Onze Taaltuin. Jaargang 1
(1932-1933)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 333]
| |
ZittenEén van de belangrijkste resultaten van de verdiepte studie der semantiek in de laatste jaren is zeker hierin gelegen, dat men heeft leeren inzien dat bijna elke woordbeteekenis - ook een schijnbaar zeer eenvoudige - reeds uit een vrij groot aantal elementen bestaat. Men vindt van één woord, ook nog afgezien van allerlei gevoelsnuancen, in 't wisselend zinsverband of 't veranderend psychisch milieu zóóveel verschillende beteekenissen, dat vanzelf wel de vraag ontstaan moest: hoe toch al deze gevallen door een en hetzelfde woord konden worden gedekt? hoe toch de taal in al deze uiteenloopende omstandigheden met dezelfde vorm kon volstaan? H. Paul heeft dit probleem zeer scherp gezien; hij onderscheidt tusschen de ‘usuelle’ en de ‘okkasionelle’ beteekenis van een woord. Voor een aantal beteekenisstelsels geeft deze distinctie zeker een oplossing, zij het misschien ook geen volledige en geen afdoende oplossing. Elders spreekt men van een heele reeks van beteekenis-overdrachten, van beteekenis-analogieën, van een verschil tusschen ‘letterlijke’ en ‘figuurlijke beteekenis’. Soms zoekt men de verklaring ook in een veelvuldig gebruik van allerlei beeldspraken, of zelfs in een soort animistische albeleving. Dit laatste natuurlijk vooral als het over levenlooze voorwerpen gaat. Voorzoover deze verklaringsmogelijkheden op positieve feiten steunen hebben ze alle hun waarde; ze zijn echter verre van algemeen en steunen soms ook enkel op de gebrekkige oude associatie-psychologie. Het probleem is hier wel gesteld, maar niet ten volle opgelost. Een verdere stap in de goede richting kunnen wij doen door eerst alle voorkomende beteekenissen van een woord in hun samenstellende elementen te ontleden, om daarna pas tot vergelijking over te gaan. Een dergelijke methode van analyse is in de philosophie vanouds gebruikelijk, maar in de taalwetenschap zelden toegepast. Ten onzent heeft, voorzoover mij bekend, alleen J. van Ginneken in een artikel over de tijden van het werkwoord systematisch een aantal psychologisch-grammaticale begrippen ontleedGa naar voetnoot1), maar ook op semantisch gebied kan men daarmede zijn voordeel doen. Daarenboven staat men op deze wijze veel sterker van methodologisch standpunt. Men ontloopt nu het gevaar dat men in een apriorisme vervalt; wanneer men de verschillende woordbeteekenissen naast elkander gaat leggen vóór men elk van deze grondig heeft onderzocht is dit moeilijk te vermijden. | |
[pagina 334]
| |
Hoe vaak kan men b.v. niet de beteekenissen van twee verwante woorden scherp tegenover elkaar karakteriseeren door aan te geven: in geval A is dit of dat element aanwezig dat in geval B ontbreekt! Men denke b.v. aan bekende doubletten als slim en sluw, bekend en berucht, ambacht en ambt, hgd. Wörter en Worte; fra. aieuls en aieux; eng. pennies en pence etc. Ook 't verschil tusschen een ‘letterlijke’ en een ‘figuurlijke’ beteekenis van een woord kan men vaak herleiden tot de aanwezigheid van een bepaalde semantische component in 't ééne geval en de afwezigheid daarvan in het andere. Men vgl. b.v. Ik viel achterover en 't Viel nogal mee; iets plotselings en onverwachts is aan de beteekenis van 't werkwoord in beide gevallen gemeen, maar de toepassing op een lichamelijke beweging van 't eerste voorbeeld ontbreekt geheel in het tweede. En zoo zijn er nog talrijke andere gevallen meer. In het volgend opstel werd gepoogd de beteekenis-analyse toe te passen op het nederlandsche werkwoord zitten. Dit heeft de meest uiteenloopende beteekenissen in de taal; een vogel kan evengoed zitten als een mensch, en een rake opmerking zit evengoed als een succesvol schot bij 't voetbalspel. Toch kon vrij spoedig een overzicht van het beteekenis-systeem verkregen worden door telkens opnieuw elke voorkomende nuance met een overeenkomstig werkwoord of een geheele constructie te omschrijven; daarbij vormden zich vanzelf een aantal beteekenisgroepen. Het constateeren van de aan- of afwezigheid van een bepaald beteekenis-element werd daardoor sterk vereenvoudigd. Gewoonlijk komen verschillende beteekenis-elementen tegelijk voor, b.v. in groepjes van 3 of 4 elementen. De gevallen waarin slechts één element van het geheele semantische complex op den voorgrond treedt zijn zeldzaam. De omschrijvingen