Onze Taaltuin. Jaargang 1
(1932-1933)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
[Nummer 4]Openingsrede
| |
[pagina 98]
| |
dachte is opgekomen, om op dit Congres van 1932 al die verschillende phonetische wetenschappen met elkander eens nader kennis te doen maken. Want totnutoe werken al deze 15 groepen òf geheel afzonderlijk, of ze houden ten minste maar voeling met hunne allernaaste buren. Het organiseerend Comité van dit Congres heeft nu gemeend, dat het niet anders dan tot ons aller nut en vreugde zou zijn, als wij, zonder afzonderlijke sectie-vergaderingen voor elk, aan al deze nieuwe initiatieven gelegenheid gaven, om in aller tegenwoordigheid hun eigen nieuwe uitkomsten en vraagstukken te berde te brengen; om dan in de daaropvolgende algemeene gedachtenwisseling van elkander nieuwe prikkels en stuwing te ontvangen, en uit elkanders opbouwende kritiek te beter al die verschillende standpunten te leeren begrijpen en waardeeren. En daardoor is mijne taak in deze openingsrede ook ineens scherp omschreven. Ik moet voor algemeen inleider dienen, en heb U in vogelvlucht een overzicht van die verschillende phonetische wetenschappen te geven. Omtrent vele van deze, als aan U allen voldoende bekend, mag ik zeer kort zijn, maar bij eenige moet ik iets langer stilstaan. Op de eerste plaats staat nu nog altijd de oudste beschrijvende klankleer, en ik behoef U slechts den naam van Otto Jespersen te noemen, om U ook de springlevendheid en vruchtbaarheid dezer methode onmiddellijk te doen begrijpen. Op de tweede plaats is toen gevolgd: de historische klankleer. Want pas sinds de resultaten van Sievers en Sweet meer algemeen goed werden onder de linguisten, konden de historisch-vergelijkende grammatica's van Grimm en Bopp, Schleicher en Diez, Miklosich en Kern uitgroeien tot de nauwkeurige historische klankleer van de Saussure, Hugo Schuchardt, Joh. Schmidt, Hermann Paul, Karl Brugmann, Meyer-Lübke, Meillet, Holger Pedersen, Uhlenbeck, Streitberg, Hirt, Nyrop, Vondrak, van Wijk, Endzelin, Vendryes, Gauthiot, Meinhof, Delafosse, Wilhelm Schmidt, Brandstetter, Setälä, Szinnyei, Brockelmann, Boas en Sapir, om de vele anderen, misschien van evenveel verdiensten, nog maar niet te noemen. Op de derde plaats ontwikkelde zich ongeveer 1890 dank zij l'abbé Rousselot de oudere aanloop van Merkel en Brücke tot een autonome physiologie der menschelijke spraak, gewoonlijk genoemd: de experimenteele phonetiek. Ook deze phonetische wetenschap is U allen voldoende bekend, en ik behoef slechts de namen te noemen van Rousselot, H. Gutzmann, Scripture, Struycken, Poirrot, E.A. Meyer, Schäfer, Nagel, Grammont, Roudet, Chlumsky, Fouché, Zwaardemaker, Eyckman, en Panconcelli Calzia. | |
[pagina 99]
| |
Ongeveer gelijktijdig met de experimenteele phonetiek ontwikkelde zich ten vierde de leer der aphasieën. Zeker, men heeft dezen tak der neurologie zelden phonetiek genoemd; maar welke deskundige zal durven ontkennen, dat er uit de aphasieën ontzaglijk veel over de psychologie en de physiologie van het menschelijk spraakgeluid te leeren is? Maar wijl velen de aphasieën niet tot de phonetiek rekenden, is juist de onderscheidende functie der spraakklanken zoo lang op den achtergrond gebleven; wat niet zou gebeurd zijn, als de resultaten van Ballet, Kussmaul, Marie, Collins, Charlton Bastian, A. Pick, L. Bouman en Grünbaum trouw in de phonetische vakliteratuur waren vermeld. Alleen de universeele geest van H. Gutzmann had altijd ook voor deze diepere pathologische feiten wagenwijd zijn oogen en aandacht open. Meer aandacht was er bij de phonetici voor de logopaedie en de phoniatrie. Hier toch kwam de vraag der praktijk de wetenschappelijke belangstelling der spreekleeraars en spreekleeraressen van zelf te gemoet. Jammer alleen, dat bij deze menschen der practijk gewoonlijk de algemeene linguistische kennis ontbrak, maar Gutzmann en Forchhammer, en Fröschels