Onze Taaltuin. Jaargang 1
(1932-1933)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| ||||||||
Diefstal van ‘Blinkertjes’‘In de dieventaal constateeren we geheimtaalwoorden voor alle begrippen, die op “steelbare waar” betrekking hebben. De oude woorden blijven bestaan en de nieuwe schieten op als paddestoelen’. - Naar: ‘De Geheimtalen’ - Dr. J.G.M. Moormann, Zutfen 1932, blz. 62 en 75. Het mag een bekend feit worden geacht, dat zoodra een maatregel van een regeering tot het doen instandhouden en continueeren der gemeenschap, bestaat in het heffen eener belasting, hierdoor bij de onderdanen niet steeds een hoera-stemming wordt teweeggebracht uit pure vreugde over het voorrecht om Vader Staat weer eens te mogen helpen alimenteeren, maar integendeel de vreugde verre te zoeken is. Ook de Wet tot heffing eener belasting op rijwielen van den 20en Juni 1924, die met het oog op de ‘versterking van 's Rijks middelen’ tot stand kwam, werd als een zeer ongenoode gast begroet. En tot nu toe, nu er voor liefhebbers van verzamelingen reeds gelegenheid bestaat om een achttal verschillende rijwielbelastingmerken keurig opgepoetst en achter glas te bewaren, is deze wet en de uitvoering daarvan, nog nimmer populair. Het ligt hier niet in de bedoeling op het wezen van dit verschijnsel in te gaan, noch op de al of niet gemotiveerdheid van de houding der belastingbetalers in dezen, maar kan van de wet niet gezegd worden, dat zij populair is, van de rijwielbelastingmerken of liever van de ‘fietsplaatjes’ geldt dit ongetwijfeld wel. Begrijpelijkerwijze trokken deze fietsplaatjes van den aanvang van hun bestaan af ook de ‘welwillende belangstelling’ van diegenen onzer medeburgers, die men gewoonlijk ‘jongens van de vlakte’, of ook wel dieven noemt. Het op grond van deze welwillende belangstelling medenemen van de ‘koperen rijksdaalders’ van de rijwielen van anderen, werd hun zeer gemakkelijk gemaakt door de niet soliede bevestiging, die langzamerhand werd geperfectionneerd. En daar het voor een zichzelf respecteerenden dief niet alleen gewenscht, maar zelfs noodzakelijk was, om bij de ontvreemding of den verkoop van de verkregen objecten, niet altijd van het zoo burgerlijke fietsplaatje te spreken, groeide er in den kring dezer menschen een woord, dat dank zij de twijfelachtige kwaliteit van het metaal der rijwielbelastingmerken slechts in den eersten tijd van hun eenjarig leven volkomen daarop van toepassing is, n.l. ‘blinkertje’. | ||||||||
[pagina 221]
| ||||||||
In een proces-verbaal terzake van diefstal van verschillende rijwielbelastingmerken werd dit woord door mij aangetroffen, aangezien het bij de poging tot verkoop van de ontvreemde plaatjes door den verdachte was gebezigd, terwijl tevens uit het getuigenverhoor bleek, dat de uitdrukking ‘blinkertje’ door hen zeer goed werd begrepen. In zooverre voldoet dit nieuwe (?) woord aan de vereischten van de definitie van geheimtaal, voorkomende in het bovenaangehaalde boek van Dr. Moormann, omdat het 1e. een geheimwoord was en 2e. omdat het gesproken werd door een dief, zij het dan ook niet een lid van een dievengilde in één onzer groote Hollandsche steden. Of aan de andere eischen door Dr. Moormann gesteld is voldaan, kan ik helaas door eigen ondeskundigheid niet beoordeelen (door de soort van het woord het karakter dragend van een vaktaal van dieven; ontstaan uit het bargoensch en in innerlijke structuur overeenkomend met het bargoensch). In de door mij geraadpleegde literatuur trof ik het woord nog niet aan, tenminste niet als verkleinwoord, doch wel als ‘blinker’, ‘blinkert’ en ‘blinkerd’, met de beteekenis van lichte plek, die zich korten tijd aan een bewolkten hemel vertoontGa naar voetnoot1);
Zonder ook maar een oogenblik te willen beweren, dat dit woord eerst thans is ontstaan, meende ik toch goed te doen het te signaleeren of m.a.w. het ‘paddestoeltje’, dat ik in de vochtige muffe sfeer van den taalschat van een toffen jongen aantrof, voorzichtig uit te trekken en den kenner te toonen, want al is het paddestoeltje misschien niet nieuw meer, het is zeer zeker vergiftig en wel van een kopergroene giftigheid, die ons aller belangstelling, hetzij als rijwielbezitter, hetzij als taalkundige, hetzij als beiden, volkomen waard is. September 1932 G. SEPPEN |
|