| |
De phonetische wetenschappen
Met het oog op het Internationale Congres voor Phonetische Wetenschappen, dat van 2-7 Juli a.s. te Amsterdam bijeenkomt, zal misschien menigeen vragen: Zijn er dan reeds zooveel Phonetische wetenschappen? Ja, geachte lezer, die zijn er al meer dan een dozijn bevatten kan. Mag ik ze maar eens even opnoemen en beknopt karakterizeeren? Ik noem bij elk met opzet slechts een paar namen.
1o. | De observeerende phonetiek van Sweet, Sievers, Vietor en Jespersen, Scharpé en de Froe. |
2o. | De historische klankleer van Jacob Grimm, Diez, Karl Brugmann en Meyer-Lübke, Kern, Uhlenbeck, van Wijk en Schönfeld. |
3o. | De experimenteele phonetiek of liever de physiologie van stem, spraak en oor, van Merkel, Rousselot, Scripture, Zwaardemaker, Verschuur, Eyckman, Struycken. |
4o. | De ‘neurologische aphasie-leer’ met haar ataxie, agrammatisme, amusie, enz. van Ballet, Kussmaul, A. Pick, L. Bouman, Grünbaum. |
5o. | De ‘phoniatrie’ of de studie der spraakgebreken: stotteren, stamelen, lispelen enz., alsmede de opvoedingsleer der doofstommen. Gutzmann, Fröschels, Forchhammer, Branco van Danzig. |
6o. | De psychologische phonetiek, een gewichtig deel der taalpsychologie, van Wundt, Meillet, Grammont, van Ginneken, Delacroix, Karl Bühler, A. de Groot, Köhler, Stumpf. |
7o. | De ‘musicologie’, die ons niet alleen verder helpt voor de accen- |
| |
| |
| ten, het rythme, maar vooral met haar verschillende gammen een prachtige parallel biedt voor de vele uiteenloopende vocaal- en consonantsystemen der talen, von Hornbostel, Stumpf, Sem Dresden, Smijers. |
8o. | De ‘Schallanalyse’, waarin Rutz' Rompstandenleer zich verder heeft ontwikkeld bij Sievers, Luick, van Wijk, Karg. |
9o. | De reeds oudere ‘Kinderpsychologie’ van Preyer heeft door Ament, Stern en vooral Gutzmann voor de phonetiek zeer gewichtige ontdekkingen gedaan. |
10o. | De ‘Ontwikkelings-psychologie’ van F. Krüger is met Lévy Brühl, Danzel en vooral Heinz Werner's studiën over Rhythmiek en Lyriek, ook op phonetisch gebied vooral voor de primitieve talen van groote beteekenis geworden. |
11o. | Hierdoor werd ook de aandacht der anthropologen en ethnologen op onze phonetische vraagstukken gevestigd en zoo is er een ‘anthropologische phonetiek’ aan het opkomen, die met het onderzoek van het prognathisme: de lippenvorming, het aangezichtsprofiel, de verschillende vormen van het gehemelte, den nasaal-index ook den gezichtskring onzer linguistische probleemstellingen reeds aanmerkelijk heeft verruimd: H. Virchov, R. Martin, Sarasin, Lüthy, Boas, Stieder, Mollison. |
12o. | Maar ook de algemeene anatomie heeft zich naar aanleiding der menschelijke kin-ontwikkeling met de taalklanken bemoeid, en er bestaat over deze ‘anatomische phonetiek’ reeds een heele literatuur Walkhoff, Fischer, Toldt, Bolk. |
13o. | Zoo is men er toe gekomen, ook de dierlijke gehoor- en stemorganen, vooral die der vogels met de menschelijke te vergelijken, en zijn er inderdaad door deze ‘zoölogische phonetiek’ reeds opvallende gelijkenissen en verschillen aan het licht gekomen. Retzius, Hasse, Gaupp, Schäfer, Wunderlich, Denker. |
14o. | Ten slotte is er ook nog een ‘biologische phonetiek’ bijgekomen, sinds in den laatsten tijd ook het erfelijkheidsonderzoek in de menschelijk spreekorganen is betrokken, en zoo een stukje althans van het oude Nativisten-vraagstuk is herleefd. Evenals de bas-, baryton- of tenorstemmen in verschillende families erfelijk zijn, schijnen ook vele articulatie-wijzen te zijn aangeboren; Bernstein, Meillet, van Ginneken. |
15o. | Eindelijk is daar last not least de ‘phonologie’ op komen zetten. Deze wijkt vooral in twee opzichten van de oude phonetiek af: 1o. doordat zij den nadruk legt op de beteekenisfunctie der klanken maakt zij een scherp onderscheid tusschen functioneele phonemen, en de irrelevante variaties der phonetische realiseeringen, en 2o. weigert zij de spraakklanken afzonderlijk te beschouwen, maar ziet ze slechts als pun- |
| |
| |
| ten in een bepaalde constellatie; de Saussure, Trubetzkoy, Jacobson, Mathesius. |
Totnutoe werkten de meeste deze groepen òf geheel afzonderlijk, of hielden althans alleen voeling met hunne naaste buren. De bedoeling van het Amsterdamsche Congres is nu: al deze vogels van zoo diverse pluimage eens bij elkander te brengen en ze wederkeerig kennis te laten maken en van weerszijden eens te luisteren, hoe een ander dezelfde vraagstukken van een andere zijde beziet. En zouden wij daar niet veel bij kunnen winnen en leeren?Ga naar voetnoot1)
JAC. VAN GINNEKEN |
-
voetnoot1)
- Men kan het programma aanvragen bij het Secretariaat: Physiologisch Laboratorium Rapenburgerstraat 136, Amsterdam. Het actieve lidmaatschap kost f 10, en als passief lid betaalt men f 6.
|