maken hier weer een gunstige uitzondering. Toch is het inzicht dat het stamelen geen functioneele ziekte is, maar meestal slechts op een afwijking der aangeboren articulatiebasis berust, nog niet algemeen doorgedrongen, evenmin als de onloochenbare waarheid, dat al de stamel-afwijkingen precies zoo in de taalgeschiedenis als vaste klankovergangen of klankwetten plegen voor te komen. En juist zulke belichtingsflitsen uit een schijnbaar ver afliggende phonetische wetenschap over ieders persoonlijk onderzoekingsveld zouden wij nu zoo graag aan al de bezoekers van dit Congres bij hun vertrek op het einde dezer week als gedachtenis mee naar huis geven. Het onderdeel der taalpsychologie, dat men de psychologische phonetiek zou kunnen noemen, is door Wilhelm Wundt ontgonnen en na hem door Ant. Meillet, Uw huidigen Voorzitter, Maurice, Grammout, Delacroix, Karl Bühler en A. de Groot verder ontwikkeld. Uit haar aard was zij van den beginne af eenigszins universeeler georiënteerd dan de experimenteele phonetiek en zij heeft dan ook de omkeering der traditioneele historische phonetiek zoo niet gebracht, dan toch voorbereid. Werkten tot dan toe de taalhistorici met de afzonderlijke klanken als met onveranderlijke, bijna versteende grootheden - wat bij Brugmann en Streitberg reeds een gebrek was, maar bij Hermann Hirt tot een ongeluk werd - de psychologische phonetiek bracht de ziel van den levenden mensch met zijn intellect, zijn wil en zijn gevoel weer in de taalhistorie terug, die ter wille van de exactheid in algebraïsche formules verstard | |
[pagina 100]
| |
lag. En door op het psychologisch automatisme te wijzen, bracht de psychologische phonetiek een welkome verklaring voor al de assimilaties en dissimilaties, de anticipaties en perseveraties, het rythme en de metriek. Zij ontwikkelde ook het eerst op grond der aphasie-gegevens de complexe innerlijke woordstructuur, en effende zoo de baan voor het diepe onderscheid tusschen de articulatorische en de akoustieke bestanddeelen van woord en klank en hun verband met de visueele letterbeelden, en de motorische schriftbeelden. Zoo pas werd de schrijftaal begrijpelijk en de invloed, dien het onverbiddelijke schrift in alle cultuurperioden op de beweeglijke klanktaal moest uitoefenen. Door haar werd dan ook pas, in den allerlaatsten tijd de schrijftaal in haar oude eer hersteld. Pas door de taalpsychologie werd ook weer het verband tusschen mimiek en articulatie ontdekt, dat b.v. zoo duidelijk spreekt uit deze simpele proef: Probeer eens een ü te lachen, en gij zegt onwillekeurig een i; tracht eens een i te pruilen, en zij wordt tot een ü. Dat heette tot dan toe in de phonetiek een labialiseering of een delabialiseering, maar de psychologische phonetiek moest als het ware weer komen ontdekken, dat achter die platte lach- en die gestulpte pruillippen, behalve een anatomisch geconstrueerd en een physiologisch geïnnerveerd orgaan ook nog een gevoelige ziel schuil ging; en wij bij het zoeken der oorzaken dier labialisatie of delabialisatie, tusschen een van die drie factoren telkens een keus hadden te treffen. En zoo ging het over de heele lijn. Ik durf dan ook zeggen, dat het de physiologische en de psychologische phonetiek geweest zijn die samen al de nu nog volgende nieuwere phonetische wetenschappen het eerst hebben aangeboord. Langs de beide banen toch der aphasieën en van het rythme kwamen zij toch weldra tot het sluiten van een bondgenootschap met de musicologie. Zeker het rythme van de gewone taal is een ander rythme dan de maatverdeeling der muziek, maar de metriek der poëzie overbrugt die klove. En de amusie die zoo vaak vereenigd met de aphasieën optreedt, kwam dat innerlijk verband nog eens zelfstandig bewijzen. Bovendien was ondertusschen de taalgeographie ontstaan, en daardoor leerden wij eigenlijk pas, hoe de overgangen der verschillende taalklanken, die de historische phonetiek ons totdantoe alleen in het tijdsverloop der eeuwen had leeren kennen, ook in de ruimte der landskaart naast elkander liggen of liever in de woonplaatsen der dialectsprekers, nog heden ten dage allemaal naast elkander gehoord worden. Maar ook de musicologie had intusschen in haar studie der verschillende gammen en toonaarden volk van volk en volksdeel van volksdeel leeren onder- | |
