Onze Taaltuin. Jaargang 1
(1932-1933)– [tijdschrift] Onze Taaltuin– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBehoeven en hoevenMet het werkwoord behoeven is er - althans in de geschreven taal - iets niet in orde. Eerst worden hier een paar zinnen afgeschreven - uit de krant geknipt - waaruit ieder zien kan, dat er iets hapert. ‘Daarom aanvaardde men ook zijn verzekering, dat de juryleden gerust het doodvonnis konden uitspreken, zonder bang behoeven te zijn voor een gerechtelijke dwaling’. | |
[pagina 83]
| |
‘Daarom zitten thans op kantoren meisjes Fransche en Duitsche formulieren te schrijven, zonder iets van de taal behoeven te kennen.’ ‘Over den huidigen toestand meent spreker niet behoeven uit te weiden.’ We zullen die zinnen eerst in orde maken. Daarmee zijn we dan tevens waarschijnlijk al een goed eind op weg naar de verklaring van het feit, waarom een aantal Nederlanders - men kan zinnen als de bovenstaande iederen dag in zijn krant vinden - met het gebruik van dit werkwoord niet goed raad weet. Lees in den eersten zin: ‘zonder bang te hoeven zijn’ en de zaak is in orde; in den tweeden: ‘zonder iets van de taal te hoeven kennen’; in den derden: ‘niet te hoeven uitweiden’. Waar schuilt de moeilijkheid? Het antwoord op de vraag zoekt men tevergeefs in het Nederlandsch Woordenboek. Dat heeft deze eigenaardigheid bij het gebruik van dit werkwoord niet gezien. Dat kent behoeven alleen als transitief en intransitief zwak werkwoord. Dat geeft, sub B, wel de beteekenis: noodig zijn, maar dat heeft niet gezien dat behoeven langzamerhand nog iets anders geworden is, althans bezig is iets anders te worden, n.l. een modaal hulpwerkwoord, ten minste: één dier werkwoorden, die, zelf in den infinitief staande, gevolgd kunnen worden door een anderen infinitief, al of niet voorafgegaan door: te. Bezig is iets anders te worden. Juist. Want was de zaak voldongen, dan zou het waarschijnlijk met de onzekerheid in het gebruik gedaan zijn. Die voldongeheid zal komen, zoodra... men het praefix durft weglaten. Want hier zit, dunkt mij, de kern der kwestie: zoodra we schrijven behoeven, leeft voor ons bewustzijn nog het zelfstandige werkwoord. Laten we, juist als in de gesproken taal, be- vallen, dan voelen we ons dadelijk op ons gemak met een werkwoord dat, voor datzelfde bewustzijn, thuis behoort bij: kunnen, zullen, moeten, mogen, dienen, durven enz. Voorbeelden: je moest dat kunnen laten; ik geloof 't niet te zullen doen; hij zal toch moeten zwijgen; ik moest dat niet honderd keer dienen te zeggen; ik moest dat niet honderd keer hoeven (te) zeggen. De twee laatste voorbeelden wijzen op iets, dat de verwarring voor onnadenkende scribenten nog vergroot. Op hoeven kan n.l. een tweede infinitief volgen met of zonder te. Moeten zwijgen, zullen doen, mogen laten; maar: dienen te laten. En dit alles maakt voor velen behoeven tot een wonderlijke puzzle. Ze zitten er mee: moet te vóór behoeven komen? Of niet? En dan ook nog eens er achter? Of niet? Te behoeven te zeggen? enz. Hoe lossen we de zaak op? Waarschijnlijk zoo 't best: wil men den | |
[pagina 84]
| |
volledigen vorm behoeven schrijven, dan handhave men daarmede ook het werkwoord als een zelfstandig werkwoord, en gebruike het in een persoonsvorm, waarop dan een onbepaalde wijs kan volgen. Dan worden de boven afgeschreven zinnen zoo: ‘...dat de juryleden gerust het doodvonnis konden uitspreken, zonder dat zij bang behoefden te zijn enz.’; ‘...formulieren te schrijven, zonder dat zij iets van de taal behoeven te kennen’; ‘Over den huidigen toestand meent spreker, dat hij niet behoeft uit te weiden.’ Durft men het met den vorm hoeven aan (tweelettergrepig naar analogie van moeten, zullen, kunnen, laten, mogen, durven enz.) dan accepteert men daarmede het gebruik als een soort modaal hulpwerkwoord, althans als zoo'n werkwoord (als staan, zitten, liggen) waarop een ander werkwoord, al of niet voorafgegaan door te, in den infinitief kan volgen.Ga naar voetnoot1) J.A. VOR DER HAKE |
|