nauwernood hier en daar iets meer dan een gerucht opgevangen. En daarom kon dit boek niets afs of definitiefs brengen. Wij hebben het te aanvaarden als een degelijke persoonlijke feitenverzameling, waarvan de bewerking echter zeer veel te wenschen overlaat. Maar ook die feitenverzameling is gewild en bewust onvolledig. Op de eerste plaats werden het Stadsfriesch, het Biltsch, en de Drentsch Overijselsche taaleilandjes, evenals het Friesche taaleilandje Nieuw Appelsga stelselmatig uitgesloten. Verder wordt noch met het Midslandsch van Terschelling, noch met het Amelandsch, noch met het Schiermonnikoogsch ook maar eenige rekening gehouden. Zeker, wij beseffen de moeilijkheden ten volle, maar dat schrijver hierop gereageerd heeft met een volstrekte resigneering, bewijst in onze oogen, dat hij het oude dilettantische type van den eigengereiden dialect-onderzoeker nog niet geheel is ontwassen.
Na dit principieel voorbehoud komen wij echter dit nieuwe boek met eerlijke opgetogenheid begroeten en welkom heeten. De 66 isoglossenkaartjes, die gewoonlijk nog elk twee of drie isoglossen samen omvatten, zijn zéér bruikbaar, en worden vaak heel interessant besproken.
Achtereenvolgens leeren wij den zeer belangrijken Zuidhoek, het geven en nemen van de Klei- en de Woudstreken, en de wisselwerking tusschen het Zuiden en het Noorden kennen. Het achtste Hoofdstuk brengt ons dan nog een reeks kleinere onderverdeelingen der drie hoofdgebieden; terwijl het laatste en negende hoofdstuk (van 73 blz.) besteed wordt aan het door Kloeke aangeboorde vraagstuk omtrent de Expansie der Hollandsche uu in het Friesche taalgebied. Al lijkt ons de schrijver om de boven aangegeven redenen in zulke zaken niet tot een definitief oordeel bevoegd - zoo wordt b.v. de tegenspraak van W. de Vries nergens uitvoerig besproken - moeten wij den schrijver toch voor zijn ook hier weer overvloedig feitenmateriaal dankbaar zijn, en kunnen wij rustig met hem instemmen, als hij voorzichtig besluit, dat alleen de Zuidhoek voor een relatief autonome oe:uu-mutatie in aanmerking komt. Doch het voorlaatste zinnetje van het boek, dat dan ineens weer den sprong maakt naar ‘een Hollandsche indringer’ kunnen wij niet voetstoots tot het onze maken.
Maar met dat al hebben wij dan toch in het vervolg voor een 150 tal Friesche vormen, woorden en klanken grootendeels de nauwkeurige isoglossen bij de hand; die bovendien op een persoonlijk afhooren van één en denzelfden onderzoeker berusten. Als wij elk jaar zoo'n boek rijker werden, hadden wij binnen 20 jaar meer materiaal bijeen, dan al de totnutoe in Nederland verzamelde Friesche dialectgegevens samen. Dit is geen geringe lof, want nog vele geslachten na het onze zullen