[pagina 101]
| |
scheiden en gevonden: dat ook die gammen en toonaarden van het volkslied aan bepaalde landen of provinciebewoners speciaal eigen waren. En nu bleken sommige voorname isogloslijnen der phonetiek met de isogam-lijnen der musicologie samen te vallen. Zie, dat was weer zoo'n lichtflits uit een heel andere phonetische wetenschap, die plotseling ons inzicht in beide verschijnselen mijlen verder bracht. En zoo werden de onderzoekingen van Hornbostel, Stumpf en de Russische musicologen eensklaps ook vruchtbaar voor de linguistiek, en wederkeerig bewees de linguistiek een broederdienst aan de vergelijkende muziekleer. De psychologische phonetiek is verder het aangewezen rijksgebied, waarin de leer der rompstanden en de ‘Schallanalyse’ zich veilig als kleine staat verder kunnen ontwikkelen. En het was juist door het ongelukje, dat Ed. Sievers bij al zijn rijke intuïtie, geen methodisch denkend psycholoog en exact experimenteerend vakman was, dat over dezen nieuwen tak der phonetische wetenschappen, voor velen tot nutoe een mystiek waas hangt van oncontroleerbaarheid; zoodat wat heden nog een zaak is van geloof of ongeloof, zooals b.v. de Becking-curve, morgen bij broederlijke samenwerking een complex zal blijken te zijn van bepaalde bewezen zekerheden, en een reeks daarbij aansluitende hypothesen, die nog bewezen moeten worden. En het eindresultaat van Rutz, Sievers, van Wijk, Karg, Giese en anderen zal bij die schifting niet verliezen maar winnen. Door de psychologie kwam de phonetiek verder in contact met de kinderpsychologie, en de phonetiek van de wieg en de kinderkamer. Al te lang reeds had men de Lall-monologen van het kind, die reeds eenige weken na de geboorte plegen te beginnen als onbeteekenend beschouwd voor de latere taalklanken; en begon de phonetische waarneming pas als het kind de voorgezegde woorden en klanken der groote-menschentaal ging na zeggen. Oppervlakkig was verder de globale thesis, dat de ontogenetische ontwikkeling van het individu slechts een korte herhaling vormt der phylogenetische ontwikkeling van het heele menschelijk geslacht. Maar iets was hier toch van aan. Dat begreep ieder deskundige. Welnu, door een broederlijke samenwerking van alle hierin gemoeide phonetische wetenschappen, die ik U nu aanstonds ga noemen, is hierin binnenkort zeker weer zoo'n lichtflits te verwachten in dien zin, dat zeker elk kind begint met in de Lall-periode het heele erfgoed van zijn aangeboren taalklanken uit te pakken, maar dat verder van een parallellisme tusschen ontogenie en phylogenie althans wat de taalklanken betreft, niets meer is te bespeuren. En zoo is dus ook de | |
[pagina 102]
| |
kinderphonetiek van Preyer, Ament, H. Gutzmann en W. Stern weer een even welkome als dankbare gast aan de tafel van ons Symposion. Naast die kinderphonetiek als tak aan den boom der kinderpsychologie, is nu ook aan den boom der Ontwikkelings-psychologie van F. Krüger, ook de ontwikkelingsphonetiek als een nieuwe tak uitgegroeid. En vooral Heinz Werner heeft van dien veelbelovenden tak reeds menige rijpe vrucht geplukt. Zeker, de beschrijvende phonetiek had reeds herhaaldelijk de vreemde clicks of zuigklanken, de eigenaardige laterale affricaten of slok-klanken, de supra-glottale tenues, de gorgelende laryngalen en de zoo kenmerkende emphaticae van de onbeschaafder volken beschreven; maar op een algemeene vergelijking tusschen de vaak zeer ingewikkelde klanksystemen der primitieven en de meestal zoo sobere klanksystemen der cultuurtalen