die hieronder worden gebruikt hebben daarom slechts benaderende waarde; zij sluiten aan bij de beteekeniscomponent die in 't voorkomend geval 't sterkst in 't oog springt. Ter vergelijking werd soms verwezen naar de beteekenissen van het nauw verwante causatieve zetten. Het materiaal werd goeddeels ontleend aan het Mnl. Woordenboek, het Groot Woordenboek en andere lexica. Globaal genomen kan men in het scènetje ik zit de volgende elementen onderscheiden: 1. zich laten zakken; 2. steunen op de posteriores; 3. ergens een plaats genomen hebben; 4. op een bepaalde plaats zijn, ergens zijn; 5. een gevoel van rust; 6. de neiging om te blijven zitten; 7. door de traagheid gebonden zijn; 8. op een stoel zitten; 9. de lichamelijke toestand wordt onmiddellijk en direct door den innerlijken tastzin waargenomen. Aan al deze onderdeelen beantwoorden telkens één of meer reeksen van beteekenissen. | |
[pagina 335]
| |
I. Zich laten zakken.1. Zich laten zakken, zakken, dalen. Een zeldzaam maar mooi beteekenis-element van zitten is vooreerst zich laten zakken, of in eenige andere nuances zakken, dalen. Gewoonlijk komt dit niet geïsoleerd voor, meestal schuilt het achter andere beteekenisdeelen weg. Een goed voorbeeld ervan heeft men echter in de uitroep Zitten! op de achterste banken van den schouwburg als de bezoekers der voorste rijen zich bij 't ophalen van het doek zijn gaan verheffen. Vgl. verder Een nevel zet zich eerder in een dal dan op een berg. Misschien hoort hierbij ook iemand zetten op een glijbaan, d.w.z. hem tot vallen brengen door hard tegen zijn hielen aan te glijden. In verschillende vaktalen komt vooral zetten voor in een beteekenis inkrimpen, vast en hard worden die blijkbaar met de vorige verwant is. Als b.v. het pas afgewerkte metselwerk van een muur of een gebouw zich nog niet aaneengesloten heeft, nog niet gekrompen is zegt men het heeft zich nog niet gezet.Ga naar voetnoot1) Vgl. hgd. Senkung; eng. settling; fra. cet édifice s'affaisse, s'est tassé. Ook van een dijk wordt wel gezegd dat hij zich eerst moet hebben gezet, voordat hij te vertrouwen is. Dezelfde uitdrukking komt voor slinken van deeg en gist.Ga naar voetnoot2) In het mnl. heeft men b.v. Tehant sal dat swellels sitten. Die stoorm was gheseten (gaan liggen, bedaren). Mi donke hi es geseten (achteruit gaan, dalen), heden optie blootheit vander coenhede, ende vanden gevalle op dongeval. Lat. sedare fluctus, pulverem (zakken); sedatio aegritudinis (neemt af), maerendi (zakken). Libra nec hac plus parte sedet (doorslaan) nec surgit ab illa. Van veel belang is dit beteekeniselement niet in het nedl.; zich laten zakken is trouwens ook niet meer dan een voorbereidende handeling tot het eigenlijke zitten. De nuance is hier inchoatief. | |
II. Steunen.2. Steunen op de posteriores. Evengoed als voor zien en hooren heeft de natuur aan den mensch a.h.w. ook een apart ‘orgaan’ toebedeeld voor het zitten, nl. de verdikte partes posteriores van het lichaam. Dit vinden we natuurlijk ook weer terug in de taal als een zeer karakteristiek element in de beteekenis | |
[pagina 336]
| |
van zitten. Zelfstandig komt het nooit voor, maar herhaaldelijk speelt het een min of meer uitgesproken rol naast andere beteekenisnuancen. Zoo b.v. in Zitten zul je! (moeder tot klein kind dat uit z'n stoel wil opstaan). Gauw doorgezeten zijn. Toen ging hij (Boefje) zitten, bescheiden voor op z'n stoel (M. Brusse). Zoo'n lage stoel is eigenlijk meer om in te liggen dan in te zitten. Wie z'n billen brandt moet op de blaren zitten. In kringen, waar men het met de kieschheid bijzonder nauw neemt, wordt het woord zitten in bepaalde situaties gaarne vermeden vanwege dit ietwat gênante bij-element. Een gast, dien men voor het eerst ontvangt, wordt b.v. niet uitgenoodigd tot plaats nemen met Gaat U zitten of Wilt U niet gaan zitten?, maar met de een of andere omschrijving van gelijke beteekenis. 3. Ergens op steunen, ergens op rusten. Maar al kan de mensch het physiologisch element bij het zitten onmogelijk missen, het correspondeerende beteekenisdeel in de taal is minder stabiel. Zoo kan men hier b.v. ook gerust op de knieën, op de hurken zitten; op heete kolen, op gloeiende naalden zitten. Bij bepaalde diersoorten verdwijnt ditzelfde element natuurlijk eveneens; vogels kunnen volgens de taal evengoed zitten als beren of honden. Op ditzelfde feit berust ook het bekende humoristische probleem: of een vloo wel zitten kan? In al deze gevallen is de beteekenis van zitten gereduceerd tot ongeveer ergens op steunen, rusten op iets, rusten. | |
