| |
Syntaxis en dialectstudie III
Intonatie en syntaxis
Er bestaat bij de taalkundigen van tegenwoordig een algemeene belangstelling voor intonatieverschijnselen, die echter nog slechts zeer ten deele geleid heeft tot een intensieve en systematisch opgezette bestudeering er van. Wel is men er zich van bewust, dat de intonatie een heel belangrijk element van de taal vormt, speciaal van de gesproken taal, en zoowel logisch-syntactische als psychologische functies kan vervullen. Een onderscheiding van twee soorten taalvormen lag dan ook voor de hand: de grammaticale vorm (flexie, woordgroepeering en -schikking, beteekenis der woorden, etc.) en accentvorm (toon, nadrukaccent, tempo, pauzeering). Doch bij een verdiepte beschrijving van de taalvormen, heeft men zich toch nog bijna uitsluitend beperkt tot de zuiver grammaticale vormen, en wat betreft den accentvorm, gewoonlijk volstaan met opmerkingen van algemeenen aard. Toch wordt een opzettelijk en uitgebreid onderzoek naar intonatieverschijnselen voor een wetenschappelijke taalbeschrijving meer en meer noodzakelijk. Prof. Overdiep heeft hierop in zijn beide artikelen ‘Syntaxis en Dialectstudie’, in de voorgaande nummers van dit tijdschrift, met nadruk gewezen, bij de bespreking van de grammaticale vorm en de functioneele verhoudingen der Groninger ‘dat’-zinnen.
| |
| |
Daarbij wordt in meer concrete vorm een principieele vraag herhaald, die door Prof. Overdiep op een college over dialectologie werd gesteld: ‘Is het mogelijk de Nederlandsche dialecten door middel van hun intonatie te karacteriseeren?’ Ik heb er mij toegezet, deze vraag door experimenteel-phonetisch onderzoek met behulp der gangbare methode te beantwoorden.
In aansluiting daarop zal ik trachten door een korte bespreking van den aard der intonatieverschijnselen, de eischen voor een methodisch onderzoek nader te ontwikkelen. Deze theoretische beschouwing zal ik toelichten door een louter illustratief bedoeld proefonderzoek van een eenvoudige vragende zin, op verschillende wijzen geïntoneerd. Tenslotte zal ik pogen dezelfde zinstypen, als door Prof. Overdiep in het Groningsch zijn aangewezen, naar de aangegeven methode experimenteel-phonetisch te onderzoeken, om na te gaan in hoeverre de functie van de onderschikking in de intonatie wordt uitgedrukt.
Onder intonatie of accentvorm heeft men te verstaan, niet enkel het verloop van de toonhoogte der vocale zinsdeelen, maar een synthese van muzikaal en dynamisch accent, van duurverhoudingen of tempo, en pauzeeringen. Bij een beschrijving van vorm en functie der intonatie zal het zeker gewenscht zijn allereerst langs analytischen weg de vorm en werking van toonhoogte, dynam. accent, tempo en pauzen afzonderlijk vast te stellen. Maar om een volledig en betrouwbaar beeld te krijgen van de intoneering en een inzicht in haar verhouding tot de grammaticale vorm, is het beslist noodzakelijk voortdurend rekening te houden met een wisselende samenstelling van deze vier elementen, en dus van het begin af aan op een synthetische beschouwing aan te sturen. Wanneer men de uitkomsten van de hierna te bespreken proef nagaat, zal men duidelijk zien, dat de verschillende gemoedsbewegingen, die ik in dezelfde vragende zin heb trachten uit te drukken, niet in het toonverloop alleen, maar in een combinatie van toon en tempo tot uiting komt.