is men totnutoe niet ingegaan. Nu geloof ik dat de Ontwikkelings-phonetiek aan de beschrijvende phonetiek hier weer binnenkort den broederdienst van zoo'n lichtflits zal kunnen bewijzen, door te toonen hoe dit geheel en al verklaard wordt door de algemeene cultuurontwikkeling langs de biologische lijn. Alleen zal dan hier merkwaardigerwijze de phonetiek der kinderlijke Lall-monologen het treffendste bewijsmiddel leveren, door aan te toonen, dat ook onze kinderen steeds weer zonder meester of moeite met de meest gecompliceerde consonanten hun taalkunsten beginnen, wijl zij die juist als aangeboren erfgoed meebrengen. Maar hierbij kunnen wij ook de anthropologische phonetiek niet meer missen. De meeste phonetici schijnen echter nog altijd niet voldoende te beseffen dat het prognathisme, de lippenvorming, het aangezichtsprofiel, de gehemelte-index en de nasaal-index van ontzaglijk belang zijn voor de uitspraak der verschillende spraakklanken en van misschien nog meer invloed zijn op den heelen bouw van de primitieve klanksystemen. Toch brengt de methode van het kunstmatig verhemelte elken experimenteelen phoneticus herhaaldelijk in contact met de meest uiteenloopende gehemelte-vormen. Alleen vergeten wij gewoonlijk hierover de anthropologische boeken en studies op te slaan, die, al weten ook zij natuurlijk niet aanstonds antwoord op de vragen die ons juist het meest bezig houden, toch gemakkelijk, bij de toekomstige onderzoekingen zoo konden worden ingericht, dat zij ook ons weer verder hielpen. Want tot nu toe is in dezen de onbekendheid volkomen wederkeerig. De anthropologen, die de mond-, lippen-, neus- en strottenhoofd-afwijkingen meten en vergelijken schijnen niet te bevroeden, dat zich ook de taalwetenschap voor deze dingen interesseert; en de linguisten en phonetici doen tot nu toe of er omtrent de spraakorganen | |
[pagina 103]
| |
althans geen anthropologische gegevens bestaan. Wat op dit punt door Virchov, R. Martin, Sarasin, Lüthy, Stieder en Mollison is bijeengebracht verdient ten volle onze aandacht. Alleen de Amerikaan Boas is phonetisch-linguist en anthropoloog tegelijk. En zijne anthropologische studies kunnen ons dus tot brug dienen om dit voor de meesten onzer nog geheel onbekende eiland eens met een bezoek te vereeren. Als het U gaat als mij, zult U Boas hiervoor eeuwig dankbaar blijven. Van niet zooveel belang lijkt voorloopig de anatomie der Spraakwerktuigen. Op dit gebied toch is men ineens met een wilde hypothese voor den dag gekomen, als zou de heele klanktaal in den mensch aan de ontwikkeling der kin te danken zijn. Maar al is, wat Walkhoff hierover in het midden bracht, een dwaling gebleken, juist de weerlegging van Toldt, en de daarbij aansluitende studie van Bolk kunnen toch den phoneticus leeren, dat wij ons ook hier tot ons eigen voordeel niet langer afzijdig mogen houden. En al lachen wij eens hartelijk met de beweringen van een phantast, die zoo maar ineens uit de anatomische gegevens het klinker- en medeklinkersysteem van de menschen der verschillende ijstijden meende te kunnen afleiden, het staat toch vast, dat als wij over den oorsprong en den aard van de systemen der menschelijke taalklanken een oordeel willen vormen, wij de anatomische ontwikkeling der menschelijke spreekorganen niet langer als een onbeteekenende kleinigheid meer mogen voorbijgaan. Doch niet slechts de menschelijke spreek- en gehoororganen, maar ook de dierlijke gehoor- en stemorganen verdienen onze wetenschappelijke belangstelling. Want er bestaat ook hiervan reeds eene zoölogische phonetiek. Vooral de rijke klankenschat der kanarievogels is reeds goed en degelijk bestudeerd. Ook het oor en het strottenhoofd van den papegaai heeft Denker aan een streng wetenschappelijk onderzoek onderworpen en wat meer is, naast opvallende verschillen, zijn er, wat trouwens te verwachten was, merkwaardige overeenkomsten. In het bijzonder