III. Plaats nemen.4. Plaats nemen, een plaats bezetten, een plaats hebben. Een belangrijk element in de beteekenis van zitten is die van plaats nemen, een plaats bezetten; herhaaldelijk overweegt dit sterk op de andere componenten daarvan. Zoo zal b.v. een Voorzitter na een pauze het tweede deel eener vergadering inleiden met de vraag Willen de dames en heeren weer gaan zitten? en op deze wijze orde brengen onder zijn gehoor. Vgl. ook In de groote zaal kunnen 1500 man zitten, in de kleine maar 400. Wie wil er naast den chauffeur zitten? Mag ik naast U zitten, Oma? Voor het causativum is de voorgaande nuance één der meest gewone grondslagen van de beteekenis. Voorbeelden daarvan zijn overbekend; men heeft b.v. twee jongens van elkaar afzetten; zich aan tafel zetten etc. etc. Ook de bekende uitdrukking iemand niet kunnen zetten schijnt | |
[pagina 337]
| |
in dit verband thuis te hooren; de beteekenis ervan is dan oorspronkelijk iemand niet kunnen plaatsen, niet weten waar men met hem heen moet, hem steeds als een onrustig element in onze omgeving blijven voelen. Vgl. iemand dwars, in den weg zitten.Ga naar voetnoot1) Verder nog de technische term bij het voetbalspel voorzetten = den bal vóór op het veld plaatsen in de nabijheid van een der spelers van dezelfde partij; eveneens inzetten = zijn aandeel in de gemeenschappelijke pot plaatsen bij familiespelen, en tenslotte zetten = een der stukken een andere plaats geven, b.v. bij dammen en schaken. | |
IV. Locale beteekenissen.5. Ergens zijn, zich ergens bevinden. Het aantal varianten van zitten dat aansluit bij het locale element in de voorgaande beteekenis is vanzelf zeer groot. Een van de eerste mogelijkheden is in 't algemeen ergens zijn, zich ergens bevinden. B.v. Waar heb jij toch heel den morgen gezeten? Hier zat de wond, nu zie je er niets meer van. Nog één dag varen en dan zitten we weer in de Roode Zee. Er zit vuil op je jas. De ziekte zit 'm in de rug. 6. Dààr zijn, in het doel zijn, raak zijn. In sommige situaties is het vanzelf duidelijk welke plaats of wat er met het ergens uit het vorige geval bedoeld wordt; de beteekenis van zitten wordt dan dààr zijn, in het doel zijn, klaar zijn, raak zijn. Zoo kan men b.v. bij het monteeren van een of ander werktuig of van een onderdeel daarvan zeggen Ziezoo! die zit weer (= die zit weer op z'n plaats). In 't bijzonder bij 't voetbalspel Die zit (= de bal is in de goal); hetzelfde ook van een rake opmerking.Ga naar voetnoot2) 7. Ergens gevestigd zijn, z'n vaste plaats hebben. Met het duur-element verbonden vinden we de locale nuance in de beteekenis ergens gevestigd zijn. B.v. Welke missiecongregaties zitten er tegenwoordig op Java? Een tijdlang heb ik als agent voor onze firma in Berlijn gezeten, maar op 't hoofdkantoor bevalt het me toch beter. Wie zit er aan Bevolking tegenwoordig op de secretarie en wie aan Financiën? 8. Wonen, ergens habitueel zijn. Een complexe beteekenis uit deze reeks is nog wonen, ergens habitueel zijn, ergens vandaan gaan en er steeds weer terugkeeren. B.v. Wie zit er tegenwoordig op dat kasteeltje, op die boerderij? Hij zit daar ge- | |
[pagina 338]
| |
huurd, als zetbaas. Mijn oudste broer zit in Amerika. Zich neerzetten in een landstreek; een nederzetting. | |
V. Rusten.Na de noodzakelijke voorbereidingen en overgangsphasen zit nu de mensch in den meer eigenlijken zin van het woord. Lichamelijk verkeert hij in een aangename conditie; hij rust, een toestand van durend evenwicht is bereikt. En toch blijven handen en voeten vrij voor eventueele verdere werkzaamheden. Een gevoel van voldaanheid breidt zich als eerste reactie over hem uit. ‘Men komt ervan bij’ zeggen de menschen van het zitten; Goethe verklaarde zelfs eens ‘gut gesessen ist halb gegessen’. Dit gevoel van rust is uiterst veelzijdig, allerlei factoren spelen daarin een rol. Een complex stel orgaangevoelens, gelocaliseerde spierspanningen die in ongeveer gelijke drukkingen hun tegenwicht hebben gevonden, plaatselijke reacties van de huid, een algemeene daling van de spanning in het lichaam, om van meer psychische factoren nog te zwijgen, dit alles heeft zijn invloed. Meestal komen al deze componenten tegelijk voor, toch kan men in de correspondeerende beteekenissen uit de taal duidelijk eenige voorname combinaties onderscheiden. 