In de tweede plaats is het gevaarlijk om, zooals men dikwijls geneigd is te doen, de intonatie (en dan meest beperkt tot toonverloop) van het zinseinde als kenmerkend aan te nemen voor de heele zin. Zoo wordt gewoonlijk het typeerende van de vragende intonatie gezocht in het omhoogloopen van de toon naar het zinseinde, of dat van de mededeelende zin in het dalen van de toon op die plaats. Deze typeering is zeer grof en dwingt bijna tot een miskennen van fijnere nuanceeringen in de modaliteiten der zinnen. Een onderzoek naar de intonatie van een zin moet evenals een zuiver grammatisch-syntactisch onderzoek uit- | |
| |
gaan van de zin als gesloten eenheid, en dus het gansche toonverloop, heel de rhythmische golving van deze eenheid bepalen. De intonatie is een zoo fijngevoelig taalinstrument, dat een geringe wijziging daarvan voor de beteekenis van de zin, die overigens in z'n grammatische vorm dezelfde blijft, groote gevolgen kan hebben.
Neemt men dus gemakshalve maar weer de vragende zin als voorbeeld, dan zal men door het waarnemen van een groot aantal vragende zinnen, van gelijke en verschillende grammatische vorm, met alle mogelijke nuanceeringen in de functie of functioneele verhoudingen, het gemeenschappelijke, het algemeen typeerende trachten vast te stellen. Of men zal eenvoudig één type vragende zin als norm aannemen en de intonatie daarvan als basis nemen voor een vergelijking met vragende zinnen van verschillende structuur en verschillende functie, om te zien in hoeverre functioneele verschillen plegen samen te gaan met bepaalde intonatienuanceeringen. Of nog anders gezegd, wanneer men eenmaal het algemeen verloop van zoo'n normatief gestelde functioneel vragende zin heeft vastgesteld, dient men de graad van beweeglijkheid vast te stellen, moet men nagaan hoeveel speling in niveauverschil of interval deze de algemeene vragende functie uitdrukkende kromme, toelaat, en wanneer hij ophoudt deze functie uit te drukken en de typeering van een andere functie wordt.
Deze eisch voor fijne waarneming wordt des te klemmender, wanneer men bedenkt hoeveel functies door de intonatie kunnen worden uitgedrukt. In 't algemeen kan men drie soorten onderscheiden:
a. de louter zinsbindende, syntactische functie: hiervoor dienen vooral de pauzen, die aan de eene kant een scheidende, aan de andere kant een bindende werking kunnen hebben. Van de eigenlijke aard of duur der pauzen en in verband daarmee een preciseering van de functie, is nog zoo goed als niets bekend. Behalve de pauzen kunnen echter ook toon en tempo deze functie hebben, zooals bij de parenthetische zin of de verbinding van hoofd en bijzin. Gewoonlijk zal ook hier de functie pas volledig uitgedrukt worden door een combinatie van pauze, tempo en toon. Natuurlijk komt hier dan het toonverloop van beide verbonden zinnen in aanmerking. Daarbij kan de toon van de eerste zin, na de onderbrekende pauze, zich geleidelijk voortzetten door de tweede zin, of wel het toonverloop van de eerste zin kan bij de pauze worden afgesneden, en in de tweede zin opnieuw inzetten met een stijging of een daling.
b. het uitdrukken van een logische modaliteit: men denke hier bv. aan de typeerende intonatie van een gebiedende of vragende zin, of aan die van modale bijzinnen.
| |
| |
c. het uitdrukken van een psychologische, een gevoelsmodaliteit, de uitdrukking dus van een gemoedsbeweging (angst, verwondering, blijdschap enz.). Het zijn vooral deze laatste twee functies, die een systematisch onderzoek en beschrijving van de intonatie zoo lastig maken. In feitelijk iedere zin spelen deze beide modaliteiten dooreen, en al deze fijne schakeeringen en combinaties zijn dikwijls heel moeilijk naar een systeem in te deelen. Het beste zal men wel doen, door uit te gaan van bepaalde logische modaliteiten, en deze door bepaalde stemmingen voortdurend te varieeren, om zoo in de intonatie de met die stemming varieerende factor te vinden. Want het is bv. niet zoo, dat in een zin een bepaalde logische modaliteit en een bepaalde gevoelsmodaliteit steeds op principieel verschillende wijzen worden uitgedrukt, maar veel meer zóo, dat de gevoelsmodaliteit het intonatieverloop van de logische modaliteit varieert. In het toonverloop kunnen dus tegelijkertijd verschillende functies zijn uitgedrukt, en men moet bij een beschouwing van zoo'n intonatiecurve wel zeer voorzichtig zijn.
