Men versta mij wel, ik ontken volstrekt niet, dat er in Anna Bijns ook bij wijlen iets van vreeze heeft gepopeld door al haar verzekerdheid; ik ontken nog minder dat Vondel bij zijn bekeering het werkelijk meende, toen hij Tesselschade uitnoodigde:
Nu leer met mij zachtzinnigh oorelogen.
Alleen opper ik de vraag of die beide psychologische elementen bij Van Duinkerken niet veel te eenzaam op den voorgrond zijn geschoven, en de zeeën van andere gevoelens, die daar zieden en woelen, als het ware willen overstemmen en doen vergeten. Ook ik beweer met mijn ‘felheid’ en ‘Paepsche Stoutigheden’ niet ineens alles gezegd te hebben, maar de hiermee aangevulde visie van Van Duinkerken, zal er toch - daar kan ik niet aan twijfelen - levensvoller en stralender door lichten.
Neen, ik meen inderdaad nog niet alles gezegd te hebben; er is nòg een heel andere gevoelswereld, die in Van Duinkerkens Contrareformatorische dichters bijna geheel en al ontbreekt: ik bedoel de wereld van den humor en den spotlach, waar Maurits Sabbe's boek weer borende vol van is. Wanneer men van Van Duinkerken naar Sabbe overspringt, en ik heb dat in mijn colleges herhaaldelijk moeten doen, dan is het of men ineens in een heel andere wereld komt, of men van Noorwegen overstapt naar het Ierland der Kelten. In Van Duinkerkens boek zocht ik tot mijn spijt dan immer te vergeefs den snaakschen gullen Brabantschen lach. Het is of Van Duinkerken zijn eigen bloed vergetende, zich in de plooi meent te moeten houden, en het vooral op een smaakvol, waardig boek heeft aangelegd. Best mogelijk, dat als hij meer Vlaamsche en Brabantsche hekelzangen had opgenomen, hem de Leidsche bekroning niet zoo gemakkelijk in den schoot zou zijn gevallen, maar het beeld der Dichters van de Contrareformatie zou er in ieder geval twee, driemaal zoo sprekende gelijkenis door hebben gewonnen. Den vollen rijkdom van het parelende leven uit het graf te doen herrijzen in siddering, ook voor de armen van geest, die met hun eigen kleiner hart, dat allemaal ineens niet aankunnen, dat is de functie van den dichter-historieschrijver, en Groot Nederland wacht nog altijd op de partuur van Hooft's Nederlandsche Historiën. Van Duinkerken is er misschien wel voor geschapen om ons eenmaal naast dat Hollandsche Protestantsche heldendicht in proza, het Brabantsche Katholieke geweldenaarsboek te schenken. Nederland staat er nu langzamerhand ver genoeg van af, om van weerszijden de beide partijen recht te doen. Tegenover het Geuzenliederboek hebben wij nu reeds van een niet-katholiek als Sabbe zijn Brabant in 't Verweer. Neven P.C. Hoofts Nederlandsche Historiën hopen wij in een der volgende drukken: Van Duin-