9. Stil zijn na beweging, niet bewegen. Allereerst die van stil zijn na beweging, niet bewegen. Men heeft b.v. Laat die muts nu verder zitten, ik heb die pas recht gezet! Men wordt verzocht in de auto's te blijven zitten (opschrift in een kermistent). Loop toch niet zoo heen en weer, maar ga nu eindelijk eens zitten. Je kunt haast niet blijven zitten op zoo'n paard; je wordt voortdurend naar boven gegooid (een kind na een carousselrit). Een zittend leven leiden; een gezeten burger. Laat maar zitten, kellner! Geen zit in 't gat hebben.Ga naar voetnoot1) Zitten (bij het kaartspel). 10. Rusten met welgevallen. Vervolgens kan ook 't element rusten, rusten met welgevallen op den voorgrond komen. B.v. een winkeljuffrouw De nieuwe baas heeft de stoeltjes achter de toonbank weg laten nemen, maar bij den ouden kon je vroeger nog wel eens even zitten tusschen twee klanten door. Stoor Vader maar niet voor dat bezoek; je weet hij zit graag even na tafel. Als die postduif hier nu vannacht wat zitten kan, is hij morgen weer bij. Het was zoo druk vandaag, den heelen dag heb ik nog niet tot zitten kunnen komen. Als in Abrahams schoot zitten. | |
[pagina 339]
| |
11. Vast zijn, dik zijn, aaneengesloten zijn, passen. Bij het zitten komt heel het bovenlichaam op de posteriores te rusten; daardoor zakt het in de lendenen ineen, terwijl de schouders dalen. De lenige gespannenheid die bij 't gaan of bij 't staan zoo treffen kunnen, is geheel verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een ietwat plompe, onbewegelijke vastheid. Het ‘figuur’ komt niet uit bij het zitten. Deze zuiver physiologische omstandigheid geeft in de taal aanleiding tot een reeks typische beteekenissen. Vooral bij zetten komen die duidelijk uit. Men heeft b.v. het zetten van vruchten (d.w.z. het tot vrucht worden van het eitje, wat uitwendig aan 't dikker worden van het vruchtbeginsel te zien is). Een gezette figuur; opgezette amandelen. Gezette arbeid; zich ergens toe zetten. Van 2 kanten kwam het onweer opzetten. Ik zet het je dat binnen een uur klaar te hebben. Iemand aanzetten, een zetje geven. Bij zitten hangen hiermede samen gevallen als Goed in z'n wol, z'n dons, z'n slappe was zitten; er warmpjes in (bij) zitten. Misschien ook iemand achterna, achter de vodden zitten. Maar het sterkst komt het element van vaste aaneengeslotenheid naar voren in 't bekende gebruik van zitten bij kleedingstukken in de beteekenis passen. B.v. Dat pak zit wel goed, alleen de jas klemt wat aan de schouders. Dat zit direct veel beter, nu die naad wat uitgelegd is. Zijn uniform zit hem als gegoten. 12. Goed zijn, passen, betamen. In de moreele orde krijgt deze laatste beteekenis een meer algemeen karakter, b.v. wenschelijk zijn, passen, betamen. Men heeft b.v. in het mnl. Die minne draghet, het ne sate niet dat soes ghewaget. Het sate wale (= zou niet onpassend, niet ondienstig zijn) dat ghi sendet in allen landen of men... Selker vrouwen sate wel (staan goed) joye, bliscap ende spel. 13. Ergens diep in zijn, het berust ergens op. Een gecompliceerde beteekenis van zitten is die van ergens diep in zijn, ergens op berusten. Eén van de componenten daarvan zal ook wel weer afgeleid zijn van de lichamelijke vaste aaneengeslotenheid waarvan zooeven sprake was, op een ander element ervan zullen we hieronder nog wijzen onder no. 20. Men heeft b.v. Waar zit het 'm nu toch in, dat hij dit jaar weer gezakt is? Dat zit nu eenmaal zoo in z'n aard. Daar zit 'm de kneep. Daar zit voor jou wat op, jongetje! als je thuis komt! 14. Ongemoeid zijn, met rust gelaten worden. Een belangrijk element in de gewaardeerde rust van het zitten is ook het ongemoeid zijn, met rust gelaten worden. Vooral in de constructies | |
[pagina 340]
| |
met laten zitten werkt dit door. B.v. Die Bram is toch een echte kwajongen! geen kat of hond kan hij laten zitten, altijd moet hij steenen gooien. Het eenige wat de dokter zei was, dat we den ongelukkige maar rustig moesten laten zitten; dan kwam hij vanzelf wel weer bij. Laten zitten (van meisjes voor een dans of voor het huwelijk). | |