zijn deze vogelstem-onderzoekingen van waarde, omdat met deze dieren, vooral de kanarie, ook erfelijkheidsproeven mogelijk zijn. De aanleiding dat ik zelf tot de beoefening der biologische phonetiek ben gekomen, was de constateering, dat achter al de physiologische en psychologische factoren der menschelijke klanken, nog een diepere leidende factor moest schuilen en wel een biologische. Een 25-jarige studie der taalgeschiedenis had mij er toch van overtuigd, dat alle physiologische en psychologische verklaringen van de klankwetten ten slotte slechts oppervlakkige technische verklaringen opleverden, die de ware diepere oorzaak nog niet raakten. En Meillet wees mij op een | |
[pagina 104]
| |
gegeven oogenblik den weg, door met scherpzinnige intuïtie naar een biologische erfelijkheid te verwijzen. Ook Meyer-Lübke, zoo vernam ik later, had jaren geleden diezelfde gedachte gehad, maar had ze zich door een zijner Weensche biologische collega's als een onzinnige gedachte en een vierkante onmogelijkheid uit het hoofd laten praten. Ik heb de moeite niet ontzien om mij grondig in de erfelijkheidsleer in te werken, en arbeid nu reeds een jaar of vijf bij tusschenpoozen bijna uitsluitend aan dit onderzoek. Mijn voornaamste resultaat is de voorloopig schijnbaar gelukte oorzakelijke verklaring van den bouw der meest verschillende klanksystemen, en van de veranderingen in de articulatiebasis, waaruit de historische klankveranderingen volgen.Ga naar voetnoot1) De toekomst zal natuurlijk moeten leeren, of ik reeds de waarheid vond of ze nog slechts uit de verte op het spoor ben. Wat mij echter het meeste moed en hoop gegeven heeft, dat ik met mijn biologische phonetiek op den goeden weg ben, is de verbluffende overeenkomst van mijne biologische resultaten met de laatste ontdekkingen der allernieuwste phonetische wetenschap, die der phonologie, hoewel deze van heele andere beginselen is uitgegaan. Gelijk de meesten Uwer reeds uit de verte bekend zal zijn is de phonologie een ontdekking van eenige Russische en Tsjechische geleerden, die elkander te Praag hebben ontmoet, en hunne gezamenlijke vondsten sinds een viertal jaren publiceeren in de Travaux du Cercle linguistique de Prague. Deze geleerden hebben het vorig jaar eene Internationale Arbeitsgemeinschaft für phonologie gesticht; en zij hebben gevraagd of dit eerste Congres der Phonetische wetenschappen te Amsterdam tevens de Eerste openbare Bijeenkomst mocht zijn van hunne Arbeitsgemeinschaft. Met vreugde hebben wij dit verzoek ingewilligd of liever - dankbaar hebben wij dit eervolle aanbod aanvaard. En mijn vrienden-verhouding tot de meest vooraanstaande Phonologen, met wie ik op het Haagsche Linguistencongres kennismaakte, en die ik bij een bezoek aan Praag in den winter van het jaar 1930 intiemer leerde kennen en bewonderen, is de oorzaak geworden, dat toen de eerste Voorzitter van dit Congres Prof. van Gilse van Leiden door een ernstige ziekte verhinderd werd, zijne werkkracht aan de voorbereiding van deze samenkomst te geven, ik voor het verzoek van het Organisatorisch Comité, waarvan ik toen nog gewoon lid was, heb durven zwichten, en het presidentschap van dit Congres op mij heb genomen. | |
[pagina 105]
| |
Weest gij dan vooral welkom hier aan Amstels boorden: Vorst Trubetzkoy en gij Roman Jacobson. Weest mij welkom hier: Havranek, Becking en Mukarowski. Hoe spijt het mij, dat ik hier wegens ziekte mijn vriend Mathesius onder U moet missen. De phonologie, Dames en Heeren, is toch, hoewel ze geheel autonoom schijnt te zijn ontstaan, in mijn oogen, niets anders dan de kroon op het geheele werk. In de stellingen der phonologie laten zich al de bijzonderheden der overige phonetische wetenschappen samenbrengen; de phonologie schijnt voorbestemd, om in de phonetische wetenschappen de leiding te nemen. Juist haar tegenoverstelling van klank en phoneem, zet toch reeds scherp den taalklank