evenals Zuid-Holland. De Umlaut-looze vorm van Deur vinden wij op onze dialectkaart verder alleen nog in Friesland bewaard, maar de Mnl. vorm dore bewijst, dat die vroeger ook in Holland en Vlaanderen meer voorkwam. De Umlautsvormen deurpel, durpel en dörpel liggen alle in het deur-gebied. Juist als bij deur zich de gedelabialiseerde vormen deer en dier vertoonden, duiken hier in dezelfde streken delper (Dendermonde) derpel (Brecht en Denderleeuw en Berg) en dirpel (Maldeghem) op. Het daarpel van Weert en darpel in de Lijmers herinnert ons onmiddellijk aan den daar-vorm voor deur uit Vaals en Herzogenrath. Bij het Texelsche deer, dat zich vroeger verder naar het Zuiden uitstrekte, sluit het M.E. Hollandsche derpel aan.
Dit derpel moet namelijk langs de kust van Zuid- en Noord Holland zijn voorgekomen, hieruit toch alleen is de omzetting dreppel verklaarbaar, die wij niet slechts in de oude keuren van Delft en Leiden en bij Gerrit Potter, maar ook in de Oudfriesche rechtsbronnen vinden. Analoge omzettingen zijn got. faurhtei, hgd. Furcht: godsvrucht, got. bairhts: -brecht, got. waurhta: wrocht, got. naudithaurfts: nooddruft, got. sparwa: spreeuw. Maar juist als uit derpel: dreppel ontstond, kwam het Groningsche en mnd. druppel uit durpel en ofri * droppel uit dorpel. En even als nu papilio tot pimpel(mees), kaperfoelie tot kamperfoelie, papier tot pampier, wepel en wippel tot wimpel, trappen tot trampen en kauffoor tot komfoor werden, ontwikkelden zich nu door spontane nasaliseering uit dreppel: het Oudfriesche en tegenwoordige Hollandsche drempel, uit druppel het Oost Nederlandsche en Oudfriesche drumpel, en uit droppel het Oud- en Nieuwfriesche drompel. Al de vormen met deze metathesis blijken dus in de noordelijke helft van ons vaderland te liggen, en behalve in Noord-Oost Groningen hebben zij alle een ingevoegden nasaal ontwikkeld.
Maar het Oud-Doringsch gebied heeft nog een andere, namelijk een wederkeerige, omzetting der r met de l. Zoo wordt dan in Zuid-Beveland durpel tot dulper, en in Sas van Gent tot dulleper, derpel werd in Dendermonde tot delper, deerpel werd in Bilsen tot deelper, deurpel werd in Oost-Zuid-Brabant tot deulper, en dörpel werd in de Haspengouw, Merchtem, Hamont en Oost-Noord-Brabant tot döll(e)per. Dat dit geen toevallige verspreking maar een regelmatig verschijnsel is blijkt 1o. uit de breede verspreiding dezer gevallen, maar verder ook uit het groot aantal voorbeelden van deze verandering, die b.v. in Maastricht tot een klankwet zonder uitzondering schijnt geworden te zijn. Naast dölleper uit dörpel vinden wij daar toch: göllegere uit gorgelen, kellever uit kervel, melleger uit mergel, mêlder uit merel, ölleger uit orgel, enz.