VI. Langdurigheid.15. Blijven zitten, duren. Het aangename rustgevoel dat de mensch bij het zitten ondervindt leidt vanzelf tot blijven zitten, blijven rusten. Hieruit vloeit een beteekenis blijven zitten, duren voort; het tijdselement overweegt hier geheel en al. Men vindt deze beteekenis zelden of nooit geïsoleerd, maar de heele semantiek van zitten staat toch onder den invloed daarvan. Allerlei beteekenissen, waarbij de nuance van langdurigheid een rol speelt, vinden hier hun oorsprong. Men heeft b.v. Kom! zit nog even; ik zal je nog eens inschenken (tegen een bezoeker die weg wil gaan). ‘Opgestaan is plaats vergaan!’ ‘Neen hoor! wie eenmaal zit die zit’ (bij het terugveroveren van een bezette plaats in een volle zaal). Nu, die weet ook wat zitten is! (van een bezoekster die erg lang gebleven is). Bij de pakken neerzitten. De kippen zitten op eieren. Zijn straf uitzitten. Biecht zitten (R.K. priesters), model zitten. | |
VII. Vastzitten.16. Vastzitten, gebonden zijn. Maar de ontwikkeling van hierboven heeft ook z'n gevaarlijke zijde; 't streelende rustgevoel kan nl. ook zóó behagen dat men het tot elken prijs continueeren wil. Dan gaat men zich tegen verandering van de lichamelijke conditie verzetten. Wie zit, leert de ondervinding, is zoo nog maar weer niet op. Op deze wijze ontstaat het besef van eigenlijk vast te zitten. Met de menschelijke traagheid - een machtige factor! - tot bondgenoot heeft deze nieuwe nuance heel wat beteekenissen van zitten overwoekerd of zich minstens als bijelement daaraan vastgehecht. De semasiologie van 't geheele werkwoord kreeg daardoor een typische richting. Men heeft b.v. op een fietstocht na 't springen van een band Daar zitten we nu, 20 K.M. van de stad! Het geleerde blijft bij hem niet zitten. Hij bleef met dat probleem, met z'n waren, met z'n jas aan de dorens zitten. Op een eiland, een dorp zitten. De Waal zit. Dat zit nog (is nog onbewezen, onopgelost). Een meisje laten zitten (haar in de steek laten in bepaalde omstandigheden). Vooral natuurlijk bij 't verkeeren in on- | |
[pagina 341]
| |
aangename toestanden wordt zitten in deze nuance gebruikt; b.v. Er leelijk in zitten. Onder de plak, in schulden, zonder werk zitten. Hij moet zitten (nl. in de gevangenis). Ook bij zetten zijn weer eenige karakteristieke beteekenissen aan deze nuance ontleend; b.v. vast gaan zitten, bepaald zijn, vastgesteld zijn. Men heeft De pap was een beetje aangezet. Toen de lucht langs de koude plaat streek, zette zich een lichte aanslag op het glas af. Op gezette tijden werd de boekhouding door een accountant gecontroleerd. De termijn van opzegging is op 3 maanden gezet. | |
VIII. De zetel.17. Op een stoel zitten. In een W. Europeesche taal kan 't element stoel natuurlijk niet ontbreken in de beteekenis van zitten; in onze cultuur is dit meubel het meest gewone geworden om op te zitten. Tot zelfstandige beteekenissen leidt het vanzelf niet, maar in allerlei situaties waar het over menschen gaat, speelt het toch een min of meer duidelijke rol. B.v. tegen een vriend al wijzend Waar wil je gaan zitten, daar of dààr - of moet je weer weg? In verschillende oostersche talen wordt zitten op een stoel met een ander woord aangeduid als zitten op den grond etc. Hier maakt het element stoel, zetel natuurlijk niet steeds deel uit van het scènetje zitten. 18. Op een troon zitten, regeeren. Een zeer bijzondere beteekenis krijgt de stoel waarop men zit in die culturen waar deze uitsluitend gebruikt mag worden door hoogwaardigheidsbekleeders; dan ontwikkelt zich stoel tot troon, zetel. Zoo bezitten bij verschillende afrikaansche negerstammen b.v. alleen de vorsten een zetel; ook op Kreta werden alleen in de ‘koninklijke villa’ sporen van een stoeltroon gevonden, de verdere hofleden lagen aan op lagere banken. Bij de germaansche rechtspraak had men een analogen toestand.Ga naar voetnoot1) In sommige Klein-Aziatische bronsculturen kwam alleen aan de godheid een zetel toe bij zijn verblijf op aarde. Zitten deelt vanzelf in deze stijging van de semantische sfeer en wordt nu tot op een troon zitten, regeeren.Ga naar voetnoot2) In het mnl. wordt deze vorm in de gemelde beteekenis gebruikt van | |
[pagina 342]
| |