Uit de beschouwing van deze verschillende functies der intonatie blijkt tevens, dat de grammaticale en de accentvorm in vele opzichten elkaars concurrenten zijn. Kan de pauzeering, het tempo of zelfs de toon syntactisch bindingsmiddel zijn, zoowel voor de vorming van bepaalde woordgroepen in de zin, als de verbinding van zinnen onderling, naast deze vormen bestaan voor dezelfde functies van zelf sprekend ook andere vormen, de zuiver grammaticale, als bindingswoorden, woordschikking, flexie enz. Ook de logische en de psychologische modaliteiten worden behalve door de accentvorm uitgedrukt door grammaticale middelen. Na een analytisch-synthetische beschouwing van vorm en functie der intonatie, naar z'n verschillende elementen ieder apart en in onderlinge samenwerking, begint dus vanzelf een behandeling van de verhouding tusschen beide vormen, de grammaticale en de muzikale.
Om te weten met welke mogelijkheden men bij z'n onderzoekingen heeft te rekenen, zal men allereerst trachten vast te stellen, wat de intonatie kan doen, zonder hulp van grammaticale middelen. Dit kan geschieden door de bestudeering van een zin, waarvan men de grammaticale vorm steeds ongewijzigd laat, terwijl men de gevoelsinhoud en voor zoover mogelijk is, zelfs de logische inhoud verandert, om dan de daarmee samengaande veranderingen in de intonatie op te sporen. Natuurlijk is dit een kunstbewerking, maar deze proeven zijn dan ook zuiver theoretisch bedoeld, om de bewegelijkheid van de intonatie en de grenzen te vinden.
Daarna heeft men na te gaan, wat de intonatie nu ook werkelijk doet
| |
| |
in de practijk, in hoeverre de muzikale vorm noodzakelijk is, of slechts de reeds door grammaticale middelen uitgedrukte functie mee helpt uitdrukken of verzwaren. Aan de andere kant evenzeer, of de grammaticale middelen noodzakelijk zijn of niet en in hoeverre. En dan weer voor beide, in welke gevallen de grammaticale of de muzikale vorm wel of niet noodzakelijk worden geacht, en wanneer ze elkaar versterken of aanvullen.
Nauw sluit hierbij aan de vraag of ook de zinsbouw afhankelijk is van een bepaalde noodzakelijke intoneering, of omgekeerd het intonatieverloop beïnvloedt; dus of er bv. een algemeen, vast voorkomend toonverloop is te constateeren voor de vragende zin, en of dan in iedere (functioneel) vragende zin datzelfde toonverloop terugkeert, onafhankelijk van de grammaticale vorm, onafhankelijk ook van de omvang van de zin en de schikking der onderdeelen. Of niet soms dat toonverloop, zelf aan een bepaalde lengte en opeenvolging van stijging en daling gebonden, noodzakelijk voor de uitdrukking van de vragende functie, ook die grammaticale vorm binnen bepaalde perken houdt en tot een bepaalde groepeering van z'n bestanddeelen dwingt. Men denke bv. aan het feit, dat in de gesproken taal weinig omvangrijke vragen en bevelende zinnen voorkomen. Ook voor andere zinsoorten komen dergelijke beschouwingen natuurlijk even goed aan de orde. En niet alleen de toon, ook het tempo kan op de grammaticale vorm z'n beslissende invloed doen gelden. Het ligt zelfs voor de hand, dat een versnelling of vertraging van het tempo, een bepaalde rhythmische beweging als uitdrukking voor een bepaalde gevoelswaarde van de zin, de logisch te verwachten woordschikking wijzigt, of de omvang van de zin op bepaalde plaatsen vergroot of verkleint.