der phonetici tegenover den functiedrager der neurologen. Het morphoneem-begrip brengt de phonetiek in het nauwste verband met de grammatische en syntactische taalstructuur. De heele accenttheorie, die in de experimenteele phonetiek altijd een geïsoleerd gebied is gebleven, vindt nu ineens haar plaats in de leer der phonologische correlaties. De klankgeographie die op phonetischen grondslag totnutoe - in vergelijking met de woordgeographie - zoo weinig resultaten mocht boeken, belooft, nu zij met de phonologische termen en distincties gaat werken, ineens algemeene en diepgaande gevolgtrekkingen. Ook de musicologie kan van de phonologie leeren hoe het komt, dat de verhoudingen der trillingsgetallen mathematisch beschouwd zoo onzuiver blijken; ook hier kan het onderscheid tusschen klank en phoneem ineens alles verklaren. Elke phonetische realiseering wijkt toch ook in de muziek heel merkbaar van het bedoelde phoneem af. En het zijn juist de grootste kunstenaars die van deze overgangsstrook tusschen wiskunstig zuiver phoneem en slechts ten naastenbij zuivere phonetische realiseering het gevoeligst en het rijkst weten te profiteeren. Maar vooral het loslaten der atomistische beschouwing der afzonderlijke taalklanken, om te komen tot een consequente synthetische samenvatting van al de klanken eener taal in het phonologisch systeem is in mijn oogen de grootste stap vooruit, dien de phonetische wetenschappen in de laatste 20 jaren hebben gezet. Zeker, wij spraken allang van de articulatiebasis, en wij spraken ook reeds vaak, als het te pas kwam, van het phonetisch systeem. Maar dat was alles slechts incidenteel stukwerk. En pas van Vorst Trubetzkoy en Roman Jacobson hebben wij nu geleerd, dat consequent te doen, altijd en overal, door vierkant te weigeren een taalklank nog ooit als een afzonderlijke grootheid te beschouwen; daar hij immers niets anders is, als een wiskundig bepaalbaar punt, in een heele constellatie van klanken. Vooral de historische phonetiek was op dit punt reeds het | |
[pagina 106]
| |
verste gevorderd; maar de consequente wijze waarop de phonologen telkens weer opnieuw niet den afzonderlijken taalklank in zijn historische gedaanteverwisselingen, maar het heele wisselende stelsel tot voorwerp van hun onderzoek maken is totnutoe nimmer toegepast. Zeker, Meillet, Vendryes en van Wijk mogen het zich tot een eere rekenen hierin te zijn voorgegaan, maar zij zullen niet willen ontkennen, dat zij ten dezen door de phonologen zijn overtroffen. En nu sprak ik nog niet van de phonologische onderzoekingen naar de metriek en het rythme, terwijl de voordrachten van dit Congres juist beloven, dat hieromtrent de phonologen de uiteindelijke verlossing uit den doolhof dezer verwarrende moeilijkheden zullen brengen. Dames en Heeren, het mag mijn streven niet zijn, vooruit te loopen op de resultaten van dit Congres; maar ik zal mijn taak volbracht achten, als ik U heb voorbereid op een vruchtbare kennismaking met nieuwe gezichtspunten en methodes; als ik erin geslaagd ben U nieuwsgierig te maken naar de wetenschappelijke vondsten van hen, die gij misschien totnutoe slechts uit de verte hebt gekend en gewaardeerd; als ik Uw belangstelling heb gewonnen voor een of meer phonetische wetenschappen, die totnutoe buiten den kring van Uw belangstelling stonden, als ik in U slechts de hoopvolle mogelijkheidsgedachte heb gewekt: dat er misschien uit deze samenwerking van de meest uiteenloopende phonetische wetenschappen, voor ons allen, zonder één uitzondering een nieuw inzicht, een verbreed overzicht, een dieper doorzicht en een alomvattende samenvatting zou kunnen worden geboren. En hiermee heb ik U tevens mijn diepste welkomstwensch nader verklaard. In deze zielsgesteltenis en met deze bedoeling heb ik dus de eer den beginstoot te geven tot het eerste Amsterdamsche Congres der phonetische wetenschappen. En hiermee open ik het Congres. |
|