allerlei geestelijke en wereldlijke autoriteiten. B.v. Julius... voer te Rome waert, ende satter gheweldich here. Den groten Leue, die paues sat tote Romen binnen der stat. Vgl. de stoel van Petrus; de heilige stoel. (Hippo), daer bisscop sat sente Augustijn. Vgl. het zitting houden van een rechtbank, een bestuur, een commissie. Voorzaat, nazaat. De zittende leden der Kamer. 19. Gehuwd zijn, op den stoel zitten, op de knie zitten. Ook nog bij een ander mnl. gebruik is een vaste zitplaats opgenomen in de beteekenis van sitten, nl. bij gehuwd zijn, gehuwd geweest zijn. B.v. Dese vrouwe was out van daghen ende hadde wilen gheseten (in huwelijk geleefd) bi haren manne. Some (liede) sitten in huwelike, men vinter ooc die weduwe sitten... die derde staet dats der maechde. Gewoonlijk verklaart men deze laatste beteekenis uit het oud-germaansche gebruik, volgens hetwelk bruid en bruidegom op den dag van hun huwelijk openlijk samen plaats namen op een versierden zetel, de ‘bruutstoel’. Beschrijvingen daarvan vindt men meerdere malen in oudgermaansche poëzie.Ga naar voetnoot1) Men zou echter ook kunnen denken aan de bekende verlovings- en huwelijksceremonie, waarbij de bruidegom voor getuigen de bruid op zijn knie of schoot nam, ten bewijze dat deze voortaan onder zijn rechtsbescherming (mund) stond en dus uitgaan van ‘op de knie, op schoot zitten’. Ook dit gebruik is weer aan te toonen voor de oudgermaansche cultuur.Ga naar voetnoot2) Het komt bij vele volken voor ter bezegeling van allerlei rechtsoverdrachten, speciaal ter adoptie van een erfgenaam of van onechte kinderen.Ga naar voetnoot3) | |
IX. Zóó zijn.20. Zoo zijn, in een bepaalden toestand verkeeren. Tenslotte zijn er nog gevallen waarin zitten niets anders beteekent dan zoo zijn, in een bepaalden toestand verkeeren. B.v. Het zit hier altijd vol muizen. De ketting van mijn fiets zit veel te los. Veel thuis zitten. | |
[pagina 343]
| |
Altijd op zichzelf zitten. Ook wanneer zitten met een ander werkwoord verbonden wordt treft men soms deze beteekenis aan; men kan b.v. gerust ook zeggen Zit jij toch niet voortdurend zoo te vervelen! al is er geen sprake van dat de aangesproken persoon werkelijk zit. In het mnl. wordt sitten in deze nuance speciaal gebruikt waar het over bepaalde levensstaten gaat; het element duren heeft zich dan blijkbaar hiermede geassocieerd. Men vindt b.v. Hi bat in een foreest ene stat, daer lie lange sat hermite. Die jonge Benedictus..., die moenc sat in siere celle. In gemeen boedel sitten. Te ghewin ende te verliese sitten. Zetten staat in deze omstandigheden ongeveer gelijk met zóó doen zijn, zóó maken, maken. B.v. Op rijm, voor cello, op muziek zetten. Land onder water zetten. Dat zet kwaad bloed. Iets weer recht zetten. Iemand afzetten. Vaart zetten. Voor de verklaring van deze laatste beteekenissen moeten we wat dieper indringen in de psychologie van het scènetje ‘ik zit’. Het betreft hier de waarneming van een bepaalde lichamelijke toestand; we wezen er zooeven reeds op dat allerlei orgaangevoelens, en verder zekere spanningen in spieren en huid daarbij een groote rol spelen. Heel anders nu dan waarnemingen van de uiterlijke zintuigen dringen deze van den innerlijken tastzin zich onmiddellijk en direct aan ons bewustzijn op. Als we b.v. een boom willen zien of een bepaald geluid willen hooren, dan moeten we - in 't algemeen - eerst onze opmerkzaamheid door een bijzondere wilsdaad daarop richten; men kan zichzelven ook beletten iets te zien of te hooren. Maar de waarneming van den toestand van ons lichaam ervaren we zonder meer; men kan zichzelf, het eigen ik, niet waarnemen zonder tevens te weten of men zit, of ligt of staat etc. Hier ligt de diepste schakel tusschen zitten en er zijn; deze beide dringen zich spontaan en gelijktijdig aan ons op als een zóó zijn, in dezen bepaalden toestand verkeeren. Van een beletten der innerlijke waarneming is geen sprake. Natuurlijk blijft het gevoel van er te zijn in deze gevallen steeds het diepste centrum van het bewustzijn, het lichaamsgevoel vormt slechts de peripherie daarvan; maar beide zijn onverbrekelijk verbonden in de waarneming van zóó te zijn, te zitten, te liggen etc. Ook de voorstellingen van de met de uiterlijke zintuigen waargenomen dingen versmelten met ons zelfbewustzijn; hoe zou men deze laatste anders kunnen waarnemen als ze niet eerst geheel binnen ons bereik waren gekomen? Maar dit gaat niet met die automatische directheid die voor het innerlijke tastvermogen zoo karakteristiek is. H. Ebbinghaus-E. Dürr drukt dit naar aanleiding van bepaalde daarop betrekking | |
[pagina 344]
| |
