martinus te Emmerik, St. Pantaleon te Keulen, St. Severinus te Keulen, enz. En dat zijn alleen de gegevens der schilderkunst!Ga naar voetnoot3) P. Clemen onderscheidt drie perioden: 1-3 eeuw: römische Reichskunst; 3-5 eeuw: Starker orientalischer Einflusz; 5-8 eeuw: neuer römischer Einflusz. Voeg daarbij wat de wandtapijten en gordijnen, purper en goudgeborduurd, ons leeren. We lezen van kostbare wandkleeden te Aken, te Keulen (Mariastift), Fulda, Halberstadt, Paderborn, Bremen, Luik, Gembloux, de abdijen St. Amand, Saint Bertin, St. Vaast. Alles wijst op den Oriënt! In Aken: een byzantijnsche stof uit de 6de eeuw: met een vierspan erop; een alexandrijnsche stof uit de 6de eeuw: met een leeuwentemster; een sassanichische stof: met eenden-motief. | |
[pagina 148]
| |
Lees het testament van Karel de Groote bij Einhard: Wat een niet te overziene stapel oostersche schoonheden moet dat geweest zijn!Ga naar voetnoot1) Lees alles wat P. Clemen in zijn boek heeft bijeengezet! Het is overstelpend - ‘Es ist kein Zweifel, dasz eine grosze Zahl der Ornamentmotieve des frühen M.A. direkt oder indirekt auf den Orient, auf das Gebiet des Hellenistischen Orients oder darüber Hinaus auf mesopotamische und persische Einflüsse zurückgehen’ (P. Clemen p. 675.) Misschien zijn wij geneigd om na de lezing van de boeken sommiger kunsthistorici, vooral die van Strzygowski c.s., het woord ‘Oostersche invloed’ eerder te gebruiken dan noodig is, betooverd als we zijn door de menigte van voorbeelden en parallelen waarmede zij onzen blik verblinden. Daarom een oogenblik bezinning: Laten we vooral niet vergeten, dat de grondtoon van de merovingische en carolingische beschaving latijnsch is; en al wijzen vele paden naar het land van de rijzende zon, we mogen niet vergeten, dat dit slechts een bijkomstigheid is: Rome blijft en zal blijven de stad waar het hoofd der Christenheid zetelt. En dáárheen richt zich op de eerste plaats aller blik. ‘Roma potens, mundi decus, incluta mater. Roma caput mundi aurea’ schrijft Alcuin.Ga naar voetnoot2) De grieksche en syrische kolonie's sterven uit; en dat de grieksche taal in de 8ste eeuw vergeten was is erkend. Paulinus v. Nola, Prosper, Salvianus, Gregorius v. Tours enz. schreven latijn. De Schola Palatina was latijnsch. Alcuin kwam uit York, Paules Diaconus een Longobard en Einhard kwam uit de Maingouw - en zij lazen: Vergilius, Ovidius, Lucretius, Sultonius, Eutropius - ook Prudentius en Venantius Fortunatus - maar geen grieksch. Men heeft in de rijnlanden 260 niet-grieksche inscripties gevonden, tegenover slechts 4 grieksche.Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 149]
| |
Neen: Latijnsch was de merovingische beschaving - maar met sterken oosterschen inslag. Daarin stemmen al onze gegevens overeen - en alle vakgeleerden zijn het met elkaar eens! Nijmegen, Dec. 1932. G. OFFERMANS |
|