Onze Taaltuin. Jaargang 1
(1932-1933)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 331]
| |
het kleine, waarin de blijmoedigheid gedragen wordt als een rozige bloesem in de lente. De maatstaf, die de kritiek in de laatste jaren gewoon is aan te leggen, richt zich meer naar de juistheid van de karakteruitbeelding, naar de ontwikkeling van het dramatisch gegeven, naar de wijze, waarop aan de eischen van den kunstzinnigen lezer wordt voldaan, dan naar de synthese van deze faktoren, die het boek een waarde geeft voor onze geestelijke groei. Het schijnt, dat ook het boek in deze tijd massa-produkt is geworden en als zoodanig slechts in zijn algemeene vorm de aandacht van den kritikus trekt. Meer dan ooit is men thans geneigd boek en schrijver te catalogiseeren en hun waarde te bepalen door ze onder te brengen in een der vele vakjes, die de litteraire markt heeft. Vandaar spelen de tijdschriften het klaar in enkele bladzijden druks een tiental boeken te bespreken. Zeer zeker verdient Timmermans' jongste boek de aandacht van ieder lezer, die aan een boek nog eischen stelt, die golden voor de massa produktie haar invloed heeft doen gelden. Er gebeurt in dit boek iets met Timmermans. Wie onzer, die de figuur van Franciscus kent, heeft niet geglimlacht om de zonderlinge keus, die de schrijver scheen gemaakt te hebben. Immers het aantrekkelijke in een figuur als dien broeder Frans kon voor Timmermans slechts in het uiterlijke gelegen zijn. De ervaring, opgedaan met Het Hovenierken Gods, maakte ons nog meer gereserveerd. En inderdaad, het boek opent geheel in de gewild Timmermanniaansche trant. Een trant, die juist om zijn gewildheid maar weinig plastisch is: De zon was gezonken als een goudvisch. In de aanvang kan de schrijver de rechte gang niet vinden. Hij is ongedurig en het verhaal gaat met sprongen vooruit. Dit is des te merkwaardiger, omdat Timmermans juist in het begin van Franciscus' leven zooveel stof ter beschikking heeft, welke hem gezien zijn vorige werken het beste ligt. Denken we slechts aan de feesten van Franciscus met zijn vrienden. In dit feit - het versmaden van uiterlijke gegevens voor de levensuitbeelding van zijn held - konstateeren we reeds de groei, waarvan Timmermans in dit werk blijk geeft. Zijn volle kracht ontwikkelt de schrijver pas daar, waar alle bijkomstigheden op de achtergrond treden, waar Franciscus los raakt van alle banden, waar hij zijn volle aandacht kan wijden aan zijn hoofdfiguur. Het is dan ook een ernstig gebrek in dit boek, dat de bijfiguren - op een enkele uitzondering na - weinig eigen vorm en karakter aannemen. Wel is er het verrukkelijk pastoorke van Sint Damiaan; maar het leven, dat Timmermans het pastoorke heeft | |
[pagina 332]
| |
geschonken, is overheerschend, zoodat zelfs de hoofdfiguur op sommige plaatsen naar het tweede plan verhuist. Zoo schijnt Timmermans zijn scheppende kracht slechts aan een deel van zijn werk volledig te kunnen geven. We merken echter met vreugde op, dat hij aan uiterlijkheden zooals zucht om te schitteren en overdadige naïviteit heeft ingeboet om aan innerlijke diepte te winnen. Een verdieping, die zich voortzet, naarmate de schrijver vordert met zijn stof. Het psychologisch inzicht is niet overal feilloos. Denken we bijvoorbeeld aan Franciscus' zelfoverwinning te midden van de bedelaars te Rome. Trouwens, de heele uitbeelding van Franciscus bekeering is zwak. Ook het zuiver ascetische in Franciscus ziel heeft Timmermans niet voldoende doorgrond. Over het algemeen blijft zijn Franciscus een tikje te uiterlijk. Slechts op enkele plaatsen treft ons de kombinatie van eenvoud, blijmoedigheid en leed op een zuivere wijze in Franciscus, zooals bijvoorbeeld op blz. 246: En hij zakte weer neer van de pijn. Hij kreunde van de pijn en lachte toch tegen Monseigneur: God is goed. Maar toch: Timmermans heeft in dit werk geleerd zichzelf te vergeten. Hij is ondergedompeld in de wijde ziel van Sint Franciscus. We vinden hier niet telkens weer den schrijver, die zich op hinderlijke wijze op de voorgrond plaatst. Daarom is hier schoonheid gegroeid van een klare simpele soort, zooals Timmermans ze ons nog niet geschonken heeft. Een andere tegenstelling met vroeger werk demonstreert zich in het feit, dat Timmermans de worsteling om heiligheid niet versmaad heeft uit te beelden. De groote fout van zijn Pieter Brueghel is, dat hij in dezen schilder geen strijd gegeven heeft. De vrucht van de boom van groot verdriet, waarvan elk kunstenaar meer dan ieder ander mensch de bitterheid geproefd heeft, is in dat leven niet ontbolsterd. In zijn Harp daarentegen heeft hij het leed van Sint Franciscus begrepen, en laat hij het den lezer meeleven in zijn naaktheid maar ook in zijn grootheid...Dit is een keerpunt in Timmermans leven, dat hij, wiens werken tot dusver dropen van worst en vettigheid, zich hier aan ons voordoet als de zanger van de stilte en het blijmoedig gedragen leed, van de armoede en de heilige eenvoud. Timmermans heeft in zijn boek den grooten heilige nader gebracht aan de harten van velen, die zich gaarne scharen in de rij der simpele menschen, die wonen in de straat van Timmermans. Iets wat de boeken die de geleerden over zijn schoon leven hebben geschreven, niet in ons vermochten te bewerken. W. FRANCISSEN |
|