hebbende feiten scherp uit: ‘Es zeigt sich, inwiefern die Körperempfindungen...dem Wesen des Ich näherstehen als die Vorstellungen von Häusern, Bäumen und ähnlichen Objekten der Umwelt’.Ga naar voetnoot1) Ook Wundt zegt van het zelfbewustzijn ‘Es ist jedoch...an gewisse Empfindungen und Vorstellungen gebunden: diese in nächste Beziehung zu ihm tretenden Vorstellungsbestandteile sind die Gemeinempfindungen (orgaangevoelens) und die Vorstellung des eigenen Körpers’.Ga naar voetnoot2) De dagelijksche ervaring levert eveneens allerlei feiten, waaruit het verschil tusschen innerlijke en uiterlijke waarnemingen duidelijk blijkt. Zoo kon dus ook in de taal dit laatste en diepste element uit het complexe scènetje ik zit aanleiding geven tot een eigen beteekenis, en wel de hierboven genoemde van zoo zijn, in dien bepaalden toestand verkeeren. Maar wat zoo juist van zitten betoogd is geldt vanzelf ook voor vormen als staan, liggen, gaan etc.; ook hier gaat het over verba van innerlijke waarneming en was de geschetste semantische ontwikkeling dus mogelijk. Vandaar dat we ook bij deze werkwoorden soms de beteekenisnuance zoo zijn, in een bepaalden toestand verkeeren aantreffen. Men heeft b.v. bij staan: Hoe staat het ermee? In iemands dienst staan. Heel goed met iemand staan. De uitslag staat thans na 't verwerpen van alle protesten officieel vast. Het staat thans niet meer in menschenmacht hem nog van den dood op te halen. Zijn oogen stonden vol spot. Bij liggen: Als het aan hem lag te beslissen, wist ik wel wat er gebeuren ging. De waarheid ligt hier in 't midden. De feiten liggen nu eenmaal zoo; dat ligt voor de hand. Daar ligt in de moeilijkheid. Zelfs bij eenige verba van lichaamsbeweging, waar de directheid der innerlijke waarneming vanzelf niet zoozeer tot zijn recht komt als bij de reeds genoemde van lichaamshouding, vinden we nog deze nuance zoo zijn. Men heeft b.v. bij gaan: Hoe gaat het ermee? Zwanger gaan. Ledig gaan. Dit woord gaat naar de vierde declinatie. Mijn vermoeden gaat in de richting van sabotage, maar bewijzen kan ik niets. Bij vallen: Iemand lastig vallen. Het viel hem zwaar zijn vaderstad te verlaten. Paschen valt dit jaar op 16 April. Er valt thans niet meer aan de oprechtheid van zijn bedoelingen te twijfelen. Bij komen: Het komt mij uitstekend van pas, dat Vader nu juist op reis moet. Waar komt het toch vandaan, dat geen enkele meid het bij haar uit kan houden? Bij loopen: Het loopende boekjaar. | |
[pagina 345]
| |
In al deze gevallen schemert de richting van de oorspronkelijke volledige beteekenis van 't werkwoord nog slechts heel even door; dat is het mooie in deze uitdrukkingen. Daarop berust hun teekenend karakter, daarom zijn ze zeker ook bij het concreet denkende volk zoozeer geliefd. De correspondeerende constructies met zijn of er zijn, die toch evengoed mogelijk waren, hoort men zelden. Hoe raak is b.v. gezegd zijn oogen staan vol spot; de bewuste wil van den spreker wordt hier krachtig gesuggereerd. Eenzelfde element van vastbeslotenheid ligt in de uitdrukking iemand terzijde staan; maar weer slapheid, halfheid in voortdurend bij iemand over de vloer liggen. Soms echter is de invloed van de oorspronkelijke beteekenis ook zoozeer verslapt, dat men staan en gaan, zitten en liggen, stellen en liggen etc. gewoon door elkaar gebruiken kan. B.v. Hoe staat (gaat) het ermee? Het zit 'm in (ligt 'm aan) zijn slordigheid dat hij ook dit jaar weer gezakt is. Het is met hem nu eenmaal zoo gesteld (gelegen), dat hij de bokkepruik opzet als je hem tegenspreekt. Over 't algemeen zijn de voorbeelden van zitten in de beteekenis van zoo zijn, in een bepaalden toestand verkeeren zuiverder dan die van andere overeenkomstige verba; ook die van liggen zijn meestal goed. In deze beide gevallen was 't lichaamsgevoel dieper en langduriger als b.v. bij staan of gaan; vandaar dat de ontwikkelingskansen der genoemde nuance hier ook 't grootst waren. In de beter bekende W. Europeesche talen vinden we dit merkwaardige type uitdrukkingen terug; het schijnt hier echter niet zoo rijk en zoo zuiver vertegenwoordigd te zijn als bij ons. Men heeft b.v. fra. Cela tient du prodige. Cela tient au coeur. Tenir à un fil. Advienne, arrive que pourra. Cela tombe bien. Tomber d'accord. A combien cela revientil? D'où vient que. In het hgd. Einem auf den Hals sitzen. Es liegt mir in allen Gliedern. Es steht bei dir. Das bleibe dahingestellt. Er steht in seinem dreiszigsten Jahre. Er