tuur van een bepaalde laag der maatschappij waaraan men anders gaarne voorbijgaat, van de daarin voorkomende verhoudingen, vooral natuurlijk op linguistisch gebied, van mogelijke beinvloedingen van deze of gene kant etc. Maar het vordert ook, dunkt me, een stuk speciale geestesaanleg: een fijn gevoel en onderscheidingsvermogen voor wat volksch - of nog daar beneden - is, een natuurlijke geschiktheid om een eenvoudige psyche te begrijpen, een durf om het moeilijk terrein in te gaan, maar vooral ook: een vasten blik om temidden van den overvloed van de toestroomende feiten de groote lijnen in 't oog te kunnen houden en verder vanzelf: de gave der critiek. De onderzoeker der geheimtalen staat als het ware op het eigen taalgebied: een reeks totnutoe onbekende idiomen te ontdekken; hij vindt opeens onvermoede paden in den nationalen taaltuin. Wil alles dus goed gaan, dan moet hij over een fijne speurzin en een gevoelige ontdekkersnatuur beschikken. We hebben hier een terrein voor ons dat als bij uitstek geknipt is voor specialisatie.
Dr. Moormann, sinds jaren al bekend als een ijverig onderzoeker van de nederlandsche geheimtalen, voldoet zeker aan de eischen hierboven gesteld. Hij kan veilig gelden als de specialist dien we zooeven op het oog hadden.
Natuurlijk heeft Dr. Moormann bij zijn studie de gedrukte bronnen en de oudere gegevens over de geheimtalen niet verwaarloosd. Maar de eigenlijke verdienste van zijn werk ligt toch hierin, dat hij zelf het land is ingetrokken en overal, waar zwervers en kleine venters, woonwagenbewoners of leden van het dievengilde te vinden waren, zijn oor te luisteren heeft gelegd. Deze sfeer van direct onderzoek, die op tallooze plaatsen uit dit boek spreekt, wekt vertrouwen; zij geeft ons den indruk dat de zaken hier tot op den bodem geraakt zijn en als het ware in statu nascendï worden betrapt.
Veel nieuws heeft Dr. Moormann ontdekt; allereerst de structuur der nederlandsche geheimtalen. Hij onderscheidt er vier: het Bargoensch, de taal van zwervers in woonwagens, vensters etc.; de dieventaal, die in de dievengildes van onze groote hollandsche steden wordt gesproken; het Jargon - hier werd een algemeene term met allerlei wisselende beteekenissen tot vakterm verheven - van kooplui (vee-, paarde- en gevogeltehandelaars), gelocaliseerd op alle groote veemarkten en in het oosten van ons land; en tenslotte de kramertalen tot ± 1900 gesproken door reizende kooplieden (voornamelijk in stoffen en ellewaren) gebruikt in de Kempen, Breyell en Mettingen. Eenigszins apart staan de z.g. lettertalen (p-taal, k-taal etc.) waarvan de vorming op een zuiver