Zoo is het aesthetisch zeker volkomen verantwoord om bijv. van Perk enkel de ‘Iris’ op te nemen, maar literair-historisch is het dat niet. Want niet als de schrijver van dit gedicht, doch als de voorlooper der Nieuwe Gidsers is hij in onze letterkunde van belang, en als zóódanig behoort hij - desnoods met werk van mindere allure - aanwezig te zijn. Een figuur als Jeanne Reyneke van Stuwe vindt men hier met vijf sonnetten, die zelfs weggelaten konden worden, wanneer men ze aesthetisch mateloos veel hooger aanslaat dan ik doe; want evenmin als een stuk of wat anderen, die een plaats vonden, heeft zij daar recht op, uit documentair oogpunt. Zoo is van Adama van Scheltema een dozijn verzen aanwezig, waaronder slechts één revolutionair lied, en dat nog slechts gedeeltelijk. Zoo'n keuze is niet representatief, ook al omvat ze het kwalitatief beste van dezen dichter (wat ik trouwens ontken). Het is duidelijk, dat de bewerkers van de periode 1880-1914 de artistieke principes - of moet ik spreken van dogma's - uit de Nieuwe Gids-tijd geheel aanvaarden.
In wezen doet Dr. Donkersloot voor de latere periode niet anders. De personen zijn terecht gekozen, maar hun werk is niet steeds het meest markante van wat zij schreven. Zoo is van Theun de Vries een stuk proza aanwezig, in plaats van een paar gedichten, en van Jef Last een vers, waar enkel voor een hard fragment zijner novellen reden kon zijn. De ‘Vrije Bladen’-groep is uitgebreid vertegenwoordigd, de dichters van ‘De Gemeenschap’ eveneens; van socialistische poëzie ontbreekt alles, al zal het gebaar van Jef Last op te nemen wel als ‘representatief’ zijn bedoeld. Ik ben niet overtuigd, dat dit boek werkelijk een objektief beeld geeft: de geest van de '80ers en de (in wezen zelfde) geest van Anthonie Donker is mij te duidelijk merkbaar.
G. ST.
De Groningsche serie Van alle Tijden onder redactie van Dr. C.G.N. de Vooys en Dr. D.C. Tinbergen wordt zorgvuldig bijgehouden. Aan 't eind van het vorig jaar is verschenen de twaalfde druk van de Esmoreit-editie door C.G. Kaakebeen en Dr. R. Verdeyen. De wijzigingen ten opzichte van de vorige druk beperken zich tot eenige kleinigheden; de bibliographie is bijgewerkt.
Prof. de Vooys bewerkte verder de zesde druk van de uitgave van Joost van Vondel's Jephta of Offerbelofte door T. Terwey en J. Koopmans. De aanteekeningen van de oude uitgevers zijn geheel omgewerkt en aangevuld; terecht is echter de waardevolle Inleiding van J. Koopmans uit 1910 behouden gebleven. Aan de tekst zelf, reeds vroeger gecollationneerd met een exemplaar van een druk van 1659 uit het bezit van den bewerker, is niets gewijzigd. Een volledige lijst van varianten in de drukken van datzelfde jaar wordt aangekondigd voor de groote Vondeleditie; veel belangrijks zal deze echter niet bevatten, voegt Prof. de Vooys daaraan thans reeds toe.