Onze Taaltuin. Jaargang 1
(1932-1933)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbesprekingenAustrisch en Arisch. Inaugureele rede van Prof. J. Gonda 30 Mei 1932 te Utrecht gehouden.Dit is een zeer belangrijke verhandeling. Steunend vooral op de onderzoekingen van den Franschen taalgeleerde J.A. Przyluski geeft collega Gonda ons een overzicht van de verschillende kleinere en grootere ontdekkingen der laatste jaren, die het waarschijnlijk maken dat het Sanskrit in Voor-Indië, niet dan zijdelings onder den invloed der Dravidatalen heeft gestaan, maar zich onder de rechtstreeksche substraat-in-werking van de Austrische Munda-talen heeft ontwikkeld. Daarvan getuigen op de eerste plaats een heele reeks Sanskrit-woorden aan het Austrisch ontleend, dan het ontleende literatuur-genre der raadseldichten en raamvertellingen, maar verder ook allerlei gebruiken en rechtsinstellingen, zooals het mannenhuis en de svayamvara, waarbij hetmeisje haar echtgenoot uitkiest. Ook schijnen sommige Indische mythen van Austrische herkomst te zijn. Het verwonderde ons, dat spreker hierbij de Santal Folk Tales van P.O. Bodding, 2 vols Oslo 1925-1927 niet aanhaalde, die toch zoo merkwaardige perspectieven geopend hebben op het Oud-Indisch epos. Hieruit blijkt toch dat de Santals er tot den huidigen dag groot op gaan, dat hunne vaderen den goddelijken held Ram tegen koning Rabon hebben geholpen op juist dezelfde wijze als Valmiki in zijn Ramayana ons verhaalt, dat de apenkoning Hanuman met zijn apenvolk Rama's bondgenoot was tegen Ravana. De Oude Indiërs hebben dus de zich bij hen aansluitende Austrische inboorlingen uit louter dankbaarheid tot apen gemaakt! Maar ook allerlei godsdienstige elementen blijken de Hindoes aan de oude Munda-bevolking te hebben ontleend: zoo b.v. de zielsverhuizing, den slangencultus, de | |
[pagina 95]
| |
linga-vereering, en last not least de heele levensbeschouwing waarop het Samkhya-systeem, het Jaïnisme en het Buddhisme berusten. Hier hadden m.i. ook p. Koppers en opnieuw p.W. Schmidt moeten geciteerd worden, die in hunne ethnologisch-godsdienstwetenschappelijke onderzoekingen hier reeds herhaaldelijk veel verder op in zijn gegaan, en speciaal nog op het moederlijk erfrecht der Nayer, geheel en al parallel aan dat der Khasi in Achter-Indië en der Menangkabauen op Sumatra hebben gewezen. Ten slotte betoogt spreker, dat ook de Europeesche talen reeds vóór ons onmiddellijk contact met Indonesië, woorden als limoen (limonade) en kamfer via het Perzisch en Arabisch aan de Austrische talen ontleend hebben. Als aan dezen nieuwen hoogleeraar, die zich ten slotte zelf om zijn jeugdigen leeftijd verontschuldigt, een vol menschenleven van noesten studie-arbeid beschoren is, hebben wij alle reden, om nog heel veel van hem te verwachten. J.v.G. | |
Handbuch der erklärenden Syntax. Ein Versuch zur Erforschung der Bedingungen und Triebkräfte in Syntax und Stilistik, von Wilhelm Havers. Heidelberg 1931, Carl Winters Universitätsbuchhandlung.In deze omvangrijke ‘schets’, zegt de schrijver in zijn voorbericht, streeft hij naar verklaring van concrete syntactische verschijnselen, ‘mit Ausschlusz aller sprachtheoretischen Erörterungen über Syntax’. Zijn onderscheiding van ‘Bedingungen’ en ‘Triebkräfte’ berust klaarblijkelijk op een uitlating van E. Hermann: ‘In der richtigen Erkenntnis der Bedingungen und der treibenden Kräfte steckt das Grundproblem aller Sprachwissenschaft’. Tegenover ‘verklaring’ stelt hij ‘beschrijving’, maar zijn inleidende uiteenzetting (blz. 1-10) komt hierop neer, dat ‘beschrijving’ van taalverschijnselen niet meer dan ‘materialsammlung’ zou zijn. Wat hij ‘Bedingungen’ noemt, waarvan hij de ‘Erkenntnis’ of de ‘Erforschung’ zich als eerste doel stelt, komt ten deele overeen met wat wij gewoonlijk verstaan onder ‘beschrijvende’ taalkunde. Dit blijkt onmiddellijk uit de onderscheiding der drie soorten van ‘Bedingungen’, nl. die gelegen zijn: 1. in der äuszeren Sprachform. 