Al deze overwegingen toonen aan, hoe noodzakelijk het is, dat een onderzoek naar de intonatie in nauw verband staat met het onderzoek naar de syntaxis. De onderzoeker van de intonatie-verschijnselen heeft rekening te houden niet alleen met de algemeene inhoud van de zin, de logische of psychologische functies, maar tevens met de geheele grammatische bouw van de te onderzoeken zinnen. Zoo zal in de beschrijving van de syntaxis de beschrijving van de intonatie een onderdeel moeten vormen, want een beschrijving van de syntactische vorm is niet volledig zonder de beschrijving van de intonatie. De leer van de intonatie is daarom niet te zien als een onderdeel van de phonetiek, maar als een onderdeel van de syntaxis. Heeft men eenmaal de zin (naar de vorm) als taaleenheid aanvaard, dan is het noodzakelijk ook deze vormeenheid aan alle kanten te bezien en te beschrijven. Eigenlijk
| |
| |
gezegd moet men hiermee niet eindigen, maar hier beginnen. En zelfs zou men kunnen probeeren om, wanneer men eenmaal de zin naar de vorm omschrijft als ‘geheel van klanken door pauzen omgeven’, naar de typeering van deze intonatievorm, of op grond van het geheele phonetisch aspect van deze zinnen, een systematische indeeling der zinnen te geven.
Het spreekt bijna vanzelf, dat men voor een onderzoek naar de intonatieverschijnselen in de allereerste plaats is aangewezen op de gesproken taal. In de gesproken taal toch is de intonatie een krachtig levend middel om bovengenoemde functies te vervullen, zelfs zóo dat daar dikwijls de zuiver grammaticale middelen geheel of gedeeltelijk kunnen ontbreken. De intonatie alléen kan hier de functie der onderschikking uitdrukken. Vandaar dat hier dikwijls bijzinnen naar de functie de vorm hebben van de hoofdzin. In de geschreven taal kan de intonatie slechts op zeer beperkte wijze worden aangegeven, en moet in de meeste gevallen worden vermoed, maar de spreker kan steeds door variatie van toon, tempo, dynamisch accent en pauzen zijn gevoelens ten opzichte van wat hij meedeelt, uitdrukking geven, en de bedoeling van zijn woorden verduidelijken. Zeer zeker is ook een onderzoek van de muzikale vorm der geschreven taal noodig, ook hier in verband met de zinsinhoud, de versinhoud en in 't algemeen met de syntactische bouw. Maar ten deele komt men hier op een ander terrein, daar men hier te doen krijgt met, op bijzondere effecten berekende, gestileerde taal. Vooral in litteraire taal zullen louter rhythmische en metrische verhoudingen op den voorgrond staan. De met de inhoud van deze gestileerde taal harmonieerende intoneerings- of voordrachtsvorm, zou men in zekeren zin beter gestileerde intonatie kunnen noemen. Deze intonatievorm is niet op éen lijn te stellen met de intonatie van de gewone gesproken taal, en vraagt dan ook een apart onderzoek, waarvoor misschien een heel andere methode vereischt wordt.
Maar voor een diepgaande bestudeering van de syntaxis ook van de geschreven taal, moet men allereerst in de leer gaan bij de gesproken taal, waar de intonatie een zoo bijna alles beheerschende factor is, en waar men z'n werking dagelijks constateeren kan. De kennis hier opgedaan zal men dan vanzelf op de syntaxis der geschreven taal, in z'n verschillende ontwikkelingsphasen, kunnen toepassen. Want we moeten niet vergeten dat zoo lang de taal heeft bestaan, ook de intonatie bestond, en dus ook de intonatievorm, even goed als de grammaticale vorm van de zin z'n geschiedenis heeft; zoodat men eerst door de studie van de volkstaal (evenals dit immers geldt voor andere phonetische en taal- | |
| |
kundige kwesties) een juist inzicht kan krijgen in de ontwikkeling en tot standkoming van grammaticale vormen.
