te boeien door levenden stijl in een onmiskenbaar hoogstaande cultuurtaal. Men zal niet licht een vergadering van Hollanders bijwonen, waar een zoo groot aantal sprekers een zoo ‘algemeen beschaafd’ Nederlandsch zou hanteeren als dit ‘algemeen beschaafd’ Friesch. Een tweede rijpe vrucht die van den congresboom viel, was deze waarheid: de Friezen toonen door theorie èn practijk, dat heel hun ziel leeft en zich uit in de ‘memmetaal’, dat hier mag worden gezegd: taal en volk zijn éen. Er wordt dan ook een zonde bedreven aan het Friesch, wanneer in den tijd van nivelleering der streektalen door de enorme ontwikkeling van het verkeer sedert het begin van deze eeuw, de lagere school door een methode die in het sterk-Friesche milieu der 19de eeuw misschien onschadelijk was, de kinderen losscheurt van hun eigen moedertaal. Het onderwijs is er nl. op gericht, Nederlandsch te onderwijzen en met behulp van de Nederlandsche gesproken en geschreven taal kennis van de verschillende leervakken bij te brengen. Het is een feit, dat de lagere school er heel niet in slaagt, de jonge Friezen goed Nederlandsch te leeren spreken en schrijven, terwijl zij in het gebruik van hun gesproken moedertaal worden verzwakt en verward. Lezen van geschreven Friesch behoort niet tot de leervakken. Het verlangen van het Congres was dan ook: het Friesch worde op de lagere school in de lagere klassen voertaal, in de hoogere worde het een object van vergelijking met het Nederlandsch, vooral door verklarend lezen van Friesche lectuur naast de Nederlandsche. Op het eerste gezicht ziet dit verlangen, vooral wanneer het als een ‘eisch’, en dan nog wel in een politieke sfeer, wordt voorgedragen, er onrustbarend uit. Het Nederlandsch zal, denkt men, op den achtergrond komen of verdwijnen, de Friezen zullen ‘kunstmatig’ worden geïsoleerd in het nationaal verband van den Nederlandschen staat.
Wat het twéede bezwaar betreft: waren de Friezen ook ‘geïsoleerd’ in de 19de eeuw, toen jong en oud nog Friesch sprak in ongerepten vorm, en maar een schaduw van de vreemde taal, het Nederlandsch ‘Algemeen Beschaafd’, van de schoolbanken meenam? Het staat wel vast, dat Friezen die in Friesland, in handel, bedrijf en beroep het Nederlandsch mondeling of schriftelijk moesten hanteeren, of die buiten Friesland in een Nederlandsche omgeving kwamen te verkeeren, Nederlandsch leerden spreken en schrijven door het onderwijs op vakscholen, of H.B.S. en Gymnasium, en ook door de noodzaak der latere practijk. En wat het eerste bezwaar betreft: goed Nederlandsch, d.i. behalve het gesproken en geschreven A.B. en een ‘vaktaal’, ook nog litterair Nederlandsch, zal een Fries alleen dàn kunnen leeren, wanneer