2. in dem Sprechenden und 3. in seiner Umwelt. Wat wij ‘taalverklaring’ plegen te noemen, wordt door Havers voornamelijk in het tweede deel van zijn boek (blz. 144-191), handelende over ‘die Triebkräfte’, gegeven. Of deze onderscheiding van ‘Bedingungen’ en ‘Triebkrafte’ methodisch een aanwinst is, waag ik te betwijfelen, vooral wanneer ik zie, dat op dit tweede deel een derde hoofdstuk volgt (blz. 191-207) over ‘das Ineinandergreifen von Bedingungen und Triebkräften’. Zeker, wij | |
[pagina 96]
| |
kunnen ook bij een onderscheiding van een ‘beschrijvende’ en een ‘verklarende’ grammatica bij de eerste de tweede nooit uit het oog verliezen. Zelfs de indeeling der verschijnselen bij de beschrijving is afhankelijk van de reeds vermoede verklaring: op de verklaring stuurt de beschrijver aan, met steeds groeiende zekerheid. Maar bij de indeeling van Havers treft ons een voortdurende gelijkheid in het uiteenzetten van een ‘Bedingung’ en een ‘Triebkraft’. Zoo vinden we bij de tweede groep van ‘Bedingungen’ (nl. die in der psycho-physischen Beschaffenheit liegen) onder A. (Volkspsyche): ‘das emotionale Denken’, onder B. (Fehler und ihre psychischen Bedingen): ‘emotionale Fehler’, en dan als tweede ‘Abschnitt’ van het hoofdstuk der ‘Triebkräfte’: ‘das Streben nach emotionaler Entladung’. Wanneer wij deze drie beschouwingen achter elkaar lezen, treft ons een verdoezeling van het verschil tusschen ‘Bedingung’ en ‘Triebkraft’. Nog sterker is die indruk, wanneer wij in de derde groep der ‘Bedingungen’ (nl. die ‘der Umwelt’) onder C. vinden: ‘die soziale Umwelt’, a. ‘individueller und genereller Sprachgebrauch’. b. ‘Sondersprachen’. c. ‘die Einwirkungen von Volk auf Volk’, en dan als laatste hoofdstuk der ‘Triebkräfte’, niet een ‘soziale Triebkraft’, maar een ‘sozialer Triebkreis’, een term die wij moeilijk kunnen onderscheiden van ‘die soziale Umwelt’, en die veel minder ‘actief’ aandoet dan de derde der genoemde sociale ‘Bedingungen’, nl. ‘die Einwirkungen von Volk auf Volk’. De groote verdienste van het boek acht ik gelegen in de schifting en ordening van de overstelpende vaklectuur op het gebied van syntaxis en stilistiek in de laatste twee of drie decennia. In 62 dichtbedrukte bladzijden staan in de ‘Anmerkungen’ de titels van boeken en artikels, naar de hoofdstukken van Havers' systeem geordend, voor ons gebruik gereed. De volkomen zwenking van de ‘indogermanistiek’ en de ‘algemeene taalwetenschap’ naar de methode van syntactisch-stilistische analyse wordt hier onloochenbaar gedemonstreerd. En Havers onderstelt terecht, dat zijn voorloopige ‘Skizze’ verdiende te worden uitgegeven. Zijn heldere samenvattingen van de honderden van studies,Ga naar voetnoot1) van al die oudere en nieuwe aanwinsten voor ons inzicht en onze kennis, maken dit handboek tot een kostbaar hulpmiddel voor studenten in oude en nieuwe talen, die een weg willen vinden in de nieuwe taalwetenschap. G.S. OVERDIEP |
|