De onderzoeker van intonatieverschijnselen kan het best zijn eigen intonatie als uitgangspunt nemen. Hij moet zich echter niet voorstellen, dat hij op deze wijze de intonatie van het ‘Algemeen Beschaafd’ zou kunnen bepalen, ook al pretendeert hij ‘Algemeen Beschaafd’ te spreken. Er is misschien niets, waarin hij zoozeer zijn ‘afkomst’ zal verraden, als juist in zijn intonatie. Het is dan ook zeer de vraag in hoeverre van een ‘algemeen beschaafde’ intonatie kan gesproken worden, evenals trouwens het heele begrip ‘algemeen beschaafd’ voor een groot gedeelte fictief is.
Het waarnemen van de eigen intonatie is slechts bedoeld als een terreinverkennen, en moet gevolgd worden door het waarnemen van de intonatie van een groot aantal personen, om zoodoende de individueele factoren te elimineeren en de gemeenschappelijke vast te stellen. Dit gemiddelde is dan niet de ‘werkelijkheid’, maar een fictief beeld dat alleen normatieve waarde heeft. Hoe grooter het aantal onderzochte individuen wordt, hoe kleiner waarschijnlijk hun gemeenschappelijke intonatieverschijnselen. Toch ligt het voor de hand, dat bepaalde steeds met elkaar verkeerende groepen van individuen ook in hun intoneering zullen (gaan) overeenstemmen, zoodat zonder twijfel ook de intoneering voor een groot gedeelte conventioneel zal blijken te zijn. Aan de andere kant is het mogelijk en waarschijnlijk, dat er tot op zekere hoogte een ‘algemeen menschelijke’ intoneering bestaat, dat dus onafhankelijk van de taal in beperkten zin, sommige sentimenten (waarschijnlijk eerder gevoelsmodaliteiten dan logische functies) bij ieder mensch bepaalde rhythmische bewegingen, een vast toonverloop, een noodwendig tempo opwekken. Doch waar hier de grenzen liggen is a priori niet uit te maken. Hoe de werkelijkheid is zal eerst een nauwgezet experimenteel onderzoek kunnen uitmaken.
Voor de beschrijving en de typeering van ‘het’ dialect is een opzettelijke studie van de intonatie dus zeker noodig. Gaat men een dialect syntactisch onderzoeken, dan is volgens het voorgaande, een onderzoek naar de intonatie onvermijdelijk, en kan niet anders dan ophelderend werken. En het is heel niet uitgesloten, dat een dialect typische intonatiekenmerken kan bezitten. Ieder, die zelf dialect kent van zelfspreken of van hooren, zal dit onmiddellijk toestemmen. Maar nog duidelijker wordt dit, wanneer men zich de boven aangeduide wisselwerking van grammatische en muzikale vorm herinnert. Uit de concurrentie van beide vormen voor dezelfde functie volgt, dat een zekere selectie moge- | |
| |
lijk is. In een gegeven taalgemeenschap heeft men dus met de mogelijkheid van stileering rekening te houden. Het kan van de omstandigheden, waarin men spreekt, van een bepaalde taalkring, van het doel, dat men beoogt afhangen, of men de eene dan wel de andere vorm of een combinatie van beide als uitdrukkingsmiddel kiest. Doch evenzeer ligt het voor de hand, dat stilistische eigenaardigheden of vrijheden worden tot het dialect typeerende gewoonten of dat andere oorzaken tot een selectie drijven, zóo dat het eene dialect deze, een tweede andere middelen bevoordeelt, en op deze wijze de aard van de zinsvormen, phonetisch en grammatisch het karakter van het dialect helpt bepalen.
G.A. VAN ES |
|