steht sich gut. Das geht nur nahe. Das geht auf mich. Auf einen Taler gehen 30 Silbergroschen. In het eng. Whese does he stick? It runs in my blood. The issue lies with you. He is doing well. It comes 5 shillings per head. Nothing will come of it. Men denke vooral ook aan spa. estar, ital. stare, die als copula of hulpwerkwoord voorkomen. Gewoonlijk wordt het gebruik van verba als de bovenstaande bij levenlooze subjecten verklaard als een op stoute invoeling berustende beeldspraak, soms zelfs als een animistische albeleving. In enkele zeldzame gevallen kan van iets dergelijks misschien wel sprake zijn; naar uit het voorgaande blijkt stooten we bij de psychologische ontleding | |
[pagina 346]
| |
van de beteekenis van zitten etc. echter op een veel eenvoudiger en tegelijk ook veel meer stringente mogelijkheid van oplossing voor de moeilijkheid. Een spreken in aan den mensch ontleende ‘beelden’ behoeven we hier niet aan te nemen. We kunnen het stelsel der successievelijk aan zitten toekomende beteekenissen a.v. samenvatten: De verwantschap tusschen deze verschillende beteekenissen is niet steeds even groot; sommige sluiten zeer nauw aaneen, andere gaan weer geheel langs elkaar heen. De eerste beteekenis is zeldzaam; de tweede en derde komen iets meer voor, ook de vierde. Maar de eigenlijke kern van het stelsel vormen de nos. 5-19; deze vallen in 3 groote groepen uiteen, naar gelang het locale element, dat van te rusten of dat van vast te zitten overweegt. De laatste beteekenis zoo zijn houdt tenslotte al de voorgaande bijeen; zij vormt het punt waar het geheele systeem zijn grootste diepte bereikt. Hoe complex blijkt bij slot van rekening dus reeds dit eenvoudige scènetje ik zit; tot hoeveel gedifferentieerde beteekenissen geeft dit aanleiding in de taal! En nu gaat het hier nog pas over een intransitief werkwoord, een geval dus waar de waarneming van den spreker tot gesteltenissen of handelingen van zijn eigen persoon beperkt blijft; wat zal er echter gebeuren als er nu ook nog een object in 't spel komt! | |
[pagina 347]
| |
Dan wordt zeker het semantische stelsel nog rijker en ingewikkelder.Ga naar voetnoot1) Tenslotte nog een enkel woord over het ontstaan van de verschillende afzonderlijke beteekenissen die we hierboven gezien hebben; we kunnen dit het best volgen aan de hand van eenige practische voorbeelden. Als iemand b.v. een vogel in een boom ziet zitten en hij zegt Er zit een vogel op dien tak, dan omvat de beteekenis van zitten in dit geval ongeveer de volgende elementen: ergens op steunen, rusten, blijven zitten. Misschien ook nog enkele andere. In de uitdrukking altijd bij de meisjes zitten treffen we aan: blijven zitten, met welgevallen, ergens zijn en vooral ook: zóó zijn. In het zinnetje Laat die das nu maar zitten zoo, er is geen tijd om hem opnieuw te gaan strikken, vinden we eenige elementen uit de rustgroep: stilstand na beweging, vastheid, met rust gelaten worden etc. Steeds vinden we hier dus componenten terug van het subjectieve scènetje ik zit; maar steeds is de combinatie van deze elementen ook weer anders. Nu eens treedt dit element op den voorgrond, dan een ander. Blijkbaar is het de psychische constellatie, de psychische sfeer van den zin die hier invloed heeft. Deze treedt als het ware op als een magnetisch krachtveld; sommige elementen uit het grondscènetje die erin passen worden erdoor aangetrokken, andere afgestooten. En zoo komen telkens nieuwe beteekenissen tot stand, zonder dat er in den grond der zaak veel verandert en zonder dat men buiten het door zitten bestreken gebied treedt. Men kan zich voorstellen, dat - om in het beeld van de bovenstaande cirkelvormige teekening te blijven - er telkens verschuivingen en draaiingen in de beteekenisschijf optreden, maar deze zelf blijft in principe intact. Volkomen begrijpelijk dus dat we in de taal steeds dezelfde vorm terugvinden, ook al wisselt telkens eenigszins de beteekenis ervan. Zoo stooten we hier in laatste instantie op de psychische constellatie, het zinsverband als regelende factor ook op semantisch gebied. Daarmede wordt dus de oude waarheid, reeds door Bréal, Paul, Wundt en Erdmann uitgesproken volop bevestigd: pas het psychische milieu bepaalt ten volle de beteekenis van een woord. Men dient de beteekenis van een woord niet in lexicologischen maar in syntactischen zin te verstaan. J. WILS |
|