Onze Taaltuin. Jaargang 1
(1932-1933)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| |
BoekbesprekingenDr. C. de Vooys: Geschiedenis van de Nederlandsche taal, in hoofdtrekken geschetst. Groningen 1931. f 3.90.Dit boek wil voorzien in een lang gevoelde behoefte, en daarom zullen er velen aanvankelijk blij mee zijn. Vooral Hoofdstuk IV over de 17de eeuw bevat veel aantrekkelijks en nieuws. Maar ook Hoofdstuk III en V over de 16de en de 18de eeuw zijn betrekkelijk goed geslaagd. Maar in alle drie vinden wij toch één opvallend gebrek: aan de klankleer, de grammatica en de syntaxis durft de schrijver blijkbaar niet raken. Hij heeft dit zelf gevoeld, en zich ten deele althans hier in het Woord Vooraf over verontschuldigd: ‘Men zal bemerken, dat ik opzettelijk al wat op de ontwikkeling van de klank- en vormleer betrekking heeft, bijna geheel ter zijde gelaten heb, omdat het m.i. beter een plaats kan vinden in een historische grammatica van het Middelnederlandsch tot op onze dagen.’ Nu wil ik dit voor de klankleer - die opzettelijk geen phonologie wil zijn - nog eenigszins laten gelden, maar hoe collega de Vooys een Taalgeschiedenis aandurft, zonder rekening te houden met het systeem der grammatica en der syntaxis, is en blijft mij een raadsel. Ik geloof dan ook, dat wij dit boek pas kunnen waardeeren als wij den titel veranderen in ‘Bijdragen tot de geschiedenis van den Nederlandschen Woordenschat, eenige sociale taalgroepen, de stijlleer, het Afrikaansch en de spelling’. Maar ook dan stuit ik nog op allerlei leemtes, speciaal wat de stijlleer betreft. Had daaromtrent niet minstens 5 maal collega Overdiep moeten genoemd worden? Met eenigen schrik bemerkte ik, dat ten dezen zelfs de Aanteekeningen juist doen, of er nooit iemand van dien naam over het Nederlandsch geschreven heeft. Om een en ander kan de objectieve wetenschap dit boek zoo niet aanvaarden; 't is alleen bedoeld blijkbaar: als een privaat gedrukt dictaat-cahierGa naar voetnoot1) voor de Middelbare examens en de Utrechtsche Neerlandici. J.v.G. | |
Stroomingen en gestalten. Geschiedenis der Nederlandsche Letteren door Dr. K.H. de Raaf en J.J. Griss. Met medewerking van Dr. N.A. Donkersloot voor de Literatuur na 1914. Tweede herziene en vermeerderde druk. Rotterdam. W.L. & J. Brusse's Uitgevers maatschappij N.V. 1932.Dat van een werk, zoo breed opgezet als dit, in vrij korten tijd een tweede druk noodig is bewijst op zichzelf al dat het in een zekere be- | |
[pagina 223]
| |
hoefte voorziet. Inderdaad kan ‘Stroomingen en Gestalten’ aan wie wat dieper in de nederlandsche litteratuurgeschiedenis wil doordringen goede diensten bewijzen. Toch vertoont dit boek vrij groote leemten die bij ietwat zorgvuldiger samenstelling gemakkelijk vermeden hadden kunnen worden. Het zwakste deel van het werk is ongetwijfeld het eerste deel ‘Stroomingen’ van de hand van den tweeden auteur. Men vindt hier niet zooals de voorrede belooft in overzicht ‘de geestelijke stroomingen die sinds de middeleeuwen het denken in ons werelddeel in een bepaalde richting hebben geleid,... de uitingen daarvan in de literatuur, vooral in de Nederlandsche, en voornamelijk... hun cultuurhistorische beteekenis’. Slechts enkele bewegingen worden behandeld; noode mist men daarbij klare begrippen en een rake karakteristiek. De schaduwzijden, de tegenkanten der opkomende tendenzen worden niet belicht. Bepaald hinderlijk is 't oordeel van den Schr. over katholieke zaken of over dingen die daarmede in verband staan. Vooral bij de behandeling van het tijdvak der Middeleeuwen is dit natuurlijk zeer voelbaar. De terminologie is hier doorloopend onjuist (de Heilige Mis bedienen etc.); de karakteristiek van de huwelijksleer der Kerk (p. 23 et passim) berust blijkbaar op valsche informaties. Bij een zin als deze ‘Het doel van de scholastiek nu was: ... door verstandelijke redeneering te bewijzen, wat de kerk leerde’ (p. 35) - vraagt men zich af of de Schr. hier wel ooit de betreffende bronnen heeft geraadpleegd. Het begrip der katholieke mystiek (p. 37) is niet goed weergegeven; een samenvatting van den gemoedstoestand van den middeleeuwschen Christen als bestaande uit ‘angst, vrees voor de zonde en de verdoemenis...; geluk en vreugde zijn strikken van den booze’ (pag. 39) is onhoudbaar. En zoo zijn er verschillende andere zaken meer die men in een ernstig bedoeld werk uit de 20e eeuw niet meer verwachten zou (p. 83, 86, 146). Ook op strikt-literair gebied is de Schr. van 't gemelde tijdvak niet volledig op de hoogte; van de mystieke beweging vóór Hadewych (van wie overigens nooit bewezen is dat ze ‘Zuster’ was) wordt vrijwel niets vermeld. De kwestie van de oorspronkelijkheid van de Reinaert staat er thans heel wat anders voor dan hier nog wordt voorgesteld. In de karakteristiek van Ruusbroec's leer is 't voornaamste vergeten. Beter is de renaissance-gedachte beschreven; ook de Verlichting krijgt wel haar deel. Over 't algemeen krijgt men den indruk dat de ongetwijfeld zeer zware stof in dit deel van 't werk niet beheerscht wordt. Rijper en meer evenwichtig is het deel ‘Gestalten’. De opeenvolgende | |
[pagina 224]
| |
figuren worden hier rustig geteekend met rake karakteristieken temidden van veel biographische feiten en goede citaten. Men zal 't met Dr. de Raaf misschien niet altijd eens zijn in de waardeeringen, b.v. tegenover mannen als Bredero (p. 278), Camphuysen (p. 317), Post (p. 352), maar dat doet aan de zaak zelf niets af. - Jammer alleen, dat de Schr. vóór de 17e eeuw geen ‘gestalten’ kon vinden waardig om in de bundel te worden opgenomen. Zouden figuren als b.v. Hadewych, Ruusbroec, Geert Groote, Maerlant niet meer voor ons nationaal cultuurleven hebben beteekend dan W. Sluyter, J. van Broekhuizen of Jacob Zeeus? Voor den tijd na 1914 verleende Dr. N.A. Donkersloot zijn medewerking. De deelen van zijn hand afkomstig zijn zeer kostbaar: subjectief natuurlijk, maar diep indringend en rijk gedocumenteerd. Ondanks de aangeduide bezwaren zullen ouderen en rijperen van geest, die dit werk met critiek kunnen lezen, het zeker met voordeel gebruiken. Voor de uitvoering van 't boek niets dan lof: een kloeke bladspiegel, een mooie open